1. Onwoudbaar
Feria keek als iemand die een leeg modderveld zag waar ze een volgroeid bos verwachtte. Want dat was precies wat er was gebeurd.
Het was toch pas een paar maanden geleden dat ze hier was? En toen stonden alle bomen nog overeind? Binnen enkele stappen zag de roze vos aangevreten bladeren, bloemen met geknakte stengels, en velletjes van gepelde noten.
De boosdoeners waren niet ver. Een groep dieren liep richting de Nachtrivier. Slechts enkele liepen al op vier poten. De rest zwom nog in het water, of glibberde onhandig over het strand, en dan had je nog de insecten—een explosie van insecten die in Feria’s oren zoemden.
Ze noemde het een groep omdat ze met veel waren. Niet omdat het een kudde was of allemaal dezelfde soort. Iedereen liep z’n eigen pad, in z’n eentje, op zoek naar een plant die nog overeind stond. Vaak merkten ze het niet eens als iemand in hun buurt liep.
Waarom zouden ze? Ze konden toch niet met elkaar praten. En hoe sneller jij bij je volgende plant was, hoe groter de kans dat hij nog niet was opgevreten.
Dit was onhoudbaar. Elke paar maanden een heel oerwoud weggegeten? Eeris, de Godin van Natuur, werkte nu al dag en nacht om overal planten aan te vullen. Feria, als Godin van de Dieren, moest nu háár steentje bijdragen.
Ze haalde de traag bewegende groep makkelijk bij. Slechts twee wezens keken op, met lome ongeïnteresseerde ogen. Naast haar speelden drie kleine Kamkikkers en duwden elkaar in het water. Ze zouden eventjes samen in het nest blijven en dan ook alleen eropuit gaan.
Het waren kikkers, beste lezer, voordat kikkers bestonden. Hun lijf was veel langer en hun achterpoten hetzelfde als hun voorpoten, alsof ze eigenlijk paarden wilden zijn. Maar op één eigenschap hadden ze duidelijk een streepje voor: grootte. Jij kan een kikker van nu in je hand houden, maar deze kikkers werden zo hoog als sommige bomen.
“Ik heb een dringend verzoek,” zei Feria plechtig. Als godin kon ze haarzelf verstaanbaar maken bij alle dieren, zelfs als ze niks terug konden zeggen. “Zou het mogelijk zijn om minder te eten? Of minder snel?”
Niemand reageerde. Een paar hagedissen haalden hun schouders op. Baarddraken leken haar altijd al intelligent, maar dit leek meer op het afschudden van vervelende insecten.
“Wij moeten de hele dag eten, anders redden we het niet.”
Feria wist niet wie het had gezegd. Maar ze vond het moeilijk te geloven. Deze dieren deden niks de hele dag, terwijl ze steeds dikker werden. Ze wist dat planteneters soms veel moeite moesten doen om hun eten te verteren, maar om nou de hele dag bladeren weg te kauwen?
Ze had Eeris nodig, maar die was weer spontaan verdwenen. Vast als een klein kind achter een vlinder aangerend, of naar een nieuwe boomsoort die ze had ontdekt.
Ze had haar Hespryhond nodig. Om te knuffelen, maar ook om deze dieren een beetje bang te maken en te laten veranderen. Maar ja, haar huisdier was ook spoorloos verdwenen. Voor hetzelfde geld had hij dat hele oerwoud weggevreten, zo groot was haar kleine puppy gegroeid. Ze moest erbij lachen, waardoor ze definitief de aandacht van de dieren kwijt was.
Ze had iemand nodig om haar te helpen. Straks was het hele land kaalgevreten! En wat dan? Gingen de dieren weer terug het overvolle water in? Na miljoenen jaren konden ze eindelijk lopen en ademhalen op het land, en dan is het land … op?
De Kamkikkers vielen alle drie tegelijkertijd het water in. De groep slenterde door, maar Feria wachtte, en wachtte, en wachtte.
Ze rende naar de waterrand en keek omlaag.
Geen kikker kwam naar boven, want ze waren helemaal verdwenen.
“Help! Heeft iemand die spelende kikkers gezien?” riep ze over haar schouder. “Ze zijn verdwenen!”
Honderden ogen keken haar aan, zonder te knipperen. Twee Baarddraken smiespelden iets onder elkaar. Het bericht werd snel overgenomen. De dieren konden elkaar niet verstaan, maar dat was niet nodig, niet als je luisterde naar de emotie in het bericht. Ze begonnen om zich heen te kijken, sneller en sneller, alsof ze elk hoekje van deze plek wilden zien. Hun stemmen werden luider. Feria hoorde … paniek?
Totdat de grootste Baarddraak het uitschreeuwde: “Vleesvreters!”
Alle dieren renden in andere richtingen, met meer botsingen dan succesvolle vluchtpogingen. Dat krijg je ervan, dacht Feria, als je nooit oefent met hard rennen. Het was een gemene gedachte, maar misschien moest Feria nu even gemeen zijn om hun oerwouden te redden. Een groepje dieren stond achter Feria, alsof zij hen ging beschermen, en de rest was weggerend.
De zon ging al onder. De kikkers kwamen niet meer boven, maar in het water zag ze wel schaduwen. Groter dan die kikkers waren. Sneller, behendiger, dieper. Met hart in de keel stapte ze achteruit, weg van de waterrand, en de dieren volgden maar al te graag. Vlieg na vlieg werd uit de lucht weg gehapt door zenuwachtige Baarddraken, maar de lichtgevende vuurvliegjes lieten ze gek genoeg allemaal bestaan.
“Vleesvreters?” mompelde Feria, haar stem schor.
Ze had ervan gehoord. Geruchten, sprookjes, verhaaltjes van dieren die het niet allemaal op een rijtje hadden. Sinds Hanahs Zielscheurder was losgelaten in deze wereld, gingen dieren niet meer dood van ouderdom. Zolang je niet ziek of gewond raakte, kon je eeuwig leven. Maar dat voorkwam niet dat je hoofd na honderd jaar misschien niet even scherp was.
“Geesten. Geruchten. Roddels.” Feria zei het zelfverzekerd tegen de rillende groep. De plek werd snel ondergedompeld in duisternis. Ze moest weg hier.
“Nietes,” zei de Baarddraak. “Daar! Daar is er weer een!”
Iedereen volgde meteen zijn wijzende staart. Even verderop schudden en beefden de bosjes, alsof een kinderbosje wilde groeien en eruit breken, omringd door gegrom. “Er is niks … er is niks aan de … "
“Ze hebben rode ogen!” riep iemand achter haar.
“Scherpe tanden! Vlijmscherp!”
“Eten alles en iedereen op!”
“Spoken! Geesten! Ze horen hier niet!”
Ze kreeg een tik in haar zij. “Je bent een godin! Doe iets!”
Misschien moesten ze me dan ook eens behandelen als een godin, dacht ze. Maar ze hadden gelijk. Zij had toverkrachten, die andere niet. Ze maakte haarzelf lang en sloop op de bosjes af. Het beest moest wel héél groot zijn. En stekels. Zag ze nou stekels?
Een zwarte poot vloog plots op haar af. Ze dook ineen—totdat ze de poot herkende. Haar broer Darus, een grote labrador wolf, stapte uit de bosjes met takken in zijn vacht. Hij leek een groot stekeldier, en zijn gezicht stond net zo pijnlijk.
“Dit is de laatste keer dat ik verstoppertje speel met die beesten,” bromde Darus. “Ze begrijpen het niet. Ik verstop me, maar ze komen me nooit zoeken, en—”
Feria sprong op hem en gaf hem tien zoenen.
“Ik ben ook blij jou te zien, maar—”
Een zucht van verlichting ging door de hele groep. Twee goden, op tien dieren, dan moesten ze toch veilig zijn. Zeker Darus die bevriend was met iedereen, zelfs insecten en planten.
Hij keek op en zag dat het hele oerwoud aan deze kant van de Nachtrivier weg was. Hij krabde aan zijn kin en stond vast klaar met een domme opmerking, maar Feria had geen geduld.
“We moeten een oplossing vinden. Meer planten. Of minder wezens. Andere magie. Of … of … "
“Ik kan wel een gebergte maken?”
“Darus, jij wil altijd een gebergte maken als oplossing.”
“Deze keer is het een goed idee! Echt! Ik maak bergen en voilà: de dieren kunnen niet steeds naar een nieuwe plek lopen.”
Feria zuchtte. Het was een idee. “Kan je kleine bergen doen? Zelfs wij kunnen nauwelijks over jouw Onmogelijke Muur.”
“Prima, prima, ik zal me inhouden.”
Hoe meer vliegen om haar heen zoemden, hoe meer ze als een gek om haar heen begon te slaan. Ook dát was een probleem aan het worden. Kon een godin nou nooit even géén problemen hebben? Ze trok Darus mee, weg van de luisterende oren van de dieren, maar die volgden haar op de voet. Dus ze zei het maar hardop.
“Wat weet jij van … van de Vleesvreters?”
Zijn gezicht werd serieus. “Niet genoeg. Hoor al duizenden jaren geruchten over CARN. Nooit eentje kunnen betrappen.”
Hij wenkte de groep om hem te volgen. Ze volgden de Nachtrivier van een veilige afstand. Lang geleden heette het nog de Dagrivier, het water helder en glimmend. Toen sloeg het water diepzwart uit, en dat was nooit meer weggegaan.
Eeris beweerde dat het kwam door een plant die ze Zwartspoor had genoemd. Feria hoopte dat die plant lekker in het water bleef. De wereld was al miljoenen jaren enorm heet en moerassig, waardoor je poten de hele dag wegzakten in natte aarde. Als die aarde ook nog helemaal zwart zou worden, zou het helemaal een treurige boel zijn!
Ze kwamen bij een waterval. Bovenin was het water duister en ondoorzichtig, eenmaal beneden namen de druppels weer hun juiste kleur aan. Feria voelde iets raars aan deze plek, maar wist niet wat het was.
Vlakbij lagen drie lichamen van dieren, doodgebeten door een flinke hap uit hun zij. Ze waren jong en nog warm. Ik kan niet ontkennen, dacht ze, dat dit geen natuurlijke dood was.
Ze liepen naar de rand om uit te kijken op de vallei onder hen.
Honderden dieren, levend en wel, renden eroverheen. Als één grote duizendpoot die weg glibberde van gevaar, over de bodem van de Somsgevuld—het meer dat, op deze dag tenminste, niet was gevuld met water.
“Ze probeerden te vluchten door snel in de waterval te springen,” zei Darus. “Deze waren te langzaam.”
Dat kalmeerde haar volgelingen zeker niet. Weer tikten ze in haar zij en vroegen om bescherming, of ze in de Troon van de Toekomst mochten slapen vannacht, of Feria niet een spreuk kende die hen ineens héél onaantrekkelijk zou maken voor Vleesvreters.
Ze vroegen allemaal hetzelfde, steeds opnieuw, want ze hadden niet verstaan wat de andere precies vroegen.
Maar Feria’s hoofd was ergens anders. Hun grootste angst sinds het maken van planteneters leek uit te komen: dieren die ook dat niet genoeg vonden en dus maar andere dieren gingen eten. En toen besefte ze wat ze zo raar vond.
Er zoemde ineens geen enkele vlieg meer in haar oren.