3. Bijnabergen

Darus had in een mum van tijd zijn nieuwe bergen gemaakt. Langs de Nachtrivier, die in dit hete natte tijdperk vaker het Nachtmoeras kon worden genoemd. De Bijnabergen waren goed te overbruggen voor de goden, maar niet voor de kleine dieren op het land. Het waren stenige heuvels, niets meer.

Maar de dieren die Feria als hun beschermengel zagen, kon ze niet achterlaten. Dus die nam ze mee op weg naar de Troon, samen met Darus, zelfs als het betekende dat ze véél langzamer liepen. Deze wezens hadden hun hele leven niets anders hoeven doen dan langzaam wat planten eten—dus ze konden niks anders. Het tempo werd aangepast aan de langzaamste van de groep: een Baarddraak met een infectie aan zijn been die nauwelijks een stap kon zetten.

Toen de zon weer opkwam zag Feria het bewijs overal. Links en rechts lagen dode dieren, vaak verscholen in bosjes of weggedragen door het water. Want dáár zullen ze zitten, die Vleesvreters. Altijd op de loer, altijd verscholen, totdat een nietsvermoedend wezen in hun klauwen wandelt.

Elke keer als ze eraan dacht, werd ze kwader. “We moeten ze uitroeien, nu het nog kan,” fluisterde ze tegen Darus, vooraan de groep.

Hij keek verbaasd. “Ik dacht dat de Godin van de Dieren wel ietsje langer zou nadenken voordat ze dieren vermoordde.”

“Dit is anders. Als we het niet doen, worden alleen maar méér dieren vermoord. Totdat er geen leven meer over is!”

“Nou, zeg, zonder dieren gaan de planten heel lekker denk ik.”

Feria kon zijn luchtigheid soms niet uitstaan en liep weg. “Ik bespreek het met Ardex en Bella. Ze zullen het met me eens zijn.”

“En wat dan? Je weet niet wie het zijn of waar ze zitten. En wat als over honderd jaar wéér een beest toevallig scherpe tanden krijgt en dieren kan eten?”

Feria liep stug door en versnelde. “Dit is geen toeval. Hier zit iemand achter. Waar komen anders zo snel ineens al die Vleesvreters vandaan? Tienduizend jaar geleden hoorde je niks over deze groep, en nu ineens—”

“Omdat dieren nauwelijks konden praten, Feria.”

“Je neemt ook nooit iets serieus.”

“Jij overdrijft altijd.”

Hun discussie ging eindeloos door, dagenlang, totdat ze eindelijk op hun slakkentempo de Troon in zicht hadden. De beesten hadden veel geklaagd over hoeveel honger ze hadden, en hoe graag ze wilden liggen, slapen en niks doen.

Maar zelfs al had Feria het gewild, ze kon niks voor hen doen. Ook hier waren grote delen van de wereld kaalgeplukt, hele bossen en velden weggegeten door planteneters.

Ze hadden inderdaad naar de andere kant van de Nachtrivier moeten gaan. Waar alle andere dieren heengingen.

Maar ja, geef het een week, en al het eten daar zou ook wel weer weg zijn. Er moest nu iets veranderen. En als ze moest kiezen tussen de vredige planteneters en de gemene vleesvreters, wist ze wel welke groep weg moest.

Darus was vooruit gerend en had Ardex opgehaald om hen halverwege te ontmoeten. Feria gebruikte de tijd voor onderzoek naar de Vleesvreters. Ze vroeg iedereen wat ze wisten, maar antwoorden was moeilijk. Eigenlijk alleen de Baarddraken zeiden iets zinvols.

“Wanneer hoorde je voor het eerst over hen?”

“Lang, lang geleden. De verhalen waren toen dat ze alleen in de zee leefden. En daar leefden wij niet, dus het was geen probleem.”

“Maar waar kwamen die verhalen vandaan? Wie is ermee begonnen?” Feria vroeg zich af of ze iets had gemist. Was er een tijd waarin de dieren wel feilloos met elkaar praatten? Was het onder water beter geregeld? Ze moest het Gulvi vragen, maar die durfde nooit iets te zeggen als het over zulke dingen ging. Hij was bang dat, als hij iets verkeerds zei, oppergod Ardex meteen een heftig plan bedacht om dit probleem “op te lossen”.

De Baarddraken zwaaiden nonchalant hun staart. “Iemand. Iemand met invloed, want op een avond hoorde ik zelfs de goden hierover babbelen.”

“Wie? Welke goden?”

“Cosmo en nog iemand. Ze hadden het over het CARN probleem en de CARN missie. Maar ze stelden andere dieren gerust dat er niks aan de hand was en dat was dat.”

Je moet begrijpen, beste lezer, dat het leven erg langzaam was in deze tijd. Weinig gevaar. Dieren hadden oneindig leven. Het kon honderdduizenden jaren duren voordat een nieuwe diersoort ontwikkelde of iets anders veranderde. Als de Baarddraak zegt dat iets lang lang geleden was, moet je denken aan duizenden jaren, niet een paar jaar.

“En toen?”

“Niks. Het ene jaar zag je een dier elke dag, daarna waren ze ineens weg, maar dat is niet zo raar toch? Het leken maar roddels, totdat …”

“Totdat?”

De Baarddraak leunde vooruit en fluisterde, alsof Feria zijn kleine kind was. Soms vergat ze dat ze een god was en niet zoals deze dieren. Zij had ook scherpe tanden, ja, maar ze hoefde niet te eten. Ze zag eruit als een vos omdat Vader haar blijkbaar daarin veranderde toen ze werd verbannen. Ze kon onderwater zwemmen, al was ze geen vis. Ze kon een dier aanraken en precies voelen of ze ziek waren—en met een beetje geluk ook genezen.

“Ik heb meerdere Baarddraken gesproken die allemaal hetzelfde zeggen,” fluisterde het wezen. “Het Vleesvreter nest zit aan deze kant van de Nachtrivier, zo ver weg mogelijk van de goden die zich ermee kunnen bemoeien. Ze zijn met duizenden.”

Feria wilde stoppen met luisteren, maar ze kon niet stoppen, bang en nieuwsgierig tegelijk. “Ze zijn overal, als je erop let. Je ziet hun schaduwen achter bomen. Je ziet hun scherpe tanden glimmend in het maanlicht. Je hoort het grommen als je slaapt. Want als je er niet op let … krijgen ze je te pakken.”

Tijdens het praten was zijn baard opgezet. Een groot, zwartgestipt vel onder zijn kin blies op tot het groter was dan Feria’s hoofd. Het had lichte stekels en zorgde dat de Baarddraak bijna net zo indrukwekkend eruitzag als zijn naam. Het enige landdier waarvan Feria dacht dat het enigszins zichzelf kon verdedigen.

Ze zag Ardex en Darus al aankomen, als twee dolle honden aan de horizon. Niet ver achter hen stuiterde Eeris, een lange giraffe die vrij boos keek. Ze ontmoetten elkaar langs het Groene Pad, vlakbij de plek waar het ophield en geen enkel wezen verder naar het Zuiden mocht. Toen ze hijgend naast haar stonden, verspilden ze geen tijd.

“Bella en ik zijn het met je eens,” zei Ardex serieus. “De Vleesvreters moeten weg. We hebben een plek waar ze naartoe zouden kunnen.”

“Alsof dat beter is,” sneerde Eeris. “Dan sterven ze dáár omdat ze niks te eten hebben!”

“De andere optie,” zei Darus verzoenend, “is natuurlijk dat we de planteneters verspreiden.”

“Het duurt een eeuw voordat ze bij een andere plek zijn!” Feria hoopte dat haar volgelingen het niet als een belediging zagen.

“Dan brengen we ze,” zei Darus. Iedereen dacht dat hij weer een grapje maakte, maar hij leek serieus.

“En hoe wil jij honderdduizend dieren verplaatsen met zeven kleine goden?”

“Ho, nee, dat gaan wij niet doen. We vragen andere dieren om hulp.”

“Wie? Deze dieren zijn slap, en lui, en ze doen niks!” Feria hoopte opnieuw dat de rest het gesprek niet hoorde.

“Ik ken dieren die wel groot zijn. En sterk! En gezond! Ik gebruik ze al jaren voor klusjes.”

“Wat?” Ardex voelde zich nog het meest beledigd van allemaal. Hij stond vast klaar met een uitspraak zoals: wij zijn goden, broederlief, en wij smeken onze dieren niet om hulp als bedelaars.

“Jullie hebben aaaaallemaal jullie magische voorwerp teruggekregen uit het Hemelpaleis.” Darus telde op zijn vingers, ook al kon hij nauwelijks tellen. “Ardex kreeg zijn Vuurring, Feria haar Hespryhond, etcetera, etcetera. En ik? Ik kreeg niks. Ik heb mijn magische Hemelvoorwerp nog niet terug. Dus ik heb alle hulp nodig.”

Feria kon na al die tijd niet eens herinneren wat zijn voorwerp was, al wist ze dat het een machtig ding was. Ze voelde zich een beetje schuldig. Darus stond altijd klaar om te helpen, altijd vriendelijk en bezig met de dieren, en zij vonden hem maar een grappige idioot die soms een bergje maakte.

“Ik kan het doen, echt,” zei Eeris. “Genoeg planten maken voor iedereen. We kunnen dit.”

Ardex reageerde meteen. Zijn antwoord stond al klaar, misschien al voordat Feria het aan hem vroeg. “Nee. Darus, schakel jouw hulpjes in om de andere dieren veilig naar verschillende oerwouden te brengen. En die Vleesvreters moeten ten onder. Als je er een vindt, vang ze en breng ze naar hier. Dan breng ik ze later naar die andere plek.”

“Naar welke plek—”

“Beter als het geheim blijft. We kunnen niemand meer vertrouwen.”

De dieren reageerden hierop met uiteenlopende kreten. Juichen was nog wat lastig, maar de kreten klonken enthousiast en positief.

“Dan moeten we eerst ontdekken wie ze zijn,” fluisterde Feria. “En waar.”

Kies het lettertype dat je leuk vindt.

Boek

Modern

Speels

3. Bijnabergen

Darus had in een mum van tijd zijn nieuwe bergen gemaakt. Langs de Nachtrivier, die in dit hete natte tijdperk vaker het Nachtmoeras kon worden genoemd. De Bijnabergen waren goed te overbruggen voor…