4. Brandnestel

Eerste stap: Vleesvreters ontwijken. Tweede stap: niet doodgaan. Derde stap: heel hard rennen, ook al wilden zijn poten dat echt niet. Alle andere stappen: Vleesvreters ontwijken.

Zijn poot deed zeer en zakte diep weg in de moerasgrond. Maar het grootste probleem was natuurlijk dat hij nooit van zijn leven had gerend. Misschien als klein kind, maar dat was lang geleden. Hij had het anderen wel eens zien doen—en op dit moment probeerde hij die bewegingen te imiteren.

Hij had geen tijd om achterom te kijken. De snelle pootstappen leken van alle kanten te komen, alsof de Vleesvreters hem insloten. Wat kon hij nog doen? Als je het een dag geleden had gevraagd, had hij zich niet kunnen vóórstellen dat een beest een ander beest zou eten, of hoe dat zou voelen. Nu zijn huid ziek leek, en langzaam kapot ging van zichzelf, dacht hij dat doodgebeten worden misschien wel zo voelde. Die nachtmerries lieten hem nog even hard rennen, maar ergens hield het op.

Namelijk toen hij onverwacht tegen het begin van een berg stuitte. Was die er altijd al? Hij wist zeker van niet. Eergisteren lag hij nog op een steen uit te kijken over deze vallei—dat had echt niet gekund als er toen al bergen stonden. Scherpe punten? Levende bergen? VLEESVRETERS.

Hij draaide om en rende weer de andere kant op. Dan maar de Nachtrivier over. Hij was nog nooit aan die andere kant geweest. Hij had zelfs nooit geprobéérd over te steken, want iedereen wist dat Baarddraken snel verdronken. Het was traditie dat elke Baarddraakbaby, elke avond, dezelfde waarschuwing hoorde.

Wie zijn vlees wil behouden, moet deze wijsheid als jonkie onthouden. Blijf ver van waterkant en meer, anders wordt dit je laatste keer.

Als de roddels juist waren, lag hier hun nest. Hij was ver van de veiligheid van de goden, ver van alles en iedereen. Behalve de Vleesvreter die hem achternazat.

Hij probeerde nieuwe stappen te bedenken. Stap één: in een boom klimmen. Stap twee: grote, lompe Vleesvreter kan de boom niet in. Stap drie: wachten tot hij wegging. Stap vier: hij gaat niet weg, wat nu?

Dit hielp niet. Wat moest je doen? Het was niet eerlijk. Hij kon zichzelf niet verdedigen, buiten een baard die kon worden opgeblazen. Alsof dat eng is. Het einde van zijn conditie was bereikt, en hij kreeg geen adem meer door de brok in zijn keel. In paniek wist hij niet meer hoeveel insecten hij allemaal per ongeluk had doorgeslikt.

De avond viel. Zijn pijnlijke voorpoten klommen op een groep stenen die netjes in een lijn stonden, en zijn lichaam gaf het op. Hij viel plat op de steen. Zo plat dat hij hoopte dat niemand hem zag. Hij wilde slapen, maar dat ging natuurlijk niet als elk moment een hete adem en scherpe tanden boven je konden hangen.

Voor het eerst in zijn leven wenste, nee smeekte hij met alles dat hij had, dat iemand hem beschermde. Als Higgis nog leefde, moest hij terugkomen. Al was die hagedis zo onnozel en dom dat hij waarschijnlijk de éérste was die werd opgevreten. Zelfs dat was beter dan in je eentje rillen op een koude steen.

Baarddraken zijn koudbloedige wezens, beste lezer, dus hij kon zichzelf niet warm houden. Hij nam de temperatuur over van de omgeving. En de omgeving was nu een donkere, koude, bange nacht. Hoewel een klein lichtpuntje begon te branden.

Magim werd wakker. Hij had toch een stukje geslapen. Maar hij moest in paniek vrij snel weer zijn ontwaakt, want hij zag een zandmannetje nog wegrennen.

Hij controleerde meteen of al zijn lichaamsdelen nog aan hem vastzaten. Ja, maar zijn zieke voorpoten werden er niet beter op. Hij moest naar de goden toe, zodat Feria hem kon genezen. Waarom lag hij hier dom te slapen en uit te rusten? Waarom—

Waarom brandde daar licht?

Het was maar een klein puntje in de verte, maar een vuurvliegje was niet sterk genoeg voor dit licht. Vleesvreters zouden zich niet zo weggeven, toch? Die wilden in de schaduwen blijven. Misschien was dit wel een god, of iemand die vocht tegen Vleesvreters. Hij besloot snel dat het daar beter was dan hier. Een besluit waarover hij zeker werd toen hij de warmte van vuur voelde.

Het was geen vuur dat een bos verbrand, of om zich heen slaat, maar vuur dat op de plek leek te blijven. Dat moest Ardex de vuurgod wel zijn! Hij waggelde naar de plek, langs dorre takken op de grond en geknakte boomstronken die roken naar bloed.

Maar tenzij Ardex plots was veranderd in een andere diersoort, was dit hem niet.

Magim drukte zich plat tegen een boom, niet dikker dan een dubbeltje, toen nog meer wezens het licht zochten. Het dier dat het vuur controleerde was duidelijk de grootste. Hun Leider? Ze kwamen allemaal naar hém toe. Zelfs wezens die er uitzagen zoals hij: klein, niet bedreigend, en niet alsof ze vlees zouden kunnen eten.

Dat veranderde na één aanraking van de Leider.

De wezens vormden een rij. Vooraan stond een Slaghagedis. Dat was een hagedis, beste lezer, die wat poten miste. Een vroege voorloper van de slang: een Protoslang. Ze liepen dan ook alsof er een slag in hun wiel zat, op en neer, op en neer, en waren nog niet zo gevaarlijk of giftig als ze later zouden worden.

Een voor een tikte de Leider met zijn snuit op hun voorhoofd. Elke keer als die grote bek omlaag ging, dacht Magim weer dat hij ze ging opeten.

Maar dat deed hij niet: hij veranderde de wezens in Vleesvreters.

Vijf hartslagen na de aanraking begon de metamorfose. De Slaghagedis groeide lange tanden, zoals de slagtanden van Ardex, maar hoekiger en rechter. Een Kamkikker kreeg een nóg groter lijf. Een hagedis kreeg klauwen die zo scherp waren dat ze haarzelf per ongeluk ermee verwondde.

Geen woord werd gesproken. Geen toverspreuk uitgesproken, geen afspraak gemaakt. De Leider gromde en blafte één keer; de vuren doofden en de nieuwe Vleesvreters liepen allemaal verder in andere richtingen. De Leider struinde weg.

Magim wilde zich in de boom drukken. De Protoslang glibberde in zijn richting, ogen wijd open en glimmend, alsof er vuur achter zat. Je ziet mij niet, dacht hij. Slanghagedissen hebben ook schele ogen, toch?

De Slaghagedis zag hem inderdaad niet. Maar angst, pure angst, is voor een Vleesvreter overal te ruiken.

Magim knipperde. De Protoslang was plotseling verplaatst, geslingerd rondom de boom, en klaar om van bovenaf op hem te duiken. Ik wil niet meer! Ik wil veilig zijn! Ik wil—stap één: word zelf een Vleesvreter.

Net toen de Protoslang omlaag dook, rolde Magim richting de Leider. Zijn aanvaller kwam met de tanden vast te zitten in de grond.

“Maak mij ook Vleesvreter!”

De Leider draaide langzaam zijn kop. Hij leek nog het meest op die grappige Darus, maar dan anders, en véél minder grappig. Magims hart sloeg op hol. De snuit van het beest was al groter dan zijn hoofd en snuffelde aan hem.

Het wezen schudde zijn hoofd en liep weer door.

“Waarom niet? Waarom ik niet? Ik als jullie.” Hij probeerde het loopje van de Leider na te doen. Hij imiteerde de wilde blik in hun ogen—heel goed, zo vond hij zelf—en de razendsnelle sprongen die ze maakten als ze een lekker hapje zagen.

“Jij bent al Vleesvreter,” zei de Leider in een aardige en verbaasde stem. Toen sprintte hij weg op volle snelheid.

Magim stond nog steeds middenin een verlaten plek. Omringd door nieuwe, verse Vleesvreters op zoek naar een hapje.

De Slaghagedis had zich losgerukt en slingerde weer naar hem toe. Een Kamkikker maakte een reusachtige sprong; Magim rolde achterover om niet te worden geplet.

“Ik ben helemáál geen Vleesvreter!” riep hij. De Protoslang wikkelde zich rondom zijn voorpoten, totdat het de zieke huid zag en wegtrok, alsof het besmettelijk was.

Het gaf net genoeg tijd voor een nieuw wezen om langs te stormen en Magims aanvallers naar verderop te schoppen. Het wezen leek een reus vergeleken met de aanvallers. Ze krabbelden snel overeind en vluchtten.

Higgis botste tegen twee bomen en knuffelde een tak.

“Jou zocht ik al!” Hij dacht waarschijnlijk Magim te hebben vastgepakt, die een paar vervelende vliegen doorslikte om zichzelf te kalmeren.

Een lange, vermoeide zucht ontsnapte uit Magim. Hij was veilig. Veilig. Hij was het altijd al geweest, maar nu pas voelde hij hoe fijn het was. “Wat is er gebeurd? Hoe ben je veilig weggekomen? Hoe heb je me gevonden?”

Higgis’ gezicht was bang en zat onder bloedspetters. “Ze vielen aan. Vijf Vleesvreters! Gigantisch, en spuwden vuur, en hadden klauwen groot als bomen, en leken wel vissen die in lucht zweefden, en kon die kikkers niet redden, en—”

“Jij hebt slechte ogen, of niet?”

“Nou zeg, mijn ogen perfect. Geloof je niet? Je zag het net zelf!”

“Hun klauwen waren niet zo groot als bomen.”

Higgis fronste. Hij dacht echt dat hun klauwen zo groot waren.

“Hoe zie ik eruit voor jou?” vroeg Magim.

“Een grote Slaghagedis met scherpe tanden en vijf staarten. Waarvan twee staarten … " Hij keek langer naar Magims zieke huid en beet gepijnigd op zijn lip. “Zou je dat niet … oplossen?”

Magim liep verder. Higgis liep naast hem alsof hij zijn bewaker was, vier keer zo hoog en vier keer zo breed. “Sorry, Higgis, maar ik denk dat je hele slechte ogen hebt. Ik ben maar een kleine Baarddraak. En ik ga het oplossen, want we gaan samen naar de goden.”

“Samen?” Higgis’ gezicht lichtte op. Toen Magim zijn staart zwaaide, als teken van vriendschap, hapte hij er weer speels naar.

“Ja.”

Ze liepen lange tijd door het donker. Magim was boos op zichzelf. Had hij echt gevraagd om Vleesvreter te worden? Dan … dan had hij straks Higgis opgegeten! Of andere Baarddraken! Andere dieren doodbijten. Hun vlees eten. Hij zou ervan moeten walgen, hij zou er niet eens aan moeten denken, maar ergens was hij ook benieuwd. Zou het lekkerder zijn? Zou hij er groter en sterker van worden, zoals Higgis al dacht?

Met regelmaat moest Magim de hagedis bijsturen om te voorkomen dat hij tegen een boom liep. Ook greep Higgis vaak naar insecten, of uitstekende bladeren van planten, om ze pas de derde keer te pakken. Hij vond het zelf geen probleem. Althans, niet totdat Magim het had gezegd. Hoe vaker het gebeurde, hoe meer Higgis begon te zuchten en het al opgaf nadat hij één keer had misgegrepen.

“Ik heb slechte ogen,” mompelde hij. “Straks zie ik het niet eens als een Vleesvreter me aanvalt. Zijn bomen wel bomen? Bestaan vissen wel?! Ik weet het allemaal niet meer.”

“Dan help ik je—”

Ze zouden meteen zien hoe goed de samenwerking was. Want een groep dieren denderde over het land, veel te snel en sterk voor planteneters, recht op hen af.

Kies het lettertype dat je leuk vindt.

Boek

Modern

Speels

4. Brandnestel

Eerste stap: Vleesvreters ontwijken. Tweede stap: niet doodgaan. Derde stap: heel hard rennen, ook al wilden zijn poten dat echt niet. Alle andere stappen: Vleesvreters ontwijken. Zijn poot deed zeer…