8. Wie niet sterk is
Stap één, nee twee, anderhalf, nul, volgende stap, vluchten, kan geen stap meer zetten—Magim kon niet meer nadenken. Niet met Higgis vlak boven zijn hoofd die zijn tanden van elkaar haalde. Die gekke driehoekige tanden die dagen geleden de eerste aanwijzing hadden moeten zijn voor Magim. Toen hij zich nog steeds niet kon voorstellen dat een dier een ander zou eten.
Hij kon het nu zeker voorstellen, maar dat mocht niet zijn laatste gedachte zijn. Laatste gedachte. Ik dacht dat we eeuwig leven hadden dankzij de goden, zolang je niks geks deed.
Hij wist niet eens wat zijn laatste gedachte zou moeten zijn. Bidden naar de godenkinderen? Bidden dat ze, op magische wijze, naast hem stonden om Higgis van hem af te halen? Ook al kwamen ze bijna nooit aan deze kant van de Nachtrivier? Hij had niemand anders in zijn leven, en ook niks anders te doen, dus wat moest dan je laatste gedachte zijn?
Magim had zijn ogen al gesloten. Als Higgis hem niet opvrat, zou hij wel sterven door zijn ziekte.
De hete, stinkende adem blies windvlaag na windvlaag over zijn gezicht.
Maar de beet bleef uit.
Zijn zieke voorpoten voelden alleen gesnuffel, een ruwe snuit die ertegenaan duwde en dan weer wegtrok. Kan het waar zijn? dacht Magim hoopvol. Ik ben te ziek om op te eten?
Higgis gromde en schopte de grond. “Waarom jij aardig tegen mij?”
Magim was zo verbaasd dat hij de zin vijf keer moest herhalen in zijn hoofd, voordat hij hem begreep. Hij wilde zeggen: ik ben altijd aardig. Maar dat was niet waar. Kon een Vleesvreter ruiken wanneer je loog? “Had je nodig.”
“Ik ook jou,” zei Higgis na een lange stilte. Zijn ogen stonden nog steeds wild en zijn waterige tong hing uit de mond. Magim bleef een lekker hapje in zijn ogen. En zijn maag, die al dagenlang geen vlees had gegeten.
“Eet mij dan niet!” riep hij direct. “Eet planten!”
“Kan geen planten eten!” Higgis wilde het demonstreren, maar er waren hier geen planten meer over. “Is toneelstukje! Kauw, kauw, kauw, en spuug het uit.”
Hij had geen keus. Hij moest vlees eten, anders ging hij dood. Anders had hij maandenlang honger en dat moest verschrikkelijk zijn. Magim kon er niet eens tegen om een dag honger te hebben. Maakte dat het goed? Magim wist het niet. Het maakte zeker niet dat hij zich lekker zou laten opvreten.
In Higgis’ ogen durfde hij nog niet te kijken. De omgeving was akelig stil, donker en verlaten. Roepen om hulp zou ook wel geen zin hebben. Ze zouden kijken en zeggen “tja, dat is dan hun grote pech”. Zo kon je je toch nooit veilig voelen?
Veilig. Hij had het altijd gehad, gratis en voor niets. Nu zou hij alles geven om het terug te krijgen.
“Samenwerken,” zeiden hij en Higgis tegelijk.
Higgis dacht tegen Magim te praten, maar keek ver langs hem. “Mijn ogen te slecht om te jagen op vlees. Daarom speel ik dom. Planteneters laten mij dichtbij, en dan …”
“Je wilt dat ik help met andere planteneters voor de gek houden? Wat ben je voor—” Magim duwde zijn langwerpige bek de moerasgrond in om te voorkomen dat hij nog meer domme dingen zou zeggen.
“Nee.” Zijn tong likte weer zijn lippen. “Ander plan. Je zag hoe groot andere Vleesvreters waren. Ik ben ook hapje voor hen. Bevalt me niet. Jij zag ook hoe Leider magisch kan aanraken en veranderen!”
Hij sprong bovenop Magim en drukte hem met zijn volle gewicht vast tegen de grond. “Ik word gek. Ik wil eten! Ik wil jou eten! Ik moet eten! Laat mij … laat mij je voorpoot eten.”
Magim bleef stil totdat Higgis zichzelf uitlegde. “Ik kan zieke huid wegvreten. Ik eten, jij gezond.”
Als iemand het een paar dagen geleden had gevraagd, zou Magim alles hebben gedaan om die infectie kwijt te raken. Maar een Vleesvreter toestemming geven om het op te eten hoorde daar niet bij. Magims hoofd sloeg op hol, terwijl zijn lichaam geen kant meer op kon. Vertrouwen? Niet vertrouwen? Eerste stap samenwerken is samenwerken. Higgis is Vleesvreter! Vertrouwen? Niet vertrouwen? Eerste stap—
“Ja.” Hij zei het zo zacht dat Higgis het niet verstond. “Alleen zieke huid.”
Higgis knikte. Magim bereidde zich voor op de domste beslissing van de eeuw. Eeris zou nog lang verhalen vertellen over de domme Baarddraak die zichzelf vrijwillig in Vleestanden gooide. Als waarschuwing voor de rest. En waarschuwingen hadden ze nodig, want veel te veel dieren zouden Higgis nog steeds nergens van verdenken.
Een vlijmscherpe tand sneed door zijn huid. Het prikte. Higgis gromde tevreden en duwde door, sneed dieper, likte zijn tanden.
Maar hij stopte zichzelf.
Met een draai van het hoofd scheurde hij de huid los. Magim slaakte een gilletje van pijn.
Toen hij omlaag keek, was zijn poot er nog. Geschaafd, onder wondjes en bloed, maar levend en zonder ziekte. Hoewel hij zich nog steeds ziek voelde, zijn mond droog en zijn conditie slecht.
Higgis draaide meteen weg. Alsof hij Magim niet in de ogen kon kijken terwijl hij at. Alsof dat hem nog gekker zou maken en domme dingen laten doen—ook al is overleven en eten niet dom.
De hagedis en de Baarddraak stonden lang in stilte naast elkaar, twijfelend of dit wel een samenwerking kon zijn. Een stilte die werd verbroken toen honderden kleine voetstappen naar hen toe stormden. Die groep sterke wezens, die al langer vluchtten voor de Vleesvreters, waren weer ontsnapt en nu teruggekomen.
“Jij overleefd! Jij omringd door tien Vleesvreters en overleefd!”
“Dachten dat dood zou zijn!”
“Hadden je al bijna vergeten!”
Ze zwaaiden naar Magim. Andere Baarddraken bliezen hun baard op, en hij deed onbewust hetzelfde terug. De nacht was nu op zijn diepste punt en ze konden elkaar nauwelijks zien. Toch wisten ze allemaal op flinke afstand van Higgis te blijven, die het laatste stukje van zijn vlees weg at.
“Wat een idee! Dood spelen! Heb je nog meer ideeën? Vertel!”
“Nou, ja—”
“Vleesvreters!” Het hield nooit op. Was dit zijn leven voortaan? Alleen maar rennen en bang zijn? Inderdaad, de volgende groep dieren—groter en sterker dan zij—trok al in een rechte lijn over het land.
Hij begreep nu Higgis’ woorden: ook hij was zo klein dat de andere Vleesvreters hem als hapje zagen. Zoals hij … zoals hij insecten zag. Geen echte beesten. Die mocht je opeten toch?
Het besef groeide samen met de groep Vleesvreters die op hen afstormde. Magim at al zijn hele leven links en rechts insecten. Hij dacht er geen seconde over na. Want insecten waren geen dieren zoals hij, toch? Ze hadden geen gezicht, geen spraak, geen gevoelens. Maar eigenlijk … eigenlijk was hij ook allang een Vleesvreter.
Bijna iedereen was een Vleesvreter.
Voor die grote wezens waren zij maar kleine insecten, die mochten worden platgestampt of opgegeten, zonder twee keer nadenken.
“We steken vanavond de Nachtrivier over,” zei Magim zelfverzekerd. “Stap één: zoek een lange boom langs de rivier die nog overeind staat. Scheur hem los.”
Een deel van de groep stoof weg. “Stap twee: zoek grote stenen en gooi ze in de rivier, alsof je een nieuw pad maakt. Het Grijze Pad, in plaats van het Groene Pad.”
De meeste dieren verstonden nauwelijks wat hij zei, behalve de Baarddraken natuurlijk. Hier en daar vertaalden ze stukjes voor de dieren waarmee ze misschien al eeuwen rondliepen.
Magim herkende de voorste Vleesvreter van die avond dat de Leider hen omtoverde met zijn aanraking. Zij leek wel tien keer omgetoverd, zo groot was ze! En nu kwamen ze akelig dichtbij.
“Stap drie: RENNEN!” De hele groep slingerde als één hagedis over het land. Higgis beukte zich een weg erdoorheen. Hij pakte links en rechts andere dieren op met zijn tanden, om ze vervolgens op zijn rug te slingeren. Maar hij rende de verkeerde kant op—zoals altijd.
“Higgis! Hierheen!” Hij hoorde hem wel. Maar hij draaide niet om, want blijkbaar wist Higgis precies wat hij deed. Hij rende naar de achterkant van de groep. Naar de dieren die te langzaam waren, die op het punt stonden te worden opgevreten, die “grote pech” hadden. En hij nam ze mee op de rug.
De groep splitste in boomzoekers, steenzoekers, en stekelzoekers. De laatste groep moest scherpe voorwerpen vinden waarmee ze misschien de Vleesvreters konden afhouden. Het was ook veruit de kleinste groep: vooral de paar dieren die zelf al stekels hadden. Ze leken zelf ook niet te geloven dat een scherpe tak, of een plant met doorns, iets ging uitmaken tegen een reusachtige bloeddorstige hagedis.
Magim dacht dat ze gelijk hadden—maar ook dat ze niet groot genoeg dachten. De Nachtrivier kwam in zicht en hij vroeg om de twintig Baarddraken met de grootste baard, en een lading scherpe stenen.