9. Oversteken, overleven
Magim plaatste de baarddraken op een rij. Hun gezichten richting de aanstormende Vleesvreters, de Nachtrivier in hun rug. Ze wilden het liever niet. Ze wilden natuurlijk omdraaien en vluchten, maar vooralsnog luisterden ze naar Magim.
De voorste Vleesvreter, bijna net zo groot als hun Leider, hapte al naar de meest langzame dieren.
Higgis pakte meerdere stenen in zijn bek en keek naar Magim.
“Aanvallen!” riep hij.
Higgis wierp de stenen. De Baarddraken bliezen hun baard op, als een ballon die eindeloos groot kon worden in minder dan één hartslag, en zorgden dat ze sterk op hun poten stonden. Sommige draaiden alsnog om en raceten naar de Nachtrivier.
Want Higgis had de stenen expres op hen af gegooid.
Ze botsten tegen de baarden, deukten in, lieten de Baarddraken grommen en nog harder blazen, totdat de stenen van hun baard afsprongen alsof het de sterkste trampoline ter wereld was.
De stenen vlogen op de Vleesvreters af met angstaanjagende snelheid. Nou ja, de helft dan, want Higgis’ slechte ogen zorgden dat alle andere stenen tegen bomen of in de Nachtrivier landden.
Het ging sneller dan Magim kon bijhouden. Hij had de stenen niet zien inslaan; de gigantische Vleesvreters die krijsend omvielen waren niet te missen.
Magim voelde weer iets dat hij nooit eerder zo sterk had gevoeld. Opluchting? Overwinning? Dezelfde energie straalde van de Baarddraken af. “Het werkt! Ga door!”
Ze stonden net wat rechter, net wat steviger, terwijl ze met minder angst de volgende stenenregen van Higgis tegemoet zagen. Een stenenregen die na een flinke elastische sprong neerregende op de andere Vleesvreters. De meeste gingen niet naar de grond, maar liepen nu met een manke poot, of met één oog dicht. Ze leerden de stenen steeds beter ontwijken, ook al vlogen ze sneller dan Cosmo zelve.
Ze waren zo blij met hun succes, dat ze niet doorhadden dat de Vleesvreters hen omringden.
Tegen de tijd dat het vijfde steensalvo werd gevuurd, stonden er ineens glimmende driehoekige tanden tussen hen en de rest van de groep.
“Terugvallen!” Stap één: nieuw plan. Stap twee: wie hadden ze nog over? Links en rechts werden beesten weggehapt, zoals Magim altijd insecten uit de lucht hapte zonder twee keer nadenken. Higgis stond nog altijd naast hem. De sterkste Baarddraken, die over tijd stekels en sterkere poten hadden ontwikkeld, stonden nog naast hem. Stap drie: doen wat hij altijd deed, kopiëren en imiteren.
Hij wenkte de overgebleven dieren om bovenop Higgis te klimmen. Weer twijfelden ze, hun ogen angstig. Magim moest hen voorgaan en naar het gevaarlijkste stuk: bovenop Higgis’ snuit. Hij was er zelf ook niet zeker van, maar ze hadden geen tijd. Ze moesten iets en dit was nou de beste stap die hij kon bedenken.
De anderen klommen ook op Higgis, waardoor hij leek op een boom met veertig takken in verschillende richtingen. Een lage dikke boom. En alle takken hadden weer hun eigen ogen, poten en staarten. Maar onder Hagims schreeuwende leiding, wisten ze de vorm te veranderen naar iets dat vaag leek op … een Vleesvreter.
Toen Higgis zich helemaal oprichtte en zijn mond opende, speelden tien dieren zijn gigantische tanden. De andere Vleesvreters bevroren en keken raar op. Magim probeerde die blik na te bootsen, net als die houding. Hoe dichterbij hij kwam, hoe meer stomverbaasd de Vleesvreters keken.
“Wat jij gedaan?” Zelfs zo’n korte zin klonk angstaanjagend over de hele vallei uit de stem van een roofdier.
“Ik grootste Vleesvreter van allemaal! Ik jullie opvreten!”
Nu gaat Higgis een beetje te ver, dacht Magim. Maar het werkt.
Meer dan de helft draaide om en sjokte weg. Naar een ander stuk land waar ze in alle rust beesten konden opvreten.
Althans, dat dacht Magim.
Totdat hij hoorde wat ze eigenlijk zeiden: “Leider halen. Hij grootste Vleesvreter van allemaal—zal jullie opvreten!”
Natuurlijk had Magim had het weer erger gemaakt. En hij had nog wel zo’n goed stappenplan! Er was geen tijd om sorry te zeggen. Na deze uitspraak stortte de imitatie uiteen en vielen alle beesten om Higgis alsof ze allemaal uit hetzelfde gebarsten ei kwamen.
Ze renden naar de Nachtrivier, waaroverheen de dieren eindelijk een boom hadden gegooid. Hij rolde heen en weer bij elke voetstap, bijna het diepzwarte, kolkende water in.
Een paar Baarddraken gebruikten eindelijk hun verstand. Ze pakten de paar stenen die over waren en plaatsten ze rondom de boom, totdat hij niet meer van de plek kon rollen. Tevreden met dit resultaat, renden zij als eersten naar de overkant dankzij de boombrug. Magim stond al aan de waterrand, klaar om zelf de oversteek te maken, toen hij zijn reflectie in het water zag.
Pas toen andere dieren al overstaken, herkende hij zichzelf. Want in zijn mond, die mond die al lange tijd ziek en droog was, groeide één witte, scherpe, driehoekige tand.
Ik … ik word ook een Vleesvreter, dacht hij. Ik ben er al één.
Hij wist niet meer of hij moest oversteken. Die ene tand ging niet het verschil maken tegen de monsters achter hem. Maar als hij overstak, was er niks opgelost. Al deze dieren zouden nog steeds moeten vluchten, maar nu voor hem.
Bange ogen keken op en zagen een groep Kamkikkers over de boom hobbelen. Vijf vertrokken—vier kwamen aan.
Uit het water sprong een zwarte gedaante, onherkenbaar door de watervallen eromheen. Het vrat doelgericht een Kamkikker weg. Sommige kikkers vielen meteen op de boom om dood te spelen, anderen probeerden met één machtige sprong de overkant te bereiken.
Allemaal verloren ze van de massa Vleesvreters die uit het water kwam. Reusachtige inktvissen, een mengeling tussen vissen en hagedissen, krabben met vlijmscherpe klauwen. Het water kwam tot leven en zij werden eruit geboren. Het zwarte water had al die vleeseters verborgen en stiekem groot laten worden.
De Baarddraken schoten weer stenen, nu in het water. Maar die gladde zeewezens waren minder goed te zien of te raken. Een tweede brug werd neergelegd, ver van de eerste, en alle dieren drongen om er als eerste overheen te mogen.
Magim stond bevroren langs het water, samen met Higgis, terwijl hun groep uitdunde. De helft haalde veilig de overkant, de andere helft haalde het niet. Wat moest hij doen? Hij zag nu dat de planteneters altijd al in de minderheid waren. Vleesvreters heersten over dit land én het water.
Higgis tikte met de punt van zijn klauw tegen Magims groeiende tand. “Zo begon ook bij grootvader,” mompelde hij. “Jij hard rennen om overleven. Maar jouw kleinkleinkinderen meer tanden en échte Vleesvreters.”
“Als we samenwerken, hebben we meer kans.”
Alle kansen slonken toen bleek dat sommige Vleesvreters een stukje uit het water konden en de laatste dieren van het strand haalden. Ze werden omringd en aan twee kanten ingesloten. De Leider van de Vleesvreters was opgetrommeld en kwam naar de Nachtrivier, huilend en blaffend naar de maan.
Maar luide voetstappen klonken nu ook achter hen, aan de overkant.
De dieren die waren overgestoken spatten uiteen en vluchtten allemaal in andere richtingen. Wat ooit een voorzichtige groep was, telde nu alleen dieren die voor eigen overleving kozen.
Deze nieuwe bezoekers waren geen Vleesvreters, maar goden. Boze goden.
“Stop! Onmiddellijk! Je godin beveelt het!”
Feria sprong door de lucht alsof haar prachtige roze vossenvacht ook vleugels bevatte. Ze landde precies op de tweede boomstambrug over het water. De meeste Vleesvreters wisten hoe laat het was en kropen terug naar hun schuilplek, alsof het water drijfzand was dat hen weer opslokte. Sommige vielen haar aan, maar konden dat bekopen met een plotse ziekte of hartstilstand.
Dit is geen Feria die vragen stelt, dacht Magim. Dit is een godin die eisen gaat stellen. Ik hoop maar dat ze de juiste eisen stelt.
“Wij eisen dat de Stichter van de Vleesvreters zich uitlevert aan ons voor een passende straf! Anders vernietigen we álle Vleesvreters.”
Haar strenge blik viel echter weg toen ze de Leider zag. Was zelfs zij bang voor hem? Maar nee, dat was het niet. Het was ongeloof die groeide. Alsof ze iets realiseerde, maar het nog niet wilde geloven.
De Leider stapte naar voren, in het licht dat plotseling ontstond door vuurtjes rondom de Nachtrivier. Door die sprankeling zou je bijna denken dat het een normale rivier was met fijn water. Het licht bevestigde Feria’s vermoedens en ze liet haar schouders hangen.
Haar eigen huisdier, haar lieve Hespryhond, was de Leider. De Eerste Vleesvreter, degene die anderen had veranderd met zijn aanraking.
“Wat … wat … waarom?”
“Ik kan niet anders. Ik ben een vleeseter, Feria, zo heb je mij gemaakt.”
“Nee. Nee nee nee. Toen ik je maakte, waren er nog geen levende wezens, zeker geen Vleeseters!” Feria klonk alsof ze haar kleine kind toesprak. Een kind dat iets zei dat ze niet wilde horen, ook al wist ze dat het eigenlijk waar was.
“Je maakte mij naar verhalen van Vader, om hem blij te maken. Verhalen over sterke monsters, grote reuzen, heldhaftig leven. En nu …” De Hespryhond keek rond. Zijn gigantische staart hing tussen de poten en zijn zachte oren vielen plat over zijn wangen. “Toen ik los was uit het Hemelpaleis, wilde ik rondrennen, spelen, op deze mooie wereld leven. Maar al het leven dat ik aanraakte … werd vleeseter.”
“Nee. Het is niet waar. Je … je …” Feria gaf haar Hespryhond een stomp, maar toen weer een knuffel. “Ik kan je niet—snel, verdwijn, vlucht voordat Ardex—”
De andere goden stormden ook de plek op: Ardex, Darus, en Eeris. Cosmo vloog in de verte.
Langzaam kwamen de Vleesvreters uit het water ook naar boven. Iedereen hield hun adem in, wachtend op het oordeel van de goden. Wie mocht blijven bestaan? Wie zou direct worden uitgewist?
Waarom hadden de goden die macht?
Ze overlegden met elkaar. Feria keek steeds achterom, naar haar Hespryhond die schuldbewust terugkeek. Ardex deed een voorstel. Feria sloeg hem in het gezicht en stopte met fluisteren.
“Niemand raakt mijn Hespry met zijn tengels aan!”
“Eén hond, tegenover duizenden dieren die nu moeten vrezen voor hun leven!”
“Zegt de god die duizenden jaren alle vleeseters vermoordde die toevallig ontstonden!”
Ze fluisterden verder. Geen dier durfde te bewegen, adem te halen, geluid te maken. Wat was de beslissing?
“Ze voelen pijn, net als wij,” brak Eeris’ luide stem door de stilte. “Ze voelen angst, net als wij.”
“Maar ze zijn niet zoals wij!” krijste Feria.
“Dan is er maar één conclusie,” zei Cosmo terwijl hij in een windvlaag landde. Met zijn geweldige gehoor had hij alles allang meegekregen, zelfs aan de andere kant van de wereld—zo leek het soms. “We doen niks.”
“Je klinkt als Hanah.”
“Keer op keer zien wij weer dat Hanah toch gelijk heeft.”
“Inmenging van de goden heeft ons alleen maar tegengewerkt,” zei Darus droef.
“Waar is Gulvi?” bromde Ardex. “Hij moet al eeuwen die wezens onder water hebben gezien. Maar hij zei waarschijnlijk niks omdat hij luisterde naar Hanah. Moet je zien wat daarvan is gekomen!”
“Wat daarvan is gekomen,” zei een hoge piepende stem uit het water, “is een sterke oceaan.”
Onder water verscheen een fel blauwwit licht. Even later sprong een dolfijn hoog uit het water, zwevend dankzij een mist van waterdruppels. “Het leven op het land staat stil. Na al die eeuwen heb je maar een paar diersoorten, en ze kunnen nauwelijks rennen of zichzelf verdedigen. Maar onder water … "
De andere goden leken verbaasd door Gulvi’s verschijning. De laatste keer dat Magim hem zag, was hij ook een stuk kleinere dolfijn. En zijn lieve piepstemmetje klopte niet met de serieuze woorden die hij zei.
“Dus maar één conclusie wacht.” Cosmo keek de anderen serieus aan.
Hij zou zich alleen moeten bemoeien met het luchtruim, beste lezer, maar daar vloog nog geen vogel en de eerste insecten kwamen ook niet hoog genoeg. Dus hij bemoeide zich met alles.
De goden knikten naar elkaar. Onhoorbaar en onvoelbaar voor de dieren, hadden ze hun godenbond gebruikt om een onomkeerbaar besluit te nemen.
Feria richtte zich naar alle beesten. Ze slikte en staarde naar de grond, alsof ze daar toch een andere oplossing kon vinden.
“Vanaf heden ten dage,” zei ze plechtig, “zullen Vleesvreters officieel bestaan en worden gezien als diersoort van Somnia. De goden zullen hen niet achtervolgen of zich bemoeien met wat ze doen. Vleeseters heten vanaf nu Carnivoren, planteneters Herbivoren. De meeste van jullie eten insecten, die noemen we Insectivoren.”
De roofdieren keken glimlachend om zich heen en likten alvast hun tanden. Klauwen stonden al in de aanslag. De rest stapte achteruit. Magim hoorde duizenden vloeken richting de goden, en hoe het ook zou gaan, op steun van de planteneters hoefden ze niet meer te rekenen.
Eeris liep snel naar voren en sloeg haar nek rondom trillende Feria, die zelf de Hespryhond weer knuffelde. Bang dat, als ze hem losliet, iemand haar huisdier toch zou straffen voor wat hij per ongeluk teweeg had gebracht.
“Maar alle planteneters mogen met mij mee vluchten,” zei Eeris net zo plechtig. “Naar het Regenboogbos, waar ik heb gezorgd voor genoeg voedsel voor iedereen. En ik wil een dag voorsprong.”
Iedereen dromde om de giraffepoten. Eeris was nauwelijks meer te zien tussen alle planteneters toen ze vertrokken. De goden deden alles eraan om de Vleesvreters op hun plek te houden.
Magim ging mee—toen hij omkeek, stond Higgis nog aan de andere kant en sjokte weg.