1. Het Medicijn
De goede Chef kende alle recepten, van Bladerburgers tot Kinese Knauwers. Maar toen een vos in zwarte mantel vroeg om een Slangensoep, stond ze met haar mond vol pannen.
Haar mond viel open en de pannen kletterden tegen de houten vloer van haar kar. Ze was normaal een snelle rode chimpansee, maar niet als ze compleet verbaasd was. Ze merkte niet eens dat een pan vier planten uit haar geliefde moestuintje plette.
De woestijnvos staarde onverstoord in haar ogen. “Het is een eeuwenoud recept. Een medicijn voor een ernstige ziekte.”
“S-Slangensoep? Nooit van gehoord.” Chef strompelde naar haar receptenboek die half uit de vensterbank hing. Haar poten bleven steken in de pannen alsof het laarzen waren. Ze bladerde razendsnel door alle recepten heen, totdat de vos ongeduldig haar poot op de bladzijden sloeg.
“We hebben hier geen tijd voor. Je kent het niet, maar ik kan je de ingrediënten vertellen.”
“Onmogelijk. Mijn receptenboek heeft alles.”
De vos rook naar modder en zweet. De geur botste met de fijne bloemengeur uit haar kar, en een ander recept dat borrelde en bruiste in een ketel achter haar. In het voorbijgaan doopte Chef haar vinger in het goedje en proefde het. Bijna klaar. Mag iets meer Rosemarijn.
Wat deed een woestijnvos zo ver van Floria—zo ver van de woestijn? Die ziekte moest wel héél ernstig zijn, maar zij zag er kerngezond uit. Alleen haar schaduw was een beetje raar, alsof ze stiekem twee vossen onder haar mantel verborg. “Is het een huidziekte? Beschermt die mantel je tegen de zon?”
De hoge, puntige oren van de vos bogen omlaag. “Ik ben Minneka, de adviseur van een héél belangrijk en machtig persoon. Hij is ziek. Als je de klokken hoort luiden, ligt hij op sterven. Onze beste dokters verwachten dat dit misschien al binnen tien dagen gebeurt.”
Ze fluisterde. “Met deze mantel probeerde ik je ongezien te bereiken, want deze informatie moet strikt geheim blijven.”
Slangensoep, slangensoep, slangensoep. Waarom ken ik het niet? Ze bladerde opnieuw door haar receptenboek, maar het stond echt nergens. Wie kon er ziek zijn? Het was toch niet haar koning, de leider van de Primas? Als hij stierf zou er chaos uitbreken onder de apensoorten. Ze hadden nu al ruzie over alles. Altijd maar ruzie. En het enige gevolg was dat de armste diersoorten overbleven zonder eten en drinken.
“Waarvoor heb je mij nodig?”
“De ingrediënten zijn … moeilijk te krijgen. En niemand weet hoe je ze moet samenvoegen. Dat deel van het recept is verloren aan de tand des tijds.”
Chefs gerafelde staart krulde op en roerde in de ketel achter haar, met een beige houten lepel zo lang als een jonge boom. Ze voelde zich steeds zenuwachtiger. Je bent de goede Chef, zei ze tegen haarzelf. Jij kan dit. Jij helpt iedereen die eten of medicijnen nodig heeft, hoe lastig ook.
Ze bekeek de woestijnvos van top tot teen. Minneka hield haarzelf inderdaad koninklijk. Hoofd omhoog, borst vooruit, en een mantel van de duurste zijde die ze ooit had gezien.
Ze stelde de vraag met piepende stem. “Is het de koning van de Primas? Is hij ziek?”
“Nee.” Minneka tikte ongeduldig tegen de houten deuropening van Chefs kar. “We hebben weinig tijd. Ze zeiden dat je de beste was, dat je iedereen hielp. Dus doe je het of niet?”
“Eh, eh, ja, ja, natuurlijk.” Chef wapperde twee grote bladeren om het vuur onder haar ketel te doven. De vloeistof binnenin borrelde tot aan de rand … maar stroomde nét niet over.
Een diepe zucht ontsnapte. De kar rook nu helemaal naar wat ze had gemaakt: een simpele groentesoep om uit te delen in Heldehaven.
Toen Floria plots uit de zee kwam, stroomde iedereen naar de havensteden. Iedereen wilde naar de woestijn. Iedereen wilde een stukje land pakken voor zichzelf. Maar dat had de stad niet zien aankomen, waardoor er nu duizenden dieren woonden die geen eten konden krijgen.
Rond diezelfde tijd verdwenen links en rechts Kompanen en Halfgoden. Omdat Leeuwenkoning Anniwe nooit werd teruggevonden, was de Leeuwendynastie bijna uitgestorven. De tweede reden waarom duizenden dieren zonder eten zaten.
Chefs eigen maag borrelde, maar dat was nu niet belangrijk. “Kunnen we eerst langs Heldehaven? Ik moet—”
“Nee!” riep Minneka. Heel even verloor ze haar deftige uitspraak. “Sorry, dat was ongepast.”
Ze wikkelde haar mantel verder om en stapte uit de kar. Een vreemd gezicht in de hete namiddagzon. “We hebben tot de klokken luiden. Geen afleiding, geen omleiding.”
Soms, beste lezer, ben ik teleurgesteld in mijn kindertjes. Als ze nou direct had gezegd wie er dodelijk ziek was, als iedereen eerlijker was tegen elkaar, was dit verhaal misschien anders afgelopen.
Chefs korte rechterpoot, met een stompje aan het einde, sloeg het receptenboek dicht. Stof blies in haar neusgaten en bracht een muffe geur. Dit had ze nog nooit meegemaakt: het boek had altijd alle antwoorden gehad, op alles. Ze was bang een fout te maken—ze was vooral dodelijk nieuwsgierig naar dat onbekende recept en hoe je het maakte.
“Welke ingrediënten heb je nodig?”
“Stengels van Bultbarachten. Zoveel mogelijk zaadjes van de Dinolief. Bladeren van de Tegenspoedtulp. En, jammer genoeg, het sap van de Zeezot.”
Een bijzondere lijst. Maar Chefs hoofd, vol kennis van koken, voelde meteen dat dit recept klopte. Bultbarachten werden vooral gebruikt om iets een fijnere geur of smaak te geven. De Dinolief verzachtte pijn en hielp wondjes genezen. De Tegenspoedtulp werkte virussen tegen en de Zeezot versterkte lichaamssappen, zoals bloed.
Het klonk als een goed medicijn. Alleen jammer dat alle ingrediënten ongelofelijk lastig waren te verkrijgen.
Minneka stond buiten de kar en keek uitdagend naar binnen. “Laat me raden, je wilt perse reizen met je kar?”
“Natuurlijk! Wacht maar, mijn lieve Karrie gaat sneller dan je denkt.”
Minneka zuchtte en sprong sierlijk terug over de vensterbank. Haar poten raakten kort het receptenboek aan, die daardoor openklapte, precies op de pagina over Bultbarachten. Minneka keek verwonderd en trok terug alsof ze een elektrische schok had gekregen.
Chef was gewend aan de rare streken van haar boek en schokschouderde.
Ze liep naar de voorwielen en trok een houten knuppel omhoog. De rem kwam van de kar. Ze stonden aan de voet van de Onmogelijke Muur, dus de weg liep iets omlaag en liet de kar uit zichzelf rollen. Als ze zo door rolden, gingen ze door de Tweede Troon van Darus, en kwamen binnen een paar dagen in Heldehaven.
Met pijn in haar hart moest ze dat plan gedag zeggen. Het enige dat ze kon doen, was het eten hier achterlaten. Dus ze trok enkele roodbruine potten uit een krat en vulde ze met de groentesoep. Minneka was zo aardig om deze langs de weg te plaatsen, half hangend uit het raam, terwijl de kar vaart kreeg.
Chef besloot dat Minneka geen verkeerde was—alleen bang dat ze te laat kwam om haar opdrachtgever te redden.
Ze bestudeerde de pagina in haar receptenboek. “Bultbarachten,” las ze mompelend voor. “Alleen te vinden in het Frambozenbos. Dierschuw. Trekken zich terug als ze beweging dichtbij voelen, en groeien daarom het liefst op onbereikbare plekken.”
Ernaast schetste het boek plaatjes van een donkere grot, de top van een werkelijk reusachtige boom, en een monsterlijk wezen dat de planten leek te bewaken.