10. Epiloog
Chef had alle tijd—in de donkere, vochtige kerkers—om te realiseren precies hoe naïef ze was geweest. Minneka en Perzwa werkten samen. Die handelaar die Tegenspoedtulpen verkocht, zou ook wel niet “toevallig” zijn verschenen.
Anniwe—de vorige Leeuwenkoning—had jarenlang geroepen dat alle halfgoden moesten worden verbannen. Of hun krachten afgepakt. Hij werd verdacht van het ontvoeren van de Halfgodkompanen.
Natúúrlijk had Minneka—een halfgodin—een hekel aan die leeuwen. Natuurlijk wilde ze de macht overnemen.
Ze zag een kans om iemand anders de schuld te geven. Die kans greep ze met beide vossenpoten.
De ingrediënten van het recept waren net geloofwaardig genoeg om Chef mee te krijgen. Minneka speelde haar rol perfect en leek écht op zoek naar een medicijn. Maar de Bultbarachten verhulden natuurlijk de geur en smaak van het gif. De Zeezot maakte de sap dikker en kleurloos. De koning had geen schijn van kans—en Chef was er volledig ingetuind.
Tijd was onduidelijk onder de grond. Ze wist niet of er drie uur voorbij was gegaan, of drie dagen, of drie weken, toen de celdeur opende.
“Ik breng je naar je proces,” zei een leeuw. Hij had geen tranen meer in de ogen. Hij leek zelfs … opgelucht?
Chef werd weer geboeid, maar minder ruw deze keer. Misschien had ze deze leeuw vroeger ook geholpen. Misschien wilde hij haar helpen ontsnappen.
Nee. Ontsnappen zou verkeerd zijn, want ze was schuldig. Aan vergiftiging. Aan aardig zijn tegen de verkeerde wezens. Bij die gedachte moest ze zelf weer huilen.
Ze eindigde in de troonzaal, volgepakt met diersoorten van heel Traferia. Haar zelf uitgevonden plantje stond naast Perzwa in een grote rode bloempot. Zo te zien aan de ruimte, was hij al langer bezig met planten stelen van anderen.
Haar poten stonden op een zijden rode loper. Deze rolde rommelig over marmeren treden, tot aan de troon waarop Minneka zat.
“We kunnen hier kort over zijn,” zei Minneka luid. “Meerdere wezens hebben gezien hoe Chef als enige aan het medicijn heeft gezeten. Hoe haar kar een lege beker gif bevatte. En nu hebben we nooit meer een Leeuwenkoning in Traferia, want de koning is—”
“Ietwat slaperig, maar verder prima in orde,” zei een krakende stem die klonk alsof het te weinig lucht kreeg. Minneka’s nek draaide bijna achterstevoren.
Sulliwe waggelde de troonzaal in, ondersteund door vier leeuwenbewakers. Chefs ogen lichtten op. Ze kon die leeuw, met grijze manen en slaperige ogen, wel zoenen.
“U leeft nog!” riep Chef samen met de hele zaal.
“Ja, ja, een hele prestatie, ik weet het.” Hij stopte naast de troon. “Ik geloof dat je op mijn stoel zit, Minnekeria.”
“Maar—wat—waarom—sorry, dit is ongepast.” Minneka sprong meteen op en maakte plaats. Ze liep achteruit naar de dichtstbijzijnde uitgang. Nu pas merkte Chef dat alle uitgangen “toevallig” waren geblokkeerd door een grote olifantenkont of een groepje verveelde panters.
“Toen ik zei dat ik me niet zo lekker voelde, twee weken geleden,” begon Sulliwe langzaam, “hoopte ik een nachtje goed te slapen en dat was dat. Ik had niet verwacht wakker te worden in een ziekenbed met dieren die beweerden dat ik bijna dood ging.”
Geroezemoes steeg op. Sulliwe kraste zijn nagel tegen zijn kroon. “Ik vond het overdreven. Even later werd ik wakker omdat men de klokken was gaan luiden. En ik hoorde dat Minneka een oud magisch medicijn was gaan halen bij de Goede Chef.”
Sulliwe keek haar rechtstreeks aan, en glimlachte. “Een passende naam. Een titel die je voor altijd mag houden. Want zelfs in het donker, zelfs bestolen, verraden en tegengewerkt, heeft deze chimpansee daar … het juiste recept weten te maken.”
Hij stond op van zijn troon. Minneka stond naast Perzwa, die probeerde te schuilen achter Chefs boompje.
“Een stevig recept, dat wel. Het leek even alsof ik dood was. Een zekere woestijnvos wilde dit nieuws maar al te snel verspreiden. Maar het heeft mij in korte tijd helemaal genezen van wat er dan ook mis was.”
Sulliwe’s vlijmscherpe nagel sneed haar handboeien los. “Want jij bent een goede chef.”
De zaal klapte, of blafte, of gromde, of stak speren de lucht in. Chefs hart sloeg weer op hol, maar deze keer om alle juiste redenen. Haar onvolgroeide pootje ging tegen haar borstkas en haar staart krulde hoog op. “Oh, nou, eh, ik weet niet of—”
“Wij weten het wel.” Sulliwe glimlachte breed.
De aanwezigen maakten een buiging voor haar, totdat zij als enige nog boven iedereen uitstak. Ze glimlachte van oor tot oor en keek verlegen weg.
Minneka had genoeg gezien. Ze klom in Chefs boom en probeerde bij het dak te komen. Sulliwe wilde zijn bewakers roepen, totdat hij iets groens rond haar poten zag.
Toen Perzwa de plant ook beklom, kreeg hij dezelfde groene poten. Het leken kleine glinsterende druppels die om zich heen grepen en steeds meer van je vacht bedekten.
Sulliwe duwde zijn bewakers terug. Ook een groep valken moesten van hem aan de grond blijven. “Blijf van ze af. Ik weet niet wat dat groene spul is, maar ik vertrouw het niet.”
Minneka en Perzwa hielpen elkaar omhoog, naar een houten kroonluchter aan het plafond. Perzwa kon zijn prijs niet achterlaten. Hij trok de plant mee omhoog, zelfs al gaf het zijn voorpoten een groene onderkant.
“Jij bent echt gestoord!” riep Minneka. Ze brak het glas in het dak en klom samen met het zwijn naar buiten. Iedereen rende naar de muur om de regen van glasscherven te ontwijken.
De snelle voetstappen van de twee vluchters klonken als hagelstenen op het dak, totdat ze niet meer te horen waren.
“Grijpglas,” zei Chef. “Ik noem het grijpglas.”
“Jullie soort is verbannen naar Floria,” riep Sulliwe de vluchters na. “Op terugkomen naar Origina zet ik de grootst denkbare straf.”
Hoofdschuddend liep hij terug naar de troon. “Mijn vader Anniwe had gelijk. Je kunt halfgoden niet vertrouwen. Als ze daadwerkelijk magie had gehad, was ik vast allang dood geweest.”
Hij glimlachte weer naar Chef. “Noem je beloning, meid. Soliduri? Een eigen paleis? Een baan als mijn adviseur—er is zojuist een plekje vrijgekomen.”
Chef schudde haar hoofd. “Wees een Goede Koning. Zorg dat niemand in Traferia meer zonder lege maag zit en een onvolgroeid lichaam krijgt. Krijg alsjeblieft een nakomeling, zodat er altijd een Leeuwenkoning blijft in Traferia. En … misschien … de halfgoden met rust laten?”
Sulliwe’s buik en manen schudden van het lachen. “De Goede Chef en de Goede Koning. Dat is nog eens een verhaal. Hopelijk kom je nog eens terug met nieuwe verhalen. We hebben je kar gerepareerd en, wie weet, je voorraadkasten tot de nok gevuld.”
Chef wilde zijn hand schudden, totdat ze weer besefte dat de Primas de enige met handen waren. Hoe leefden die andere dieren? Zonder dat ze dingen konden vastpakken?
“Bedankt, uwe hoogheid. Ik zal het nodig hebben op mijn reis.”
“Waarheen nu?”
Chef dacht na. Ze miste haar receptenboek. Maar ze had de Zeezot gevonden en geplukt zonder dat boek. Ze had het medicijn gemaakt zonder dat boek.
Misschien was ze toch iets zonder haar boek.
“Ik heb een wereldreis om te maken en eten om overal uit te delen. Als ik dan toch één ding mag vragen …”
“Zeg het, Goede Chef.”
“Dat zwijn heeft mijn receptenboek. Mijn magische, enorm krachtige receptenboek. Stuur uw beste soldaten achter dat Hemelvoorwerp aan.”
Zijn ogen vernauwden. “Hemelvoorwerp?” fluisterde hij, meteen geïnteresseerd.
“En als je het terug hebt gestolen, ik zeg maar wat, leg het ergens neer waar een ander jong dier het misschien vindt en gebruikt om de wereld te verbeteren.”
Sulliwe knipoogde en verzamelde direct zijn beste soldaten. Chef draaide om en liep terug naar Karrie, klaar voor haar volgende reis.
En zo ging het leven door …