7. De Bomenbruggen

De rest van de kar was er nog. Alle inhoud, alle onderdelen. Maar Perzwa en het receptenboek waren vermist.

Minneka ontplofte bijna. “Ik zei het. Ik zei het, ik zei het, ik zei het.”

“Joh, ik ken de meeste recepten al uit mijn hoofd.” Ze voelde zich slechter dan ze voordeed. Dat receptenboek was haar herinnering aan thuis. Er stonden ook recepten in die ze nog niet kende. Ze voelde incompleet zonder het boek, hulpeloos en zwak.

En bestolen worden … dat voelde nooit goed.

“Waar is de Zeezot, hè? Hoe gaan we die nu vinden? Zonder boek dat het precies vertelt?”

“Door onze neus te volgen.” Ook dit zei de Chef met meer zekerheid dan ze voelde. Ze wist niet hoe een Zeezot rook. Ze herinnerde dat het een blauwe plant was met angst voor water. Als je de plant toch in de zee liet vallen, dan gebeurde er iets heftigs. Ze wist niet meer wat. Ze werd boos op haar slechte geheugen—iets dat ze zonder receptenboek niet ging verbeteren.

“Je had gelijk,” zei de Chef terwijl ze haar lege vensterbank streelde. Om het nog erger te maken, had Perzwa de kar ver uit de richting gestuurd. In de verte pronkten de Vijftig Boomtorens van Luiland. Waar de Luiaards, tja, de hele dag niks deden en van die torens hingen.

Chefs stem klonk zacht en ruw. “Ik vertrouw te snel. Ik wil te veel. We hadden in één keer naar Traferia moeten gaan en dat medicijn maken.”

Minneka keek met haar mee. Ze kreeg een glimlach. Het rijk van de luiaards was prachtig, precies zoals de verhalen. Het was ook in de uithoek van Traferia.

Als ze door zouden reizen, kwamen ze bij Matenhaven, de snelste zeeroute naar het eiland Madaska. Maar ze moesten juist helemaal aan de andere kant zijn, bij het Leeuwenpaleis.

“We hebben nog tijd.”

Chef tilde haar hoofd schuin. Ze hoorde iets hoogs dat ze niet kon plaatsen en zocht de oorsprong van het geluid. Een piep. Een gerinkel. Een vaag ritme aan de horizon.

Een klok die luidde.

Chef trok meteen de rem van de kar. Minneka beukte hem direct weer terug.

“Het heeft geen zin.”

“We kunnen het halen! We hebben … we hebben een reservewiel, bijna alle ingrediënten, een goed humeur, een—”

Jij hebt een goed humeur. Laat mij erbuiten.”

Chef keek omhoog. Het dak was van de kar en baadde hen in verblindend zonlicht. De luiaards hadden zelfs buiten hun rijk bomenbruggen gebouwd: boomstammen en houten paden hoog in de lucht die meerdere bomen met elkaar verbonden.

Want waarom zou je de ongelofelijke moeite nemen om naar beneden te klimmen, als je dat ook niet kon doen?

“Ik heb een idee. Jij stuurt de kar. Ik ga de bomen in.”

“Je weet wat er de vorige keer gebeurde!”

“Ja. En dat zal niet nog een keer gebeuren. Misschien is jouw goddelijke kracht wel karren besturen!”

“Hmm. Dat zou zéér teleurstellend zijn.”

Chef klom de boom in en bereikte een brug. Ze prentte het beeld van de Zeezot in haar hoofd en begon te zoeken. Vanaf hier kon ze alles op de grond overzien. Als er een blauwe plant was, moest ze die tegenkomen.

En ze was sneller. De helft van de tijd kon ze over bruggen rennen, de andere helft moest ze slingeren van tak tot tak. Maar ze kreeg een flinke voorsprong op Minneka die haar kar op de weg probeerde te houden.

Blauw. Blauw blauw blauw. Was het nou in de vorm van een waterdruppel? Of verwar ik het nu met de Dauwdoris? Ze was helemaal geen goede chef. Zonder receptenboek was ze niks! Waarom moest ze die Perzwa binnenlaten? Waarom keken al die andere dieren naar haar op? Ze was het niet waard.

Niet aan denken. Zeezot zoeken. De klokken bleven luiden. Met elke sprong dichterbij klonk het geluid vervelender. Geen gerinkel in de verte, maar een herinnering, met elke slag, dat ze te laat ging komen.

Ze moest al een hele dag hebben gesprongen en gezocht. Het leek wel of de kleur blauw niet vóórkwam in Traferia.

Wat als die plant hier helemaal niet groeide? Wat als het receptenboek Chef had verteld dat het verdraaide ding alleen op Madaska voorkwam, of de Noordelijke IJsplaten? Dan was dit een hopeloze bezigheid.

Het begon ook nog eens te regenen. Tja, regenwoud, was te verwachten.

Minneka kreeg de kar slecht vooruit. De wielen slibden in de modderpoelen die ontstonden en de regen maakte het lastig om meer dan een meter vooruit te kijken.

“Maar wacht eens even,” zei Chef. Ze bevroor halverwege haar slinger aan een tak en hing nu twintig meter boven de grond aan haar staart. “Als de Zeezot bang is voor water … dan kan hij dus ook niet tegen regen, of wel?”

“Wat zeg je?” schreeuwde Minneka naar boven. Ze probeerde tijdens het sturen ook nog aan dat touw te trekken om het dak dicht te doen.

Ze draaide van het pad af en denderde hopeloos over de vele dode takken onderin dit regenwoud. De kar scheurde opnieuw richting een afgrond rondom de Saurzee. Maar nu vanaf de andere kant dan enkele dagen geleden, toen ze de Dinolief zochten.

Dit was een regenwoud. Het regende hier ongelofelijk veel. Als ze de Zeezot wilde vinden, moest ze zoeken op plekken waar regen nooit kwam.

Ze slingerde en slingerde, maar kreeg geen voorsprong meer op de kar. Op dit soort momenten merkte ze de nadelen van een staart die niet volgroeid was. Haar kar—met daarin een halfgodin—stevende op de afgrond af en ze voelde zich machteloos.

“Spring eruit! Minneka!”

“Ik kan hem stoppen!”

Ze vond een nieuwe groep bomenbruggen, maar deze waren niet gemaakt door dierenhanden. De bomen groeiden zo dicht op elkaar, dat hun takken met elkaar verstrengelden en horizontaal boven de grond hingen.

Stevig en dik genoeg om overheen te lopen, wat Chef graag deed.

“Red jezelf, Minneka!”

“Ik kan dit!”

In het voorbijgaan verzamelde Chef alle lianen die ze tegenkwam. De ruwe planten groeiden door het hele woud als groenbruine touwen die de bomen aan elkaar vastbonden.

“Wiehaaaaa,” schreeuwde Chef. Ze sprong van de laatste boom met tientallen lianen in haar klauwen.

De voorwielen van de kar hingen al boven de afgrond. Minneka probeerde door het vensterbank te klimmen. Zelfs als ze vrij kwam, waren alle ingrediënten in die kar verloren.

Chef kon het niet laten gebeuren.

Ze landde op het dak; dakpannen schoten als vonken weg. De lianen wikkelden rond de achterwielen. Met elke slag draaide het touw er strakker omheen, kwam het wiel meer vast te zitten, totdat de kar afremde, en afremde, en afremde, en afremde.

Bijna de hele kar hing over de afgrond.

Minneka hield met haar klauwen de vensterbank vast, haar laatste redmiddel. Chef liep voorzichtig over het schuine dak.

Ver onder hen kolkte de Saurzee. Chef merkte de frisse watergeur die opsteeg. Insecten zoemden om haar heen en ze zag planten die ze bijna nergens anders kon vinden, maar geen Zeezot.

Chef zette een stap. De kar helde verder over de rand. Alleen tien lianen hielden Chef en Minneka in leven.

Ze reikte haar onvolgroeide poot. Het was maar net genoeg voor Minneka om vast te pakken. Ze wilde haar het dak op trekken, toen ze besefte dat deze afgrond hol was. De muur van steen en aarde boog naar achteren toe, hoe verder je naar beneden ging, als een piramide op z’n kop.

Dat betekende …

Chef stapte verder naar de rand.

“Wat doe je?” vroeg Minneka met overslaande stem.

Chef krulde haar staart rondom het linkervoorwiel. De kar protesteerde, het hout kraakte, maar het bleef in evenwicht. Ze keerde ondersteboven en keek onder de kar.

Net zo ondersteboven als zij, verscholen door de platte laag steen waarop de kar nu stond, groeide een veld Zeezotten.

Ze stak haar kleine armpjes vooruit. Niet voldoende lengte. Ze moest verder leunen, en verder, totdat haar vingertoppen eindelijk de eerste Zeezotten aanraakte.

Het kon niet goed blijven gaan.

Liaan na liaan knapte. Minneka probeerde Chef te bereiken, maar de kar draaide al verder en begon de val omlaag, waardoor de woestijnvos als een katapult werd afgevuurd en haarzelf moest redden door ook aan Chefs staart te hangen.

Chef sprong wanhopig vooruit en trok zoveel mogelijk Zeezotten mee. Ze probeerde de planten te beschermen tegen de regendruppels en gooide ze door de vensterbank in haar kar.

Eentje werd toch nat en explodeerde voor haar ogen in vijftig afgesneden blaadjes.

“Jij bent echt gestoord,” riep Minneka omhoog. Haar stem vervormde door de val en de windvlagen om hen heen. Samen vielen ze, tientallen meters, steeds sneller. Minneka hield alvast haar adem in.

Chef wierp een handjevol Zeezotten omlaag.

Toen de bloemen de Saurzee raakten, explodeerden ze tot een pilaar van water en planten. Minneka, Chef en de kar doken recht in het hart van die explosie. Tien hartslagen kreeg Chef geen lucht en prikte haar lichaam van de klap.

Daarna werden ze uitgespuugd en vlogen, met kar en al, terug de hoogte in.

Chef klapte terug op het steen, een paar meter van de rand. Een kletsnatte Minneka plofte naast haar.

“Je bent echt gestoord.” Ze spuugde een waterval uit haar mond. “Je zou kunnen zeggen … dat je een Zeezot bent.”

De kar rolde even later langs alsof er niets was gebeurd, met veel gepiep en geratel, al was één van de voorwielen gekrakt en in tweeën gesplitst.

Chef had het geluk echt aan haar kont hangen. Ze gaf toch die Karma de schuld.

Water stroomde uit haar oren. Ze hoorde de klokken weer luiden—het schudde haar wakker.

Terwijl Minneka het reservewiel erop smeet, controleerde Chef de binnenkant van haar kar. Een paar Zeezotten waren alsnog verdwenen of geëxplodeerd. De rest had ze precies in een pot weten te gooien.

Ze hadden nu alle ingrediënten. Maar zonder receptenboek had ze geen flauw idee hoe ze die moest combineren.

Kies het lettertype dat je leuk vindt.

Boek

Modern

Speels

7. De Bomenbruggen

De rest van de kar was er nog. Alle inhoud, alle onderdelen. Maar Perzwa en het receptenboek waren vermist. Minneka ontplofte bijna. “Ik zei het. Ik zei het, ik zei het, ik zei het.&rdquo…