9. De Verkeerde Keuze
Chefs handen bewogen uit zichzelf. De ruwe bulten van de barachten werden afgewisseld met de gladde, glibberige stengels van de Zeezot. Regelmatig duwde ze haar vingers bijna in haar neusgat om te controleren wat ze deed.
Nee, dacht ze, dit ruikt verkeerd. Ze gooide wat ze nu vasthad in een pot die ze op de tast had gevonden, en begon opnieuw.
“Komt er nog wat van?” riep Minneka van buitenaf. Ze sjorde aan de deur, maar die ging niet open. Alsof hij op slot zat, maar haar kar had helemaal geen slot. Chefs gedachten riepen steeds opnieuw hoe naïef ze wel niet was, maar ze probeerde die stem te verbannen.
Zaadjes. Dit voelde als zaadjes. Het voelde ook verdacht bekend, alsof ze dit al vaker had vastgehad. Dan was het niet de Dinolief, die kende ze pas net. Ook dit plaatste ze ergens anders, en ze begon opnieuw.
“Bijna klaar!” riep Chef over haar schouder, alsof het uitmaakte waar ze keek in het pikkedonker van haar kar. Haar vingers vonden andere zaadjes, groter, sterker. Ze had al behoorlijk veel ingrediënten verspild en de paniek sloeg weer toe.
Alles trok ze uit haar kast.
Ze kneep enkele plantenstengels uit en ving het sap op. Even later doopte ze haar vinger erin en rook aan het spul dat eraan bleef kleven. Ja, dacht ze even later. Dit voelt goed.
De ketel kookte al. Enkele slierten heet water dropen langs de metalen rand en sisten over de houten planken. Chef verzamelde alles dat ze had klaargemaakt en gooide het erbij. De Dinolief zal eerst moeten. Zaadjes lossen slecht op. Dan de Tegenspoedtulpen en Bultbarachten. Als laatste de Zeezot, want dat is al sap.
Minneka kreeg de deur eindelijk geopend. Iemand had een houten balk ertegenaan gegooid om de deur te klemmen.
“Nu, Chef. Nu!”
“Het is nog niet—ik weet niet of—straks heb ik—” Het licht van buiten de kar scheen een straal over de ketel. Haar recept, wat hopelijk Slangensoep was, was een lichtgroene pudding waarvan de onderdelen steeds meer versmolten. En hoe meer dat gebeurde, hoe lekkerder het ging ruiken, en hoe doorzichtiger het water werd.
Toen Minneka de ketel leegde in een pot, had het recept geen kleur, geen geur, en geen smaak. De woestijnvos stootte in paniek meerdere potten om. Haar staart zwiepte een mandarijn van de boom; Chef moest duiken om te voorkomen dat die ook in de soep viel.
“Dankjewel,” zei Minneka terwijl ze wegrende.
“Bedank me niet te vroeg,” mompelde Chef.
Ze bleef alleen achter in de grote marmeren zaal. Ze stapte uit haar kar, maar liep niet verder. Uitgeput leunde ze met haar rug tegen haar voorwiel. Als ik het maar goed heb gedaan, dacht ze. Alsjeblieft, kom terug met nieuws dat de koning nog leeft.
Het wachten op nieuws was ondraaglijk. Ze wilde keer op keer de zaal uitrennen, zelf de koning opzoeken, zelf het medicijn toedienen. Maar ze stond praktisch in de paardenstal van het paleis en had geen idee waar de koningskamer zou moeten zijn.
Dus ze wachtte. Totdat de zon weer opkwam en zonlicht de zaal eindelijk goed zichtbaar maakte.
Totdat het licht de inhoud van haar kar onthulde.
De pot waarin ze het gif van de Gifgordel had verzameld, was omgekieperd, en vooral helemaal leeg.
Chef sloeg haar handen voor de ogen. Ik heb gif in het recept gedaan. Ik heb gif—
Een troep Leeuwenbewakers stormde de zaal in. Minneka liep voorop met een angstige blik. Daarachter liep—Perzwa? Wat deed hij hier? Zijn blik was zo kwaad als de duivel.
“De koning is dood!” krijste hij. “En zij heeft hem vergiftigd!”
“Nee, nee, nee,” riep Minneka. “Ze is goed. Ze heeft—”
Twee bewakers tilden Chef ruw van de grond. De anderen wezen door de deuropening naar de omgevallen gifbeker.
Minneka verstomde. Ze keek vol ongeloof naar Chef.
“Ik … ik … het was een ongeluk,” stamelde Chef, terwijl metalen ringen om haar polsen gingen en ze werd weggeleid van haar Karrie.
“Poeh, een ongeluk?” Perzwa snoof luidruchtig. “De goede Chef, de beste kok van het land, vergiftigd iemand per ongeluk? Geloof er niets van.”
Chef liet haar hoofd hangen, terwijl ze haar naar de kerkers onder het paleis brachten. De koning is dood, herhaalde ze in haar hoofd. En het is mijn schuld. Ik ben niet zo goed als ze denken. Zonder receptenboek ben ik inderdaad … niks.
“Dit is verraad van de hoogste soort! Hierop staat de doodstraf!” krijste Perzwa opnieuw. Het vrolijke, geïnteresseerde jochie was dus een toneelstuk. Dit was zijn ware aard.
Minneka stampte haar poot en wierp haar mantel over Perzwa om hem de mond te snoeren. “Belachelijk. We zijn geen barbaren! Ik eis dat Chef wordt vrijgelaten en verbannen naar Floria.”
“De Leeuwen beslissen,” gromde een bewaker.
“Welke leeuw?” riep Minneka. “Er is geen opvolger binnen de koninklijke familie! Bij afwezigheid van de koning, heb ik de leiding. Ik ben officieel de koningin, totdat we dit probleem oplossen.”
De bewakers bleven staan, maar keerden niet om. Chefs polsen brandden nu al van de handboeien. “Onze koning is gestorven!” riep de bewaker. “Onze diersoort. Ik denk dat wij beslissen.”
“Nee. En je weet dat Sulliwe had gewild dat we zijn wetten volgden. Dat is een bevel.”
De bewakers gromden, maar lieten Chef vallen. Perzwa klom in haar kar en kwam naar buiten met haar zelf uitgevonden plant. Eens een dief, altijd een dief.
Toen iedereen weg was, duwde Minneka de droeve chimpansee voor haar uit.
“Het was een ongeluk,” stamelde Chef. Haar stem kraakte. “Je moet me geloven. Je gelooft me toch? Toch?”
“Ik geloof je,” zei Minneka. Chef verwachtte dat ze naar buiten werd geleid. Ze hoopte het. Minneka zou zeggen dat ze was verbannen, maar ze zou vrij zijn. Als ze koningin bleef, zou ze een machtige vriendin hebben in Traferia en veilig zijn.
Maar Minneka nam een andere route die ook richting de kerkers ging. “Het moest inderdaad een ongeluk lijken.”