4. Legerbotsingen
De adelaars hielden hun woord. Toen ze wakker werd, stond er weer eentje haar tuin te beschermen. Nu ze wist dat de adelaars slecht de vijanden konden zien, voelde ze zich toch minder veilig. Elk moment kon het andere leger dus in de buurt staan, zonder dat ze het wisten. Hoe deden ze dat toch? Adelaars hadden toch de beste ogen van alle dieren? Ze hoopte dat Cosmo zou komen helpen. De god van de lucht en ruimte, in de vorm van een reusachtige vogel, moest de tegenstander wél kunnen zien.
Of was hij ook zijn Hemelvoorwerp kwijt? De Windvlaagvleugel verving soms zijn eigen vleugel, als hij écht snel en sterk wilde zijn. Waarom zou je die niet altijd dragen? Waarom raakten de goden alles kwijt?
En stak daar nou iets uit de grond?
Ze wilde zo snel haar tuin bezoeken dat ze struikelde en als een wiel naar de kampgrens rolde. De adelaar glimlachte naar haar. Zij had alleen oog voor een piepkleine stengel die uit de aarde stak. Het allereerste zaadje dat ze had geplant. “Zie je wel! Het werkt!”
Epoh en Gossin liepen langs, maar bleven netjes buiten de tuin. Gossin stak zijn tong uit. “Ik zal zeggen dat iedereen één dunne stengel kan eten. Och wat zijn we gered!”
“Ja!” zei Epoh. “Ga eens … ga eens wat nuttigs doen!”
Ze keek naar haar vriendin. Die keek weg. Waar kwam dit vandaan? Had ze altijd al stiekem een hekel aan haar gehad? Tranen prikten achter haar ogen. Zelfs met de adelaar ertussen, had ze weer érg veel zin om in die Gosti z’n staart te bijten.
Didrik pakte Quili vast om haar woede weer te temperen. Hij liep rustig over de tuin en keek of de andere zaadjes ook al uitkwamen. De adelaar had deze keer géén haast en bestudeerde het ene plantje met kiene ogen.
De zonnedas gaf de jennende Gosti geen aandacht. “Kom, laat je niet opjutten door die wezens. We hebben dingen te doen.”
Vier konijnen volgden hem. “Didrik heeft beloofd dat we helemaal veilig zullen zijn.”
Dan had Didrik te veel beloofd. Maar als dat nodig was om de konijnen weer mee te krijgen, dan accepteerde ze het.
Het plan was simpel. Didrik en Quili liepen vooruit en de konijnen expres een boomlengte achter hen. Zodra eentje werd ontvoerd, ging Didrik in de achtervolging. Quili zou terug naar het kamp rennen, met de konijnen op haar paardenrug.
Het plan hing ook volledig af van hoe sterk Didrik was en of ze hem inderdaad kon vertrouwen.
“Weet jij waarom we hier zijn?” vroeg ze aan hem.
“Ja. Maar dat mag ik niet zeggen.”
Ze werd zenuwachtig van al die wezens die meer wisten en niks zeiden. Wat moesten die soldaten wel niet denken? Vechten voor hun leven terwijl ze niet wisten waarvoor ze vochten? Haar woede kwam terug op volle kracht. “Hoezo weet jij het wel!? Jij hóórt niet eens bij ons. Het is een wonder dat je niet allang in Tibbowe’s tent slaapt! Wat betekent Kameraden zonder Koning nou eigenlijk?”
Didrik keek geamuseerd. “Het betekent dat, als Tibbowe iets doms of oneerlijks zou doen, ik daar iets van zeg. Want ik sta niet achter hem als … als een blinde fan.”
“Fan?”
“Ah ja, sorry, dat is iets zoals een volgeling. Zoals die dieren die nu allemaal dezelfde godsdienst aanhangen. Het Juradom, geloof ik.”
Hij kraste zijn klauwen tegen een boom om ze aan te scherpen. “Maar juist omdat de kameraden eerlijk zijn en nergens bij horen, heeft Tibbowe een reden om een goede koning te zijn. Want als hij dat niet is, kan hij mij niet meer oproepen om vuurtjes te blussen.”
“Nou, nou, dan snap ik niet waarom je nog bent gekomen! Een goede koning stuurt geen Equids weg, een gevaarlijk oerwoud in.” Quili snoof en keek weg. Niet alleen. Ze zou samen met Epoh zijn weggestuurd. Maar als het nu misging, was ze écht alleen.
De zonnedas keek moeilijk. Hij overwoog vast om haar achter te laten en lekker bij Tibbowe te gaan zitten. Lekker stiekem het enige eten opeten en kletsen over hoe goede vrienden ze wel niet waren.
“Je hebt gelijk. We zijn hier om een Hemelvoorwerp te vinden, en wel die van Darus. De goden hebben overal gezocht, maar het nooit gevonden. Dit is het enige gebied dat al die tijd onbereikbaar was. Dus waar ligt het waarschijnlijk?”
Quili keek om haar heen. De eindeloze rijen bomen werden een groenbruine waas. Het oerwoud leek een verstikkende kleine tent en compleet open tegelijkertijd. Als het kamp weer verplaatste, was de kans groot dat zij de eerste voetstappen zetten op die nieuwe grond. En wat gebeurt dan met mijn tuin? dacht ze. Hoe verplaats ik die mee?
“Ergens in dit oerwoud ligt een enorm krachtig Hemelvoorwerp.” Ze dacht terug aan haar gesprek met de adelaar. Als er iemand antwoorden had, dan was het Didrik wel. “Wat denk jij dat het doet?”
“Oh, ik weet wat het doet. Maar ik kan het niet uitleggen. Het zou je hersenen breken.”
“Kan je ophouden met—”
De bekende geluiden bereikten haar oren. Brekende takken, knisperende bladeren, altijd in de donkerste delen en wanneer je het niet verwacht. Quili en Didrik deden expres alsof ze vijf hartslagen niks hoorden. Toen draaiden ze om.
Alle konijnen waren er nog en keken verbaasd terug.
“Misschien schrikken we ze af?” fluisterde Quili.
“Kijk!” Een zaadje lag op de grond, tien boomlengtes verder op een heuvel. Zonder verdwijning, zonder aanval. Het stak half uit de grond en was platgestampt. Het moest er al een tijdje liggen.
De konijnen hupsten er meteen naartoe, ver buiten de veiligheid van Didrik.
Quili besefte de waarheid. De zaadjes vallen niet per ongeluk neer, ze worden gebruikt om dieren te lokken.
“Nee! Kom terug!”
Het voorste konijn werd van de heuvel getrokken. Quili stond meteen naast de rest en pakte toch snel het zaadje. Didrik sloeg zijn klauwen in een boom, alsof het speren waren, en gebruikte het als trap omhoog. Eenmaal tussen de bladeren slingerde hij met een driedubbele salto verder. De konijnen klampten zich uit alle macht aan Quili vast, terwijl zij op volle draf het kamp opzocht.
Zij kwamen veilig terug. Didrik niet.
Epoh en Gossin kwamen uren later met een nieuwe mand eten. Ze werden beter in zoeken en meenemen, waardoor de mand nu bijna gevuld was. Het bleven vijf kleine dode dieren voor een heel leger vleeseters. Maar Tibbowe noemde het een feestmaal en besloot dat ze morgen genoeg hadden en dan allemaal te eten kregen.
Quili wachtte en wachtte, tot de zon onderging, en tot hij bijna weer opkwam.
Niemand wist dat ze nog wakker was en steeds naar alle ingangen van het kamp keek. Dus ze ontdekte waarom haar tuintje zo stonk.
Een leeuw sjokte ernaartoe, zocht een mooi plekje, en … poepte op haar planten. Quili hoorde een adelaar vlakbij, dus de tuinpoeper maakte dat hij weg kwam toen hij klaar was.
Ze gebruiken mijn tuin als toilet! schreeuwde een stem in haar hoofd. Ze vergat even dat leeuwen veel groter en sterker waren. Vergat dat ze haar zo doodbijten. Ze had toch zóveel zin om dat beest in de staart te bijten.
Zagen ze dan niet dat zij iedereen ging redden? Zelfs als Epoh geweldig werd in eten vinden, is het niet genoeg en niet betrouwbaar. Maar planten? Die waren betrouwbaar—als haar idee klopte. Als ze goed had begrepen hoe Eeris’ tuintje werkte.
Groei ze, krijg nog meer zaden, plant je nieuwe tuin. En heel Traferia had ongebruikte grond! Hiermee konden ze een voordeel krijgen over hun vijand! Maar nee, koningen zijn dom en denken alleen aan vechten.
Tegelijkertijd … wat zouden de dieren anders doen? Ze zouden de hele dag poepen op een ander stuk grond, op andere planten. Misschien hadden sommige planten juist geleerd om het te gebruiken en sneller te groeien.
Dan nog. Dit was duidelijk bedoeld om haar te pesten!
Ze herkauwde al deze boze gedachten, keer op keer, totdat met het ochtendgloren een zonnedas opstond tegelijk met de zon zelve.