6. Verslagen
Mijn tuintje! Mijn tuintje! Cosmo greep haar en de konijnen in zijn poten en zoefde naar het kamp. Ze waren er snel, en toch was het al grotendeels afgebroken. Een paar olifanten deden niet mee met het vechten; ze tilden de paar tenten en wapens die ze nog hadden in een mand op de rug.
Vijftig hongerige soldaten, met nauwelijks kracht in hun poten, moesten ook nog hun aandacht verdelen. Een deel hield de vijand af. Een ander deel probeerde weg te sluipen. Ver weg genoeg, in dit donkere woud, dat ze ongezien een nieuw kamp konden opzetten. Quili zag dit allemaal duidelijk gebeuren van bovenaf—ze hoopte dat de soldaten op de grond het niet door hadden.
“Zet me neer! Daar!”
“Pardon? Waarom?”
“Mijn tuintje!”
“Je …”
Cosmo landde middenin een omgewoelde moddervlakte. Ze wist alleen dat het haar tuintje was vanwege de takjes van haar hekje die nog overeind stonden. Door het graven en rennen waren de zaadjes uit de grond omhoog gekomen. Ze lagen nu verspreid als knikkers die waren gebotst en daarna bij elkaar weggerold.
Cosmo pakte er een en bestudeerde het. “Dit bevestigt het,” zei hij tegen zichzelf.
“Bevestigt wat?” Quili probeerde te praten door de steeds grotere lading zaadjes tussen haar tanden.
Een roedel wolven had hen gezien en kwam als een pijl op haar af: de grootste voorop en de rest in een waaier erachter. Ze stopte haar volledige vertrouwen in Cosmo en ging door met de laatste zaadjes oprapen. De god van lucht zwaaide inderdaad een keer zijn vleugels en je zou denken dat de wolven plotseling vogels waren geworden. Hun verbaasde gepiep maakte de imitatie compleet.
Toen ze alles had, klom ze uit haarzelf op Cosmo’s vleugel, als een berg van veren die ze overwon, en nam plaats op zijn rug.
Dit was waarom ze vochten vóór de goden. Cosmo stond het toe, zonder enige twijfel, en nam het zware gewicht van zowel haar als de konijnen alsof het niets was. De goden wilden alleen maar méér leven. Waarom leek de tegenstander levens te willen eindigen en verspillen? Wie deed zoiets? Cosmo zou iedereen beschermen en—
“Dáár! Nog meer zaadjes!”
“Er is een gevecht bezig, beste Equid.”
“Maakt niet uit!”
Cosmo dook omlaag. Hij paste precies tussen een vechtende olifant en een hele groep adelaars aan de andere kant. Een slurf sloeg bijna Quili’s hoofd van haar schouders. Cosmo draaide sierlijk, pakte precies de twee zaadjes, en zocht weer het luchtruim.
“En daar! En daar! Wat zijn hier een hoop zaadjes?”
Cosmo zag ze zelf ook wel. Natuurlijk, hij had dezelfde scherpe ogen als adelaars. Quili was te enthousiast om te stoppen met roepen. Keer op keer doken ze omlaag alsof ze neerstortten, maar wist Cosmo hen precies op zo’n zaadje te sturen.
Twee Gosti’s gooiden speren naar andere Gosti’s. Het was verwarrend. Ze wist niet meer welke aan hun kant stonden. Dat dacht Tibbowe ook, want hij had armbanden uitgedeeld. Sommige Gosti droegen nu een gekleurde bladerband om hun poot: die hoorden bij haar.
Een zwerm duiven kwam op hen af. Ze waren altijd met zoveel. Wel honderd duiven probeerden Cosmo te overmeesteren. Er kwam geen hulp van de adelaars, of andere vogels uit haar leger. Waarschijnlijk omdat ze allemaal dachten dat Cosmo het wel alleen kon. Snavels prikten in haar vacht, poten, neus, oren. De konijnen wisten behoorlijk veel duiven weg te jagen met één hap van hun lange tanden. Maar voor elke die verdween, leken er drie nieuwe te komen.
“Houd je goed vast,” zei Cosmo, terwijl hij witte veren uitspuugde.
“Hoe?”
Cosmo draaide plotseling ondersteboven. Quili klemde haar vier hoeven rondom zijn dikke nek en hield stand, maar ze wist niet hoe lang. De konijnen vormden een draad onder haar, hun lange oren de enige manier om elkaar vast te houden. Veel van de verzamelde zaadjes vlogen mee de lucht in, en ze hapte naar links en rechts om ze weer te pakken.
De draai ging te snel voor de duiven. Ze werden door de vleugel weggeslagen, als een springplank die terugveert op het verkeerde moment, naar een ander deel van Traferia. Cosmo klapwiekte nogmaals. Omdat hij ondersteboven vloog, ging hij dus omlaag, wat de duiven weer niet verwachtten.
Hij tolde onder een geschrokken olifant door, terwijl Quili weer de wereld op de normale manier zag. Vier wolven stonden op het punt het grijze grote wezen te overmeesteren. Cosmo landde in een wervelwind. Hij liet bomen zo ver liet buigen dat ze knakten en omvielen op een groep slangen.
De opening in het bladerdek zorgde dat er eindelijk een straal zonlicht was, die precies Cosmo verlichtte. Hij kwam even op adem en wachtte tot Tibbowe bij hem was. Quili zag een mand liggen in de verte en rende erop af. Samen met de konijnen, gooide ze alle zaadjes erin en liep tevreden terug naar Cosmo.
Wacht eens. Een mand. Is dit niet precies …
Ze keek nog eens om. Op de plek waar ze net de mand pakte, lag precies een zaadje. Ze hebben Epoh ook meegenomen.
Een nieuwe wervelwind, deze keer van gevoelens binnenin haar. Haar vriendin! Wat als ze haar iets vreselijks aandeden? Nee. Haar “vriendin” had héél duidelijk gemaakt dat ze dat niet was. Ze had haar tuintje vernield!
Cosmo zei een laatste zin tegen Tibbowe. Toen het zonlicht weer verminderde, wapperde Cosmo zijn vleugels op een andere manier. Bladeren, takken, modder, en zelfs insecten vlogen allemaal de lucht in en zorgden voor een nare, donkerbruine mist. Quili zag geen poot voor ogen. Toen ze werd gegrepen en op iemands rug belandde, moest ze maar vertrouwen dat het goed was.
Het was goed.
Ze kwamen snel uit de mist. Hun leger was erop voorbereid en had het gordijn gebruikt om weg te komen. Een nieuw kamp was opgeslagen, vlakbij een rotsformatie die in een spiraal naar de lucht reikte. Bij de grond was het pad breed, maar hoe verder het omhoog draaide, hoe meer alles samenkwam in één punt.
De tegenstander zocht nog steeds hun weg in de mist.
Tibbowe brulde om de adelaars. “Hoe kan dit nou steeds gebeuren!?”
“We zien ze niet aankomen! Ze moeten iets van magie hebben. Iets bijzonders.”
“Ze hebben iets bijzonders,” zei Cosmo. “Mijn Windvlaagvleugel.”
De koning fronste. “Hoe kan je dat weten? Ben je zeker?”
Cosmo hield een paar zaadjes op en daarna een paar van die grote, gloeiende eieren. “Deze dingen zijn natuurlijk niet normaal. Ze komen van dieren onder de invloed van mijn Hemelvoorwerp.”
“Ik dacht dat die vleugel je alleen sneller liet vliegen.”
Cosmo schudde zijn hoofd en stopte de zaadjes bij Quili in de mand. “Waarom denk je dat we onze Hemelvoorwerpen hebben gemaakt? Ik maakte de mijne voordat ik werd verbannen en hier een vogel werd. Dat ding doet veel meer. Het bevat krachten die ik niet zomaar heb, zonder mijn Windvlaagvleugel.”
Tibbowe was sceptisch. “Zoals … grote zaadjes maken?”
“Het versterkt. Het vergroot. Het werkt vooral bij vliegende dieren. Als een vogel een plant of fruit eet, poept het de zaadjes vaak even later weer uit. Als die vogel onder de invloed is van mijn Windvlaagvleugel …”
“Megagrote zaadjes,” zei Quili verwonderd.
“Eerlijk waar, het doet dingen die zelfs ik niet helemaal begrijp. Het is zo sterk, dat ik hem niet altijd in mijn buurt kan hebben.”
“Dáárom heb je hem niet altijd om!” riep Quili enthousiast, dwars door zijn verhaal. Goden moeten echt ontiegelijk veel geduld hebben, dacht ze. Een beetje net zoals koningen.
“Ik moet een deel van de tijd weg zijn bij mijn Hemelvoorwerp. Niet aanraken, niet in de buurt. Anders breekt het mijn lichaam, mijn brein, misschien wel mijn magie. Zoals … zoals een Gosti sterk kan zijn met een speer, maar als je ermee gaat slapen heb je kans jezelf enorm te verwonden.”
Quili voelde een zachte por in haar zij. “Zie je wel, je wil je brein niet breken,” zei Didrik.
Tibbowe liep zijn tent in en kwam naar buiten met twee manden voedsel. Alles wat over was na de vlucht.
En er was niks over.
Oh, er lag wel iets in de mand. Stukken vlees, wat bessen, erg veel dode muizen. Maar het lag er al een paar dagen, dus het was gaan rotten. Schimmel liep over de stukken fruit en Tibbowe kon het niet eens ruiken zonder weg te trekken en een mand te laten vallen. Epoh was er niet eens om vers voedsel terug te brengen, hoe weinig ook.
Het leger zakte verslagen op de grond. Ze waren doodmoe. Hun magen rommelden alsof onweer op komst was. Inmiddels allemaal even leeg, zongen ze precies hetzelfde grommende lied.
Quili zocht een nieuwe plek voor haar tuin. Ergens halverwege de spiraal omhoog, afgeschermd tussen wat puntige rotsen, vond ze een stukje lege aarde. Ze begon samen met Didrik de zaadjes opnieuw te planten.
De adelaars kwamen snel helpen. “Hoe heb je er zoveel gevonden?” vroeg eentje.
“Tijdens het gevecht lagen ze overal op de grond.”
Misschien lieten ze de zaadjes toch per ongeluk achter. Alle soldaten van het andere leger waren onder de invloed van de Windvlaagvleugel. Ze konden niet anders dan regelmatig magische dingen achterlaten.
“Misschien … moet je morgen terug om nog meer te zoeken. Je hebt geen idee hoe onze magen rommelen.”
“We gaan het nodig hebben,” verzuchtte een Gosti. Ook zij hielpen om de tuin opnieuw te planten.
“Het zijn planten!” klaagde een leeuw tegenover Tibbowe. “Die kunnen wij niet eten. Wij hebben vlees nodig. Heb je ooit een vleestuin gezien?”
“Heb je ooit magische zaden gezien? Heb jij zin om nu terug te lopen naar het gebied van de vijand om daar te gaan jagen?”
De zaadjes waren snel geplant toen ook de olifanten kwamen helpen. En de koningin. Toch keek Quili aan het einde van de dag verslagen uit over de compleet platte grond waaruit natuurlijk nog geen sprietje omhoog stak.
Tibbowe liep met Cosmo terug naar de enige tent die overeind stond. “We houden dit niet langer. Ik ga niet toekijken hoe elk dier, tot de laatste soldaat, sterft van honger. Dan trekken we maar terug en laten de tegenstander het Hemelvoorwerp van Darus hebben.”
Cosmo klapperde zijn bek. “Je weet nu hoe sterk die dingen zijn. Ze mogen Darus’ voorwerp niet hebben.”
“Maar—”
“Ik heb een sterk vermoeden waar wij hem kunnen vinden.”