7. Leugenaars

Cosmo en Tibbowe hadden tot laat gesproken, soms hard en soms fluisterend, en indringend gewezen naar landkaarten. Quili sliep met een hart vol zorgen, maar niet meer over haar tuintje. Over Epoh, die was ontvoerd, en misschien al was opgegeten. Ja, ze was gemeen tegen haar. Ja, ze liet haar vallen.

Maar ze voelde dat een paar gemene woorden niet zo erg waren als doodgaan. Misschien kon ze haar vriendin nog terugkrijgen. Ze wilde het proberen, al was het maar om dezelfde gemene dingen terug te zeggen en dan glimlachend elkaar te knuffelen.

En ze had zorgen over de missie. Het leger zou morgenochtend gehaast naar die plek rennen waar Darus’ hemelvoorwerp moest liggen. Didrik wilde—of kon—het niet uitleggen, maar zoals hij erover sprak kon dit de omslag betekenen in de oorlog. Hét wapen waarmee de Goden binnen een week wonnen en vrede terugkeerde. Ze had zo’n voorgevoel dat zoiets belangrijks niet zo makkelijk te vinden was.

“Laten we het hopen,” zei Cosmo toen hij de Koningstent verliet. “We wilden deze oorlog niet eens beginnen. Hij duurt nu al veel te lang. Elk verloren leven is er een te veel.”

Ja, Quili had de goede kant gekozen, ze wist het definitief. Hoewel het niet echt een keuze was, want ze was geboren in het godengebied. De enige reden dat al deze roofdieren haar niet opaten, was omdat ze aan de juiste kant van een lijntje was geboren. Zouden de goden haar ook zo helpen als dat niet zo was?

Ze tikte Didrik aan. “We moeten morgen op zoek naar Epoh.”

“Kan niet,” zei hij slaperig. “Ik ga vooropjes in de zoektocht naar Darus z’n ding.”

“Niet doen!” zei Quili veel harder dan ze wilde. “Ik bedoel, ben je niet bang dat je iets overkomt? Als we de tegenstander wéér niet zien, dan ben jij de eerste die …”

“Oh nee joh, ik sterf pas ver in de toekomst.”

“Wat?” Quili zuchtte. “Laat me raden: het zou mijn brein breken om—”

“Jup.”

“Maar kies dan een kant! Kies onze kant. Je ziet toch hoe vredelievend de goden zijn. Hoe ze niet willen vechten. En als jij—op een of andere manier—weet dat je toch niet sterft …”

“Vredelievend?” Cosmo hing ineens met zijn snavel tussen hen. Ze was vergeten dat zijn gehoor zelfs gefluister kon horen van een ander continent. “Niet willen vechten? Wij zijn méér dan bereid om te vechten. We hebben al ontelbare keren diersoorten uitgewist in het verleden, vraag maar aan Didrik.”

“Nee, liever niet, het is moeilijk uit te—”

“Wij begrijpen dat je soms moet vechten om meer pijn in de toekomst te voorkomen. Het probleem is alleen dat dit precies is wat de Prijskatten willen.”

Ze gaf toe: haar brein was gebroken. Ze moesten vechten om de Prijskatten te verslaan, maar dat was weer precies wat ze wilden, dus ze moesten niet vechten? Geen wonder dat de goden hoopten dat morgen de hele oorlog stopte.

“Kan de oppergod zich niet ermee bemoeien? Het Juradom laat zien dat—”

“Stop daarmee! Het Juradom is verzonnen! Wij zijn de oppergoden.”

“… allemaal?”

Cosmo zuchtte. “Het is bizar! Er lopen echte levende goden naast je tentje elke dag, en iedereen gelooft in verzonnen goden die ze niet kunnen zien?!” Hij pikte zenuwachtig kruimels en viezigheid uit zijn veren. “Vroeger, als je planten wilde laten groeien en bloeien, ging je langs bij Eeris. Godin van de Natuur, stond altijd voor je klaar in het Regenboogbos. Nu zingt men liederen en gebeden naar een verzonnen God van Vruchtbaarheid. En als even later de planten groeien—wat sowieso was gebeurd—denken ze dat de gebeden zijn verhoord!”

“Klopt het dat haar Hemelvoorwerp de Zingende Planten zijn? In het Regenboogbos?”

Cosmo vloog weg. “Ik denk dat we minder dieren moeten vertellen over de Hemelvoorwerpen en waar ze zijn.”

Het kamp viel helemaal stil. Iedereen lag in een uitgeputte slaap om energie op te laden voor morgen. Energie die ergens vandaan moest komen, want eten hadden ze niet. Ze stond op het punt om ook te dromen, toen ze geluid hoorde uit het tuintje.

Een overduidelijk stampend en schrapend geluid. De groep leeuwen die door de tuin stampten deden niet eens moeite om het stiekem te doen. Was het dan zo erg? Waarom was iedereen tegen haar? Was dat tuintje het slechtste idee ooit? Ze rende erheen, onzeker wat ze ging doen.

“Stop! Of ik haal Tibbowe erbij!”

“Zal hij leuk vinden,” zei een leeuw die probeerde met zijn nagels een zaad doormidden te splijten. Het lukte ook nog, na tientallen pogingen. “Kostbare slaap verliezen. En als hij komt kijken … zijn wij natuurlijk weg.”

“Waarom?! Waarom doen—”

Eén van heen dook plots vooruit. Quili steigerde van schrik, maar de leeuw stopte vlak voordat zijn tanden haar aanraakten. De leeuw bleef onder haar poten hangen, waardoor ze erg veel moeite moest doen om hem niet te raken.

“Wij hebben vlees nodig! Net als het grootste deel van het leger. Dit is allemaal afleiding.” Ze gingen door met haar tuintje—opnieuw—omwoelen en vernielen. Dankzij de hulp van vele wezens hadden ze véél zaadjes geplant en allemaal duidelijk aangegeven met hekjes. Het mocht niet baten tegen vijf grote leeuwen.

Ze likten hun tanden. Quili’s rechterpoot groef door de modder, alsof ze zich opmaakte voor een snelle sprint en haarzelf eerst moest aandraaien. Iedereen behandelt me als een stuk vuil! schreeuwde de stem in haar hoofd. Zal ik hun eens behandelen als een stuk vuil?!

Ze had toch zóveel zin om die leeuw in zijn staart te bijten. De voorste die nu twee zaadjes tegelijkertijd opat.

Zeker half het kamp moest zijn wakker geschrokken van haar grom. Ze sprintte op de leeuw af, steigerde, klaar om hem in het gezicht te trappen, in de staart te bijten, te krassen waar het nog kon, voordat ze—

Ze deden dit expres.

De leeuw glimlachte. Alsof er niet een wild paard op hem afstormde die meer schade kon doen dan je dacht. Hij nam de verwondingen voor lief, als het betekende dat Quili werd verbannen en dus een lekker hapje werd—loslopend in Traferia.

Quili dwong haar poten strak op de grond, haar borst vooruit, en verroerde geen vin.

Het kamp kwam kijken wat het lawaai inhield. Zij zagen een groep leeuwen snel wegrennen van de plek. Ze probeerden hun hoofd te verbergen, maar genoeg dieren hadden gezien wie de daders precies waren.

“Deze leeuwen hebben mijn tuin expres vernield en mij bedreigd,” zei Quili. Ze probeerde haar stem rustig te houden, maar hij trilde en wiebelde tot het einde van de zin. Ze wist dat dit de juiste keuze was.

Ze vertrouwde Tibbowe, haar koning.

Tibbowe slenterde uit zijn tent. Zijn blik was donker. Nu hadden ze de koning écht boos gemaakt. “Houd ze tegen!”

Een paar olifanten waren genoeg om een muur op te trekken. De Gosti met hun wapens en touwen zorgden dat de daders hun vlucht snel opgaven. Tibbowe bekeek de schade aan het tuintje, wat vooral betekende dat hij naar een stuk modder keek dat niks meer voorstelde. “Volgens mij was ik duidelijk over de gevolgen hiervan. Met pijn in mijn hart verban ik mijn leeuwenbroeders uit dit kamp.”

“Je eigen familie!?” krijste de voorste.

“Een koning maakt geen onderscheid,” zei hij droef.

“Nee.” Quili sprak weer onverwacht, maar deze keer met zekerheid. Ze kon alleen denken aan Epoh en hoe ze hoopte haar vriendin nog te kunnen redden.

De leeuwen hadden haar uitgedaagd en een paar zaadjes opgegeten. Dat was niet hetzelfde als worden weggestuurd, om zeker weten te sterven in de handen van de vijand. “Ik vergeef ze. Ze mogen zichzelf bewijzen in de missie morgen.”

“Morgen?” Didrik gaapte. “Over een paar slapeloze uren, zal je bedoelen.”

“Zeur niet zo,” zei Quili speels, “je hebt blijkbaar alle tijd.”

Didrik lachte stout. “Dat heb ik inderdaad.”

Tibbowe keek rond. “Als dat … als die beslissing bevalt?”

Quili knikte. De meeste dieren knikten. “Dan trek ik mijn verbanning in. En nu geen onderbrekingen—”

Alle adelaars kwamen tegelijkertijd uit de bomen. “Ze hebben hem gevonden!”

“Pardon?” Cosmo had hen allang zien vertrekken vanuit de lucht en kwam samen met hen omlaag.

“De vijand! We hebben eindelijk geleerd hoe we ze moeten zien. Misschien dankzij Cosmo’s aanwezigheid. En ze beuken al een uur tegen een deur in een grot. Terwijl ze allemaal klaar staan om naar binnen te rennen.”

“Duizend manen!” schreeuwde Tibbowe. “Maak jezelf klaar! Je krijgt tot zonsopgang, dan vertrekken we direct.”

Toen de eerste zonnestralen kwamen, vertrokken ze inderdaad direct. Het hele leger rende weg. Niet meer bloeddorstig of enthousiast, maar moe en klaar met deze oorlog en hongerige magen. Quili was één van de weinige die achterbleven, samen met haar konijnen.

Maar deze keer hoefden ze niet op zoek naar zaadjes. Ze lagen in het kamp zelf. Was hier eerder een slag uitgevochten? Ze snapte het niet en keek verdacht om haar heen. Toen ze al twintig zaadjes had, wist ze vrij zeker dat niemand klaarstond om haar te laten verdwijnen.

Haar tuintje moest wéér opnieuw beginnen. Maar één dunne stengel stak omhoog. Alleen de adelaars hadden haar vanaf het begin gesteund. Grote, sterke beesten. Koningen van het luchtruim. En zelfs dat was niet genoeg om het tuintje te redden.

Wacht eens …

Natuurlijk was het niet genoeg. De adelaars hielpen haar niet echt, ze hadden alleen gezegd dat ze zoveel mogelijk zaadjes moest verzamelen. En wat was er in het kamp nadat alle adelaars waren neergekomen? Zaadjes.

“Zeg konijntje—”

“Ik heet Hop. Ik riskeer mijn leven voor jou, en jij leert niet eens—”

“Hop, lieve beste Hop, wat eten adelaars eigenlijk?”

“Het zijn pure vleeseters.”

“Pure … vleeseters. Dus geen planten? Ze kunnen geen planten eten?”

“Ja, ja, dat betekent het om—”

De konijnen beseften het nu ook.

En als de adelaars voor de vijand werkten …

Quili verliet op volle draf het kamp. “De boodschap klopt niet! Luister niet naar de adelaars!”

Kies het lettertype dat je leuk vindt.

Boek

Modern

Speels

7. Leugenaars

Cosmo en Tibbowe hadden tot laat gesproken, soms hard en soms fluisterend, en indringend gewezen naar landkaarten. Quili sliep met een hart vol zorgen, maar niet meer over haar tuintje. Over Epoh…