8. Godin van Vruchtbaarheid
De adelaars kwamen terug met lege klauwen en dat maakte Epoh zowel opgelucht als verdrietig. Het betekende dat ze Quili niet te pakken hadden gekregen. Het betekende ook dat zij de volgende was om te worden opgegeten. Wat moest ze doen? Ze wist het ook niet, ze wist het ook niet.
Kajar, een Prijskat die haar bang maakte alleen al door adem te halen, keek hoopvol. “En?”
“Ze geloofden het meteen. Ze vertrekken met zonsopgang.”
Kajars grijns liet zijn lange hoektanden glimmen in het maanlicht. “Dat is snel. Dan moeten wij alvast klaarstaan in die grot. Bunjo!”
De bruine beer was nauwelijks zichtbaar in het oerwoud. Hij slenterde met tegenzin naar Kajar. Een verband van bladeren wikkelde om zijn linkerpoot en zijn voorhoofd. Hij wilde zijn pijnlijke poot niet gebruiken en liep daarom scheef.
“Is de deur al klaar?”
“U zei dat ik nog een dag had?”
“Is—hij—klaar?”
“Ja, ja, ja. Niet zo’n mooie deur, maar het zal werken.”
Schapen slenterden langs, gestolen uit Epohs kamp. Ook de vijand kon hun slechte wol nergens voor gebruiken, hun melk te weinig en onvoorspelbaar. Nu ze geen nut hadden, wilde Kajar ze allemaal slachten voor vlees.
Voor nu duwde hij gefrustreerd alle schapen opzij. “Niemand zei dat het een mooie deur moest zijn.”
“Ik ben de Bovenste Berenbouwer. Ik maak geen lelijke dingen.”
Kajar duwde hem in een flits achterover, op zijn rug. Hij kon zichzelf niet redden met slechts drie poten, dus de schapen vingen hem op. “Je was de Bovenste Berenbouwer. Nu ben je mijn slaaf.”
Epoh had het zien gebeuren. In zijn haast had Bunjo zichzelf met de hamer op zijn klauw geslagen. Iets dat een beer—de Bovenste Berenbouwer nota bene—nóóit mocht gebeuren. Toch hoopte ze dat hij Kajar nog eventjes bezighield, terwijl zij zocht naar een manier om te ontsnappen.
De opkomende zon bracht redding. Het leger vertrok rustig, in een lange rij, naar de grot. Bunjo tilde de deur op die ze aan de voorkant zouden plaatsen. Ze waren allemaal net zo hongerig als Tibbowe’s leger, behalve hun sterkste vechters. Roofdieren en vleeseters, stuk voor stuk.
Elke keer als de adelaars weer iemand lieten verdwijnen, werd die aan hen gevoerd. Maar zij waren slim genoeg om je in leven te houden totdat ze je wilden opeten, anders zou je vlees gaan rotten.
Epoh stond nu vooraan in de snel gebouwde houten gevangenis.
Een gevangenis die mooi was om te zien en fijn om in te staan. Dus ze wist wel wie hem had gebouwd. Het veranderde haar verschrikkelijke lot niet, noch dat van haar medegevangenen: een terneergeslagen Gosti en een konijn, de nieuwste aanwinst.
Epoh verzamelde al dagenlang de moed voor dit gesprek. Ze haatte het. Dat ze zo onzeker was, bang voor alles, en dus altijd maar anderen liet bepalen wat er gebeurde. Ze zei op alles dat ze “het ook niet wist”, terwijl ze het echt wel wist. Ze wilde niet opvallen, en Quili’s tuintje was een opvallend idee.
Toen ze zag dat dit leger precies hetzelfde deed, besefte ze dat opvallende ideeën ook goede ideeën konden zijn.
Bijna doodgaan had het bijzondere effect dat ze voor één keer over haar angst kon stappen.
“Bunjo!” fluisterde ze. Hij keek niet om, maar deed een stap naar achteren alsof de deur te zwaar was.
“Benoem het?”
“Bevrijd me, alsjeblieft. Je weet vast een manier.”
“Kajar zou me vermoorden.”
“Als hij erachter komt.”
“We hebben zojuist een onfeilbare valstrik gelegd. Tibbowe zal die deur openen, vast zitten, en zijn hele leger verliezen. Kajar wint deze strijd—en als hij terugkomt en een lege kooi ziet …”
“Dan moeten we ook zorgen dat hij verliest.”
“BUNJO!” Kajar schreeuwde het van vijftig boomlengtes verderop. “Had je maar een minder zware deur moeten maken! Zonder houten decoraties van wolvenkoppen en bloemen! Lopen!”
Bunjo zuchtte. Hij gooide de deur op zijn grote rug, alsof het inderdaad niets woog, en slenterde weg. Zie je wel, zei een stemmetje in Epohs hoofd. Zelfs als je wel iets zegt helpt het alsnog niks.
In de modder, waar Bunjo’s zere poot had gestaan, lag een takje met een rare vorm. Vierkante uitsteeksels, scherpe hoeken, en een ronde vertakking met afdrukken van tanden erin. Bunjo had hem wel eens in zijn bek laten slingeren. Hoe noemde hij het nou?
Sleutel. Epoh duwde haarzelf tegen de rand van het hok en reikte naar de tak. Ze kon hem aanraken, maar met haar hoeven niet oppakken. Ze kon hem alleen tegen de grond drukken en richting de kooi schuiven. Toen de tak eindelijk binnenin lag, greep een Gostihand hem snel weg.
“Geef hier die—”
Hij kon met zijn vingers de sleutel goed vasthouden en in het slot duwen. Na drie keer draaien opende de kooi, met meer geknars dan ze leuk vond. De Gosti gaf de sleutel terug. “D-Dankjewel.”
“Waarvoor?”
“Ik was bang dat ze me meteen zouden opvreten als ik met Bunjo praatte. Als ik probeerde te ontsnappen. Maar jij …”
“Geen tijd, geen tijd.”
Epoh rende snel uit het zicht, wat vrij makkelijk ging in het begroeide Traferia. Ze zocht een andere route uit het kamp. Weg van het leger, maar dichtbij genoeg om misschien Tibbowe te waarschuwen.
Ze kwam langs hun “tuintje” waar tien dieren achterbleven en druk werkten. Epoh duwde haarzelf in de struiken. Ze voelde naar de Gosti, maar die was weg. Hij slingerde tussen de bomen, precies de andere kant op. Weg van beide legers en waarschijnlijk weg uit Traferia. In plaats daarvan stonden die schapen ineens achter haar. Hun vacht was dun en prikte, dus ze trok haar poot weg.
Prijskatten liepen snel door de tuin en … poepten alsof het niets was. De verzorgers van de tuin, grotendeels kleinere katten, keken er niet van op. Ze … knikten zelfs? Als een bedankje?
Deze zaadjes waren al bijna volledige planten. Sinds haar aankomst hier was de tuin vijf keer groter geworden, allemaal dankzij die magische zaadjes die de adelaars lieten vallen. Enkele stengels kregen een gelige bol aan de bovenkant, terwijl andere geelbruin waren met een puntige bovenkant.
Maïs. Graan.
In deze tijd, beste lezer, waren deze planten veel kleiner. Het grootste deel was oneetbaar, schil en zaden. Maar de dieren wisten natuurlijk niet dat graan en maïs later veel groter en voedzamer zouden worden. Epoh had nog nooit zoveel eten bij elkaar gezien—en nog zelf gegroeid ook!
Ze watertandde en overwoog even om de tuin in te rennen en alles te stelen. Maar tegen tien anderen, zelfs al waren het kleine poesjes, was ze niet opgewassen.
De dieren begonnen te zingen. Een gebed waarvan ze de tekst en bewegingen kende. De Godin van Vruchtbaarheid werd gevraagd of ze kon helpen. Of ze alsjeblieft het weer gematigd wilde houden, de grond vers en vruchtbaar, en geen vuren of vloeden wilde sturen. Of ze alsjeblieft goed geluk en sterke zaadjes wilden sturen, van waar ze ook was.
De dieren deden dit gebed al eeuwenlang. Ze vroegen zo of het woud hen bessen en noten wilde leveren. Of dat ze veel kinderen mochten krijgen. Het was al lang een gewoonte om de natuur te vragen om vruchtbaarheid en voorspoed.
Ze had er alleen nooit aan gedacht om dit te doen bij een eigen tuintje. En de vijand ook niet, besefte ze. Tussen het maïs en graan stonden allerlei andere planten. Liefdesrozen, de nieuwe plant die je meenam als je vroeg om veel kinderen. Violen van Voorspoed, de klassieke plant die je gebruikte als je de Godin van Vruchtbaarheid iets wilde vragen. Zelfs Tegenspoedtulpen, een plant die in de rest van Origina was afgewezen, omdat het juist tegenspoed zou opleveren.
Dit tuintje was een ritueel. Ze hadden dit gemaakt om de goden te vragen om hulp bij de oorlog, om hulp bij het vinden van eten. Ze deden dit elk seizoen, al eeuwenlang.
Dat er toevallig eten uitkwam dat ze konden beheersen—dat hadden ze pas door toen Quili het probeerde.
Wat Quili niet wist, beste lezer, is dat de dieren haar hadden geholpen. De stofjes uit poep zijn enorm goed voor planten. Om dezelfde reden als altijd: wat overleeft, dat blijft. Dieren poepten de hele dag op de grond, dus de planten die dat toevallig konden gebruiken hadden een groot voordeel. En zo hadden we na een tijd alleen nog planten die deze mest fijn vonden. Ze groeiden er sneller en beter van.
Door haar tuintje weg te pesten, hadden ze het juist geholpen—al deden de magische zaadjes het meeste werk. De natuur werkt vaak op die manier. Wie doorzet, zal van een vervelende situatie juist een geweldige situatie maken. Laten we kijken of Epoh en Quili nog één keer kunnen doorzetten.