1. Weg naar Omnobereus
De plagerige stem van Arrens robot klonk door de ruimte. Hij hoorde de hoge vrouwenstem nauwelijks over het krassen van zijn pen op papier.
“Ik moet,” zei de robot, slechts een stuk code verborgen in de computers, “toch echt aandringen dat je even op het scherm kijkt.”
“Geen tijd, AR-BOT. Moet rapport schrijven voor kapitein.”
Arren kon niet praten en schrijven tegelijkertijd. Bijna niemand kon nog schrijven met de hand, tenzij je blijkbaar een strenge vader had. Zweetdruppels vormden op zijn voorhoofd, ook al konden de menselijke raketten inmiddels een perfecte temperatuur aanhouden.
“Waarom wil je vader handgeschreven rapporten?” vroeg AR-BOT. “Een gemiddeld mens typt 3.412 keer sneller dan—”
“Weet ik veel!”
“Was dat een vraag? Ja, je weet best veel, Arren. Je hebt mij gemaakt, de meest intelligente robot van het moment.”
“Dankjewel, maar het was geen vraag.” Arren zuchtte diep en zocht naar de juiste woorden om het rapport af te sluiten. “Herinner me om je beter af te stellen als het gaat om uitroepen en sarcasme.”
“Wanneer wil je daaraan worden herinnerd? Over een uur? Twee uur? Drie—”
“Wanneer ik dit heb afgehandeld.”
Arren keek uit het raam. Het was nu nog een zwarte leegte, hun bestemming zo ver weg dat het een zandkorrel op het raam kon zijn. Hij probeerde niet te vaak naar buiten te kijken. Hun ruimteschepen konden inmiddels zwaartekracht simuleren, waardoor het buitenbeeld de enige herinnering was dat je misschien ondersteboven draaide.
“Ik moet toch echt aandringen dat je even op je scherm kijkt,” zei AR-BOT, luider dan eerst.
Arren wist hoe intelligent AR-BOT was. Nou, ja, als het aankwam op feiten en andere dingen dan menselijke gekkigheden. Als het een opdracht bleef herhalen, moest hij ernaar luisteren.
Hij liep langs een tafel vol draden, knopjes en gekleurde lichtjes. Daarop zag hij niks raars. AR-BOT functioneerde zoals het hoorde, net zoals de paar systemen die vader in zijn beheer had geplaatst.
Het werd eens tijd zeg. Hij kon al vanaf zijn vijfde een raketmotor repareren! Maar blijkbaar moest je wachten tot je bijna volwassen was, voordat je vader toestond dat je meehielp om de raket te besturen.
Zijn handen pakten de randen van een groot scherm aan een beweegbare arm. Hij trok het vierkant op ooghoogte. Het toonde een stel stipjes—de planeten waarvan ze al eeuwenlang het bestaan kenden—en de huidige positie van de raket. Witte markeringen op een zwarte achtergrond.
“Ik zie niks raars,” concludeerde Arren. “Is dit weer jouw poging tot humor?”
“Je hebt mijn humorpercentage op nul gezet. Sinds de incidenten met confetti in slaapkamers en mijn belediging van de president. Of moet ik daarvoor ook een herinnering—”
“Ik heb hier geen tijd voor. We komen zo bij Omnobereus. Ik moet het rapport afleveren, klaarmaken voor landing, en—”
AR-BOT zuchtte. Hij had geprobeerd zijn algoritme menselijk te maken. Zachter en grappiger. Maar hij merkte steeds meer welke nadelen erbij kwamen kijken. Uiteindelijk gaf AR-BOT maar het antwoord.
“Er mist een planeet.”
“Wat?”
Arren keek nog eens naar het scherm en telde de planeten op zijn vingers. Hij noemde ze allemaal bij naam, totdat hij bevroor bij zijn achtste vinger. “Appareus mist. AR-BOT, controleer op fouten in de scanner.”
“Al gedaan. Geen gevonden. Hoewel ik moet opmerken dat mijn krachtpercentage slechts 20% is en je mij toegang hebt ontzegt tot veel systemen. Op last van je vader, weet je nog?”
“Ja, dat weet ik nog,” bromde Arren. “Ik kan je niet meer kracht geven, niet zonder toestemming.”
“Dan heb ik geen idee waar Appareus is.”
Arren vervloekte zijn vader en duwde zijn vuist tegen de muur. Het leverde niets op buiten een doffe metalen klank.
“Ik denk niet,” zei AR-BOT, “dat Appareus achter die muur schuilt.”
“Een planeet kan niet verdwijnen. Er zit ergens een fout.” Arren voegde nog wat extra zinnen toe aan zijn rapport, hopend op meer kracht voor AR-BOT om dit soort fouten op te sporen. Daarna rende hij zijn werkkamer uit.
Het was druk op de gangen. Iedereen wist dat ze volgens de planning bijna arriveerden op Omnobereus, na jarenlang reizen. Deuren stonden wagenwijd open. Spullen werden heen en weer gedragen—en soms gegooid—om in elektronische capsules te worden geplaatst, hoewel de oudere passagiers nog steeds doodnormale koffers gebruikten.
Als zoon van de kapitein was hij bekend. Het gaf hem jammer genoeg niet de status van zijn vader, dus niemand ging voor hem aan de kant.
Hij zette zijn AR-BRIL op en deed de bijbehorende oortjes in. De bril rekende constant de snelste route uit tussen de menigte door, terwijl het zijn vader probeerde te vinden. Door te voelen naar warmte en straling, kon het zelfs door muren heen personen herkennen.
Zonder die uitvinding had hij niet kunnen leven! Hoewel hij deze keer ook wel kon bedenken waar de kapitein was: in de stuurkamer.
“Ik heb mijn database doorzocht,” zei AR-BOT in zijn oor, “en inderdaad geen bewijs gevonden dat ooit eerder een planeet is verdwenen. Wel meer dan genoeg bewijs van radars die foute berichten geven. Zoals—”
Toen hij de stuurruimte binnenrende, had vader zijn hand al uitgestoken. Arren gaf zijn verfrommelde rapport.
De tekst werd razendsnel doorgelezen. Vader zuchtte en kreunde steeds dieper.
“Wanneer ga je leren om fatsoenlijk te communiceren, zoon? Ik tel al minstens twintig spelfouten. Ik snap niet eens wat je hier en hier zegt. Ik kan je geen belangrijke taken op dit ruimteschip geven als je niet kunt rapporteren. Ik zie vooruitgang, maar …”
“Je bent teleurgesteld.”
“Ik ben niet teleurgesteld,” zei vader. Hij probeerde Arren aan te kijken. Die droeg nog steeds de grote blokkerige AR-BRIL, als een misdadiger die permanent een zwarte streep voor de ogen had.
“Ik denk,” fluisterde AR-BOT, “dat hij teleurgesteld is. Zijn gezicht matcht 87.6% met een gemiddeld teleurgesteld gezicht. Ook is zijn hartslag—”
“Doe die bril af, zoon. Ik wil je ogen zien.”
Arren drukte op een knop aan de zijkant. Op het display aan de voorkant verschenen twee getekende ogen die qua kleur en grootte overeenkwamen met zijn eigen ogen. Vader pakte zijn schouders en schudde hem door elkaar.
“Je echte ogen!”
Met tegenzin gooide Arren zijn bril omhoog. Hij voelde zich naakt zonder dat ding. Hij kon niet nadenken zonder AR-BOT in zijn oor die hem met alles hielp, en hij kon zijn vader niet lang aankijken zonder te krimpen en weg te kijken.
“Je krijgt niet meer rekenkracht. Ik geef AR-BOT zeker niet controle over het sturen van de raket. Dat was het, ga inpakken en—”
“Waarom? Mijn algoritme kan beter sturen dan een mens!”
“Ik kan,” zei AR-BOT, nu een stem door de hele stuurruimte, “zo’n 5.126 keer preciezer sturen dan de gemiddelde mens.”
Vader gooide een hand door zijn lange zwarte haar. Met zijn andere hand leunde hij op een groot stuur met spaken, alsof ze een piratenschip bestuurden, geen gigantische raket in de ruimte.
Hij liep rood aan.
“Waarom probeer je mijn baan af te pakken, zoon?”
“Ik probeer niet—”
“Waarom probeer je me werkeloos te maken?”
“Helemaal niet! Ik probeer iedereen werkeloos te maken!”
De hele crew bleef stomverbaasd staan.
“Naar mijn inschatting,” zei AR-BOT, “kan ik nu al 99% van de menselijke banen overnemen. Is dat niet—”
Vader sloeg tegen een knop en het volume van AR-BOT zakte naar nul. “Zodra we aankomen, zet ik die robot voorgoed uit. Dan kan iedereen weer leven zoals het hoort. Hoor je me?”
Arren wilde iets terugzeggen, maar hij wist niet wat.
Piepjes klonken vanaf het scherm achter vaders rug. Net zo’n scherm als in zijn kamer—en er was een tweede planeet verdwenen.
Met trillende vinger wees hij ernaartoe. Vaders ogen volgden, terwijl enkele crewleden naar het scherm renden om te controleren op fouten.
Voor hun ogen doofde een ander stipje. De verdwenen planeten waren aan de rand, het verste weg van hun raket, maar de verdwijningen kwamen steeds dichterbij. Iedereen keek hulpeloos toe hoe stip, na stip, na stip plotseling doofde. Meer en meer zweefde hun raket in een onbekende, duistere leegte.
“Wat in Ardex’ naam is er aan de hand,” piepte AR-BOT zachtjes.
“Ardex?”
“Een uitspraak uit mijn database. Een van de godenkinderen van vroeger. Het leek passend voor deze dodelijk serieuze situatie.”
“Je hebt zoiets nooit eerder gezien?” vroeg vader voorzichtig. Hij schudde zijn hoofd, alsof hij boos was op zichzelf dat hij toch iets aan AR-BOT had gevraagd en het volume weer had verhoogd.
“Nooit,” zei AR-BOT.
“Zie je wel, zoon. Waardeloos.”
De volgende stip verdween alsof het viezigheid was die van het scherm werd gepoetst.
Iedereen trok tegelijkertijd dezelfde conclusie. Ze renden naar het grote raam aan de voorkant, waarvandaan Omnobereus nu goed te zien was, want ze zouden er over een paar uur landen.
Althans, dat had het geval moeten zijn. Daarvoor hadden ze al die tijd gevlogen. De planeet was uitgezocht op een perfect klimaat en de raket ingericht op deze reis en niet langer.
Voor hun neus was de ruimte leeg.
Op het scherm bleef maar één stipje over, dat langzaam hun raket benaderde.
Vader sprak luid en commanderend. “Omnobereus is weg. Er komt iets op ons af. Keer direct om en vlucht terug naar het Nibuwe stelsel!”