3. Gatenkaas
Terwijl het ruimteschip de planeet naderde, werden kaarten geraadpleegd. Papieren kaarten van het zonnestelsel, want natúúrlijk had Arrens vader die in zijn bezit. Hij moest met tegenzin toegeven dat het goed uitkwam, nu alle andere elektriciteit was uitgezet.
“Hier hoort geen planeet te zijn,” concludeerde hij snel. “Dus we hebben te maken met een brullende vijand die planeten kan verplaatsen?”
Ze hoopten op meer duidelijkheid als ze dichterbij kwamen, maar dat bleef uit. Dankzij de gaten in de planeet had het nauwelijks zwaartekracht en kon het ruimteschip vlak langs vliegen zonder te botsen.
Arren zette stiekem zijn AR-BRIL op en activeerde diens vergrootglas. Op de oppervlakte bewoog iets. Hij hoefde niet zo ver in te zoomen als hij dacht: gigantische wezens liepen heen en weer. Sommige leken op uitvergrote versies van dieren die hij kende, van thuis, andere kon hij niet plaatsen. Allemaal leken ze te slaapwandelen, ongecontroleerd slingerend op zoek naar … iets.
Eten. Veiligheid. Hoe leefde je op een planeet vol gaten? Een planeet die verre van rond was? Zoiets kon niet natuurlijk ontstaan. Natuurkundige krachten probeerden altijd een balans te vinden, wat betekende dat je dingen gelijk moest verdelen. Daarom werden planeten automatisch rond. Deze had rond kunnen zijn, als er niet zulke happen uit waren genomen.
Happen. Het leken op happen. De planeet was een lekker snoepje en iets had erop lopen kauwen.
Zijn AR-BRIL gaf een waarschuwing. De batterij van het ruimteschip raakte leeg. Arren zette hem snel uit en verstopte hem in zijn rugcapsule.
“We moeten ergens een keer landen,” zei vader. “Op zoek naar materiaal voor eten en brandstof.”
“Niet hier,” zei Arren meteen. “Die beesten vreten ons op.”
Het was moeilijk inschatten van deze afstand, maar hij dacht dat één poot van de leeuwen daar even groot was als een heel mens. Als de kaken net zo groot waren, kon zo’n beest misschien wel het ruimteschip opeten.
En nu hun planeet was weggevreten, hadden ze nog maar een klein stukje om op te staan. Arren kreeg het gevoel alsof ze moesten helpen, zoals wanneer je een zieke zwerfhond vond. Maar wat konden ze doen? Hij voelde zich machteloos, vechtend tegen krachten die ze niet begrepen.
Jannih bevestigde Arrens voorstel met een knik. Ze durfde haar mond niet meer open te doen.
“We vliegen door,” zei de kapitein. “We landen op de eerste planeet zonder direct gevaar.”
“Slechts een uur vliegen,” zei AR-BOT in Arrens oortje. “Dan detecteer ik de volgende planeet. Ik moet je dringend aanraden om twee keer na te denken voordat je ergens landt.”
Arren liep naar de papieren kaarten en streek ze glad met zijn vingers. Iemand had met stift de huidige route van de raket uitgetekend, een rechte lijn terug naar Nibuwe. Op de huidige snelheid, over een uur, lag helemaal niks langs de lijn.
“Dus daar hoort ook geen planeet te zijn,” fluisterde Arren. “Ben je zeker, AR-BOT?”
Domme vraag. Natuurlijk was de robot zeker. De stem van AR-BOT klonk alsof ze grinnikte. “Ik moet je dringend aanraden om niet zoveel aan mij te twijfelen.”
De kaart was gigantisch, meerdere meters bij meerdere meters. Zij vlogen slechts in een hoekje. Somnia, Nibuwe, het was allemaal een druppel in een oceaan waarvan ze inmiddels dachten te weten hoe groot hij was.
De mensheid had over de eeuwen veel berichten, kaarten en gesprekken teruggevonden. AR-BOT dacht dat die van Ardex en de originele godenkinderen waren. In al die gesprekken hadden ze het over de planeet Dalas en hoe dat helemaal aan de andere kant van het universum was.
Sindsdien was dat het doel van de mensen. Bereik Dalas, bereik het einde van de wereld, bereik … God?
Nou, dan hadden ze nog vijf meter te overbruggen op deze kaart, wat een ongelofelijke afstand was in het echt. Dat ging dus écht niet lukken zonder hyperintelligente robots.
Toen vader uit de stuurkamer stapte, hielde een menigte van passagiers hem tegen.
“Wat is er aan de hand?” eiste een vrouw vooraan.
“Wanneer komen we aan?”
“Waarom gaan we terug?”
“Geef antwoorden!”
Zijn vader bleef stil totdat ze hem meer ruimte gaven. “Er was reden om te denken dat CAJAR Omnobereus had ingenomen. We namen het zekere voor het onzekere en hebben de route verlegd naar een andere planeet. Er is géén reden tot paniek en hopelijk landden we binnenkort.”
Vader loog zijn eigen passagiers voor. Waarom deed hij dat? Hadden ze geen recht om te weten in wat voor gevaar ze waren beland?
“Je vader maakt onlogische keuzes,” zei AR-BOT. “Geen wonder dat hij bang is zijn baan te verliezen. In mijn database heeft liegen slechts een 4.5% kans op succes.”
Maar de menigte was gerustgesteld en spatte uit elkaar. Vader gaf iedereen een glimlach en stapte terug de stuurkamer in.
“Arren. Zodra we landen, stuur ik je eropuit om de oppervlakte te onderzoeken op materiaal. Daarna rapporteer je de resultaten netjes bij mij.” Hij keek opzij. “Jannih, ga met hem mee.”
Ja hoor, het was al duidelijk. Hij wilde hen van de raket hebben, weg bij de passagiers en de stuurkamer.
Een uur later naderden ze inderdaad de volgende planeet. Arren en Jannih stonden al klaar in hun ruimtepak. Ook deze planeet was aangevreten, maar er was ietsje meer van over.
Toen hij naar buiten stapte, keek hij meteen in de rondte. Als hun achtervolger een enigszins groot ruimteschip had, zou hij nu in het zicht moeten zijn.
Er was niks te zien, nog geen puntje aan de hemel.
Jannih schrok van elke stap. Ze hield Arren vast alsof haar leven ervan afhing. Arren probeerde sterk te blijven, zeker met vaders ogen in zijn rug, maar van binnen explodeerde zijn hart bijna.
“Analyse klaar,” zei AR-BOT in zijn oortje. “Deze planeet kent een aantal planten. Ja, ik was ook verbaasd.”
“Hebben we niks aan,” zei Arren. Sinds onderzoek had uitgewezen dat planten ook emoties hadden en konden communiceren, werd het zelfs verboden om planten te eten. Sindsdien maakten ze al hun eten in machines door bepaalde stofjes samen te voegen tot ballen vol voedingswaarde. Een beetje zoals de aangevreten planeten, maar dan namen de mensen de happen eruit.
“Er zijn ook genoeg voedselstofjes,” zei AR-BOT. “En brandstof om elektriciteit op te wekken. De signalen die ik ontvang suggereren een vruchtbaar veld achter deze rotsen hier.”
Sinds de terugreis moest het eten aan boord in steeds kleinere porties verdeeld. Arrens maag knorde bij de gedachte aan eten. Vader vond die ballen uit de machine smaken naar plastic en at nog altijd stiekem planten als niemand keek.
Hoe verder ze van de raket liepen, hoe slechter AR-BOT werkte. Haar energie en originele code bleven in zijn werkkamer. Ze probeerde iets te zeggen, maar het klonk als ruis en willekeurige woorden.
“Arren, eh, tegen wie praat je?”
Jannih realiseerde het antwoord nadat ze de vraag had gesteld.
“Ben je gek geworden?” fluisterde ze. “Kapitein Kirren gooit je van het schip als hij erachter komt!”
“Dus hij moet er niet achter komen!”
Ze liepen rondom de rots. Behoedzaam, want voor je het wist viel je in zo’n “hap” uit de planeet. Vanaf de grond zagen die eruit als diepe kraters en afgronden, soms zo breed dat je de overkant niet kon zien en de planeet plotseling leek op te houden.
Ze stonden oog in oog met een reusachtige hondachtige.
Jannih gilde. Arren pakte meteen een steen van de grond en smeet hem naar het hoofd.
De steen ketste af, alsof de hond een standbeeld was, maar niet gemaakt van steen. De hondachtige was levensecht, inclusief vacht en tanden, maar bevroor niet in de ijskoude ruimte.
Het monster reageerde niet. Het was misschien niet dood, maar ook geen gevaar. Arren keek langs de poten. Daarachter liepen wél levende wezens, een roedel hondachtigen zoals de eerste. Ze waren groot, maar niet meer zo gigantisch als de dieren van de eerste planeet.
“Dat is,” kraakte AR-BOT, gevolgd door nog meer ruis. “Hespryhond.”
“Hespryhond? Het Hemelvoorwerp? De magische hond van Feria?” zei Arren vol ongeloof.
AR-BOT reageerde niet. Arren legde zijn hand, verborgen onder de dikke laag van het ruimtepak, tegen Hespry’s poten. Het voelde alsof hij in de nabijheid was van een god, alsof de aanraking hem extra kracht en energie gaf. Misschien hoopte hij hem weer tot leven te wekken met de aanraking.
Het mocht niet zo zijn. Hij bleef stil.
De honden daarachter renden wel op hen af.
Arren gooide een apparaat in Jannihs handen. Het had een dikke flexibele slurf en een grote opgeblazen bal aan het einde. “Zuig zoveel mogelijk op als je kunt!”
Terwijl de grond om hem heen langzaam in het apparaat verdween, stapte Arren naar voren, handen omhoog. “We komen in vrede!”
Jannih noemde hem gestoord en liep al achteruit terug naar het ruimteschip.
De honden bleven rennen, tong uit de mond. “Wie heeft jullie planeet verwoest?” vroeg hij.
Arren wist ook niet wat hij deed. De legendarische Mindy had bewezen dat dieren nog veel intelligentie hadden, en dat ze, met moeite, misschien wel konden communiceren met mensen. Op Platsu zouden ze zelfs harmonieus samenleven met dieren, hoewel de Radiostilte van Platsu nog altijd zorgde dat ze geen enkel bericht kregen. Maar konden de honden hem überhaupt horen, buiten zijn ruimtepak?
Hij zakte omlaag, de grond onder zijn voeten weggezogen door Jannih. Ze had het apparaat bijna gevuld. Andere crewleden deden hetzelfde op andere plekken, honderden meters uit elkaar. Arren stond alleen voor de roedel, zonder wapen of bescherming.
Ze remden allemaal af, hun snuit tegen Arrens glazen helm. Ze blaften iets.
AR-BOT, tot zijn eigen verbazing, kon het vertalen. “Vlucht nu het nog kan. Vlucht! Gek mensenwezen! Arrogant mensenwezen! Van dit monster wint niemand!”
“Ik …” Ze waren te groot om mee te nemen in dit schip.
Maar wat als dit Hespry’s kinderen waren? Zouden ze nog iets van de originele goden kunnen redden? Zijn vader zou het geweldig vinden: terug naar vroeger. Hijzelf zou het ook geweldig vinden: met deze magie kon de mensheid weer flink vooruit.
“Ik kom voor jullie terug.”
Arren draaide om en rende als laatste terug het ruimteschip in. Vader stond in de opening en trok hem hardhandig naar binnen, een lasergeweer in zijn andere hand, gericht op de roedel.
Voordat zijn vader een ramp kon veroorzaken, sloeg hij op de knop om de deuren te sluiten.