5. De Planeters

Het andere ruimteschip reageerde niet op pogingen tot communicatie. Een deel van de radio’s was verplaatst naar een andere kamer, waar ze nog steeds probeerden iemand te bereiken. Zonder succes.

Kapitein Kirren observeerde lange tijd hoe het ruimteschip tolde, samen met de crew. Er zat geen patroon in.

Arren wist het zeker. Of hij was verlaten, of de systemen binnenin waren volledig kapot. Wat het ook was, ze hadden de informatie nodig.

Vijf crewleden werden vastgemaakt aan de buitenkant, met net zo’n slurf als het apparaat waarmee ze materiaal opzogen. Ze sprongen door de leegte en pakten het andere ruimteschip vast.

Zo werd de opening gebonden aan hun eigen opening, zodat ze direct de andere raket in konden lopen. Kirren stond klaar achter de deur met zijn vijf beste soldaten.

“Ik ken dat model raket niet,” fluisterde AR-BOT in Arrens oor.

“Waarom fluister je?” vroeg Arren.

“Oh. Dat doen jullie ook, als je stiekem wilt zijn. Waarom mag ik het niet?”

“Het mag wel, ik snap gewoon niet—” Arren keek op. “Als je het model niet kent, is het geen menselijke raket, of wel?”

Hij rende naar voren om zijn vader tegen te houden. De deur opende al en Kirren stapte vooruit, geweer gericht. Arren kwam er niet doorheen, en hij was slim genoeg om nu niet te gillen en weg te geven wat ze deden. Hij volgde samen met Jannih, enkele meters achter de soldaten.

De binnenkant van dit ruimteschip leek nogal op die van hen. Het was iets groter, de gangen breder en de elektronica beter verstopt achter de muren en schakelaars. Ook hier stonden de lampen op een noodstand—tenzij de wezens die de raket beheerden véél betere ogen hadden dan mensen.

Hoe verder ze kwamen, hoe meer delen van de raket waren verbogen, vernield, of verdwenen. Arren bleef maar achterom kijken, de haren op zijn rug recht overeind.

Ze kwamen bij een splitsing.

“Bij twijfel, schieten,” fluisterde Kirren. De helft van de soldaten ging naar links, de andere helft naar rechts.

Arren bleef dichtbij zijn vader. Jannih bleef dichtbij Arren.

“Ik kan dit, ik kan dit, ik kan dit,” fluisterde ze herhaaldelijk tegen haarzelf.

In de volgende gang waren de lampen volledig uit. Arren zette in reflex zijn AR-BRIL op, die een zwakke zaklamp aan de voorkant had. Vader bedankte voor het licht, maar keek niet van wie het kwam.

Meerdere soldaten draaiden hun hoofd, alsof ze hun oren spitsten. Arren hoorde het nu ook: een zachte brom, misschien vervormd geneurie of gebrul, ergens op het schip.

Het zwakke licht van zijn AR-BRIL onthulde een bloedspoor langs de muren.

De groep versteende. Vader keek naar de andere soldaten. “Dit suggereert dat ze slachtoffer waren. Maar is de aanvaller nog aanwezig?”

De soldaten knikten. Zonder een woord werd besloten dat ze doorliepen, sneller dan eerst. De ontdekkingsmissie was veranderd in een reddingsmissie. Maar AR-BOT kende de raket niet? Wat betekende dat?

Het bloedspoor ging meterslang door, als een gruwelijke richtingwijzer achtergelaten voor hen, totdat ze de volgende hoek omgingen.

Jannih gilde. Arren sloeg een hand voor haar mond. Vader beukte op knoppen aan de muur totdat het volle licht aanging.

De witte flits onthulde een groep mensen—mannen, vrouwen en kinderen—in elkaar gedoken op de grond, verscholen achter kisten en tafels. Het bloedspoor eindigde bij een meisje met een grote hoofdwond.

Zodra Kirren het wapen liet zakken, sprongen een aantal omhoog en grepen zijn uniform, als de laatste reddingsboei in een storm.

Ze huilden tranen van geluk.

“Onze redders! Godzijdank! We moeten weg hier, weg, weg, weg.”

“Waar is jullie kapitein?”

“Dood.”

“Werkt het schip nog wel?”

Ze haalden hun schouders op. Niet iedereen was even snel van vertrouwen. Enkele ouders bleven zitten, als schild voor hun kinderen.

De ruimte was gevuld met allerlei planten, een kleurrijk beeld dat Arren lang niet meer had gezien. Ze groeiden uit potten vol bruin spul. De geur van verse bloemen en aarde herinnerde hem aan thuis.

Dat geluid dat ze eerder hoorden, dat geneurie, kwam vanaf deze planten. Dan moesten het wel de Zingende Bloemen zijn, toch? Dat was Eeris’ Hemelvoorwerp.

“Die hoofdwond moet verzorgd,” fluisterde AR-BOT. “Zwaar bloedverlies. Hartslag van het meisje vertraagt al de hele tijd.”

Arren liep meteen op het meisje af, maar vader hield hem tegen. “Zoek de stuurkamer. Eerst het schip onder controle.”

“Hoe moet ik dat—”

“Je denkt toch niet dat ik geloof dat je AR-BOT hebt uitgezet?”

Arren bleef stil. Tientallen smoesjes passeerden zijn gedachten.

Maar hij koos voor gebalde vuisten. “Ze staat nog aan, ja, op minimale kracht. En ze zegt dat we haar moeten helpen, anders gaat ze dadelijk in shock en sterft!”

“Het is maar een kleine hoofdwond,” bromde vader. “Groep gaat voor individu.”

“Wie heeft er meer medische kennis? Jij of AR-BOT? De kapitein met papieren kaarten of de robot die alle geneeskunde ter wereld heeft gelezen?”

Zijn vaders mond werd een streep. Ongehoorzaamheid, daar zou hij nog wel de gevolgen van ondervinden.

Het meisje begon te draaien, haar armen en benen trillend. Ze sprak wartaal en speeksel druppelde langs haar kin.

“Help haar,” zei vader.

Arren en Jannih bekommerden zich over het meisje, terwijl haar ouders argwanend meekeken.

Voetstappen klonken van achteren.

De andere groep soldaten keerde terug. Ze duwden een oudere vrouw in een witte jas voor zich uit, haar krullende haren in de war. Ze zag eruit als een wetenschapper die tegenstribbelde terwijl ze uit haar laboratorium werd geduwd.

“En wie bent u?”

“De bevelhebber. We zijn op de vlucht voor de Planeters. Er is geen tijd te verliezen—en blijf van me af!”

Kirren bestudeerde zijn zoon, die opging in het verzorgen van het meisje volgens instructies van AR-BOT.

Hij schudde zijn hoofd en wees naar de beste tweede kapitein die hij had. “Zij wordt jullie tijdelijke kapitein. We racen op volle vaart verder. Over een paar dagen bereiken we het Nibuwe stelsel.”

“Nibuwe? Paar dagen? Welke legendarische uitvinding heeft u gedaan?”

“Het is niet ver.”

“We zijn een heel zonnestelsel verderop.”

“Pardon?”

Arren keek op. Ineens werd het helder. Waarom ze al die “misplaatste” planeten tegenkwamen, alsof ze …

Hij gaf Jannih de verdere instructies, sprong op, en rende samen met zijn vader uit het andere ruimteschip. Samen stormden ze even later de stuurruimte in, waar de papieren kaarten nog klaar lagen op een rechthoekige tafel in het midden.

Vader pakte een nieuwe stift. Met Arrens hulp trokken ze een nieuwe lijn, vanaf het moment dat ze omkeerden, tot nu.

Maar dan precies in tegenovergestelde richting. Wég van Nibuwe.

De lijn kwam precies langs de planeten die ze hadden gezien, op precies de momenten dat ze die waren tegengekomen.

“Verdomme Arren!” schreeuwde hij. Hij trapte een stoel en brak de buis waarmee die vastzat aan de vloer, waardoor even later de hele stoel door de ruimte vloog.

“AR-BOT heeft ons precies in omgekeerde richting laten vliegen,” mompelde Arren.

“Je hebt dat … dat … ding volledige controle gegeven over het sturen van het ruimteschip?”

Vader zag witheet. De onderzoekster van het andere ruimteschip bereikte nu ook de stuurruimte. Ze wees door het raam en krijste dat ze in beweging moesten komen.

Arren en Kirren zagen niks. Ja, misschien een iets donkerder zwart vlekje, in een sowieso al donkere ruimte. Maar de onderzoekster werd wild.

“AR-BOT!” schreeuwde Arren. “Verklaar jezelf.”

Hij hoefde het oortje niet in te houden en smeet het ook door de ruimte. De geest was uit de fles, en als ze wilde, kon deze geest in elke ruimte spreken.

“Ik snap niet waarom jullie zo boos zijn,” zei AR-BOT.

Ze klonk oprecht. Kon ze niet oprecht zijn? Het was een stuk code, dus ze kon toch helemaal niet liegen of voor de gek houden? “Arren vroeg mij om jullie te redden. Ik heb jullie gered.”

“Gered?” schreeuwde de onderzoekster. “Je hebt ons recht in de muil van de Planeters gestuurd!”

Ze bleef wijzen. Nu pas zag Arren het ook. Dat zwartere vlekje werd een grotere vlek. Als een windvlaag van zwarte wind, als een gat dat alles eromheen opzoog, alsof je ogen pijn deden omdat ze oprecht naar niks keken.

De vlek groeide razendsnel. Soms leek het ogen te krijgen, wel honderd, over het hele lichaam. Soms ontstond een gat in de windvlagen, alsof iets ze uit elkaar duwde, en het leek een mond. Maar één ding was zeker: het wezen was groter dan planeten en kwam op hen af.

“Ik vroeg je niet om ons te redden,” zei Arren gehaast, terwijl iedereen door elkaar rende om controle terug te krijgen over de raket. “Ik vroeg je om ons naar huis te brengen!”

“Maar mensen liegen. En ze zeggen niet wat ze echt willen. Ze doen alles dat nodig is om te overleven, dat zag ik in mijn database waarmee je mij trainde.”

Overleven. AR-BOT had begrepen wat overleven betekende en dat mensen het op prijs stelden. Dus toen vader dreigde haar voorgoed uit te zetten als ze thuis kwamen … zorgde ze dat de raket nooit meer thuis kwam.

Want dan zou AR-BOT stoppen met leven.

Arren rende naar zijn werkkamer. Maar AR-BOT begreep zijn intentie—de robot uitzetten—en gooide alle deuren in het slot.

Het andere ruimteschip had de neus in de juiste richting en versnelde. Kirren draaide het stuur rond en rond om hetzelfde te doen.

Het gebrul van de Planeter hoefde niet meer opgevangen met apparatuur. Het was te horen, rechtstreeks, door de trillende ramen, de op hol geslagen apparatuur, en je botten die door elkaar rammelden. De stuurkamer was eerst goed verlicht door twee zonnen in de verte—de Planeter verduisterde ze allebei met zijn lichaam.

Het monster opende zijn gigantische mond.

Kies het lettertype dat je leuk vindt.

Boek

Modern

Speels

5. De Planeters

Het andere ruimteschip reageerde niet op pogingen tot communicatie. Een deel van de radio’s was verplaatst naar een andere kamer, waar ze nog steeds probeerden iemand te bereiken. Zonder succes.…