8. Heldengevecht
Dat was de druppel voor vader. Hij verontschuldigde zich, maande iedereen tot kalmte, en sleurde Arren hardhandig de ruimte uit, mompelend over gehoorzaamheid en je vergeet je plek. Wat nog over was van de deuren, werd gesloten, zodat ze bijna alleen op de gang stonden.
Wat moest hij zeggen? Zijn ogen ontweken die van vader.
“Komt dit van jou of van die robot?” vroeg hij.
Arren keek verbaasd op. “Ik heb de robot helemaal uitgezet. Ik zweer het. Wat maakt het uit?”
“Ik kan mijn vertrouwen niet stoppen in getallen, of schermen, of elektriciteit. Ik kan het oordeel niet vertrouwen van een stuk code.”
Hij prikte zijn vinger in Arrens borstkas en kreeg een flauwe glimlach. “Maar ik vertrouw jouw oordeel.”
Arrens hart groeide tweemaal zo groot en hij wierp zijn armen om zijn brede vader. Hij glimlachte totdat het pijn deed.
“Dankjewel, dankjewel, dankjewel.”
“Ik weet nauwelijks wat Delja is. Maar ze zijn blijkbaar gevaarlijk?” fluisterde hij.
“Ze wilden alle Hemelvoorwerpen verzamelen, omdat een voorspelling zei dat je de wereld zou overheersen als je ze combineerde. Ook dacht men dat hun basis in een zonnestelsel ver weg was, want dankzij de Hemelvoorwerpen konden ze al vroeg door de ruimte reizen.”
Vader knikte. “Je aanpak, daarentegen, heeft nog wat verfijning nodig. Ze zijn een belangrijke bondgenoot in dit gevecht. We moeten geen vijand van hen maken.”
“Sorry. Ik zal voortaan niet meer uit het niets roepen dat je iemand moet arresteren.”
Ze pakten elkaars schouders en keken elkaar lang aan. “Mochten we dit gevecht niet winnen—”
“Niet zeggen, pap. Als jij de raket de volgende keer wél binnen een half uur onder controle krijgt—”
“De raket was kapot! Ik moest improviseren, want meerdere stuursystemen waren offline. Kan jouw robot dat, hè? Improviseren? Op gevoel sturen?”
Arren grimaste. “Niet als ze uitstaat, in ieder geval.”
Vader viel weer stil. Zijn vingers tikten zachtjes een ritme tegen de deur. Hij maakte geen enkele aanstalten om de stuurruimte in te lopen. Er klonk wat geschuifel en de vrouw was gaan praten, maar ze leek niet boos te reageren op de beschuldiging.
“Wat—eh—zijn we aan het doen?”
“Wachten.”
“Waarop?”
Een ander ruimteschip verscheen achter het raam, alsof het plotseling ontstond op die plek. Het legde gehaast aan bij de tweede toegangspoort.
Een groep soldaten stormde even later de gang binnen in een nette driehoekige formatie. Ze droegen dezelfde blauwwitte uniformen, met het insigne van HERO, en deden hun maskers af toen ze vader en zoon zagen.
“Ik ben kapitein Kirren. Bedankt voor jullie snelle komst. We hebben de leidster van Delja gevangen in de ruimte hierachter.”
“Als dat waar is, officier Kirren, hebben we misschien niet genoeg soldaten meegebracht.”
“Hoezo?”
De voorste opende de deur. Toen de vrouw de soldaten zag, veranderde ze razendsnel van een mens naar een gigantische roofvogel.
Haar scherpe vleugels krasten de apparatuur in de kamer en liet het vonken regenen. Ze kraaide iets, maar de soldaten schoten haar poten onder haar lichaam uit, waarna de achterste een elektrisch vangnet over haar hoofd gooide.
De vrouw wist ook wel dat ze niet kon winnen. Ze veranderde terug in de onderzoekster, haar kleding nu gescheurd en haar benen vol brandwonden.
“We hebben geen tijd te verliezen,” zei de HERO-soldaat. “We hebben een Planeter gespot, volgens jullie beschrijving, niet ver hiervandaan. Het was bijna klaar met zijn maaltijd: de planeet Nimadwerg. Dan komt het zeker deze kant op, want het lijkt zintuigen te hebben die ruimteschepen herkennen.”
“Het is zinloos. Geef het op,” zei de vrouw onder het zware vangnet. “Dit is geen grootspraak, geen suggestie. Ik weet dat het zinloos is.”
“En hoe komt dat?” vroeg vader.
Ze stopte met wriemelen en trok haar gezicht strak. “Want ik heb de Planeters gemaakt.”
Passagiers klommen overeind, stomverbaasd door deze uitspraak, en liepen uit hun donkere hoek. Kirran wist niet wat hij moest zeggen.
Steeds meer ruimteschepen van HERO arriveerden. Al snel konden ze vanuit de stuurruimte niks anders meer zien dan metaal en lichtjes.
Arren zakte door zijn knieën naast de vrouw. “Is dat waarom je de Hemelvoorwerpen kwijt bent?”
Ze knikte. “Ik combineerde ze, precies zoals de voorspelling zei, en ik kreeg … dit. Een zwarte mist die alles kon eten en nergens aan doodging. Ze begonnen best klein, hoor. Maar als je geen natuurlijke vijanden en geen vast lichaam hebt—wat weerhoudt je om te blijven groeien en grotere dingen te blijven eten? Onze eigen planeten waren de eerste die werden opgegeten.”
“Je hebt inderdaad het geheim ontrafeld voor wereldverovering,” zei vader grim, zijn handen alweer op het stuur. “Het enige probleem is dat je niet zelf aan de top stond.”
Arren stond op. “En de Hemelvoorwerpen zijn …”
“Vernietigd. We hebben nu alleen nog overblijfsels. De Hespryhond wist zelf weg te rennen, misschien dat het proces daardoor misging.”
Dat betekende dat alles in de Planeters zat. De kracht van de Vuurring. Alle kennis van de wereld, via het Boek der Betekenis. Hun tegenstander had geen zwaktes en alle sterktes. Ze waren letterlijk goden.
Hij liet zijn schouders hangen, wat een kakelende lach produceerde bij de vrouw.
Misschien waren mensen niet opgewassen tegen Planeters—maar een robot wel? Mensen hadden gevoel, intuïtie, ervaring, creativiteit. Maar zo goed rekenen als een computer, en strategische opdrachten exact uitvoeren, konden ze nooit.
Om hen heen ontbrandden raketmotoren, alsof de stuurkamer middenin een vulkaan lag, terwijl Jannih druk alle communicatie met HERO regelde. Iemand schreeuwde over de radio. Alle raketten schoten uit de startblokken en tekenden een weg naar een zwarte cirkel die steeds dichterbij kwam.
Het gevecht met de Planeter was begonnen.
Gigantische ruimteschepen zoemden door de lucht als kleine vliegjes. Lichtflitsen—allemaal dezelfde kleur blauw—vlogen voor hen uit alsof ze hun voorsprong maar net konden behouden.
Een gemiddelde veldslag op Somnia was al chaos. Voeg een derde dimensie toe, en een donkere ruimte, en Arren kon nauwelijks volgen wat er gebeurde.
HERO probeerde formaties te behouden. Ze cirkelden rondom de Planeter in driehoeken van tientallen ruimteschepen en probeerden nooit te dichtbij te komen. Flits na flits raakte het monster en duwde de zwarte mist uiteen. Gaten ontstonden, steeds groter, tot er zoveel gaten waren dat de Planeter ze niet meer kon repareren.
Vader moest hulpeloos toekijken. Zijn raket kon niet meedoen en ook niet meer zo snel vliegen als die andere. Bovendien lag hun bevelhebber hier op de grond, gevangen onder het net.
De Planeter kromp. Het sloeg uit, met steeds langere misttentakels, maar de piloten ontweken de aanvallen behendig.
Je kon ook niet dichterbij komen. Een monster zo groot als een planeet betekende dat je hele zicht werd geblokkeerd en je alle richting meteen kwijt was, alsof je ging landen op de Planeter.
Arren zag alleen nog maar blauwe en witte vlekken en moest zich afkeren van het raam.
Waren ze nou aan het winnen?
De schaduw die het monster wierp over de stuurruimte verdween geleidelijk. Stralen van een zon ver weg verlichtten de papieren kaart in het midden, terwijl HERO’s schepen de Planeter terugdrongen. Diens aanvallen werden steeds zwakker.
Maar één schip werd overmoedig.
Het vloog te dichtbij en werd uit de lucht gehapt. De Planeter kreeg meteen nieuwe kracht. Genoeg om een ander schip te pakken voordat het wegkwam.
“Nee!” schreeuwde Arren, die zou willen dat hij nu kon wegkijken. De Planeter voedde zich met ruimteschepen en mensen alsof ze kleine hapjes waren, tussendoortjes, en elke keer groeide het monster groter en sterker.
“We moeten helpen,” zei Arren, zijn hand op die van vader.
“Hoe?” riep vader, angst in zijn ogen.
“Ze had gelijk: ze zijn niet te verslaan. We moeten een plan hebben om weg te komen.”
“Hoe?”
Hij wees naar het scherm dat de plattegrond van de raket weergaf. Een groot deel van de kamers was verloren, net zoals meerdere belangrijke systemen. De Planeter kon blijven eten, blijven winnen, totdat alle troepen van HERO verloren waren.
Dat mocht niet gebeuren. “We hebben AR-BOT nodig. Die weet vast iets.”
“Die robot blijft uit. Anders bepaalt zij ons lot, in plaats van dat we het zelf bepalen.”
“Ik kan de robot controleren. Dat is mijn oordeel.”
Vader schudde zijn hoofd. Nadat nog meer ruimteschepen waren opgeschrokt, klonk het commando om terug te vallen. De schepen vormden nieuwe formaties, deze keer als een pijl, en stopten met schieten. Het was plotseling weer akelig donker en stil, alsof het gevecht van net maar een droom was.
De Planeter leek even verzadigd. Het viel niet verder aan en zweefde zelfs bij hen vandaan.
“Nee,” zei vader.
Arren rukte gefrustreerd aan het stuur. “Je zei dat je mijn oordeel vertrouwde!”
Vader keek gepijnigd, zijn ogen waterig. “Maar mensen liegen. En ze zien dingen niet helder door emotie.”
“Des te meer reden om een robot erbij te houden,” zei Arren. Hij keek achterom en schatte dat alle nog levende passagiers in en rondom de stuurruimte zaten.
“Des te meer reden om je uitspraken op dit moment te negeren.”
Eén persoon kan domme keuzes maken door emotie. Maar honderden zouden elkaars fouten moeten wegstrepen, toch?
Arren stapte weg bij zijn vader en klom bovenop de tafel met de papieren kaarten. Hij sprak alle passagiers toe.
“Iedereen kent AR-BOT’s intelligentie. We kunnen haar hulp gebruiken in dit gevecht, maar ze staat nu helemaal uit. Moeten we haar aanzetten?”
Geroezemoes was zijn enige antwoord. Totdat een man opstond en sprak.
“Die robot heeft mijn kinderen tot zombies gemaakt! De hele dag gekluisterd aan een digitaal wereldje. Nooit meer zelf nadenken. Je kunt geen zinnig woord uit ze krijgen, want alles laten ze die robot doen en bedenken.”
Het meisje met de hoofdwond stond ook op. “AR-BOT redde mijn leven.”
Jannih stak voorzichtig haar hand op, terwijl ze haar radio eventjes dempte. “De enige reden dat we nog online zijn, is omdat AR-BOT hielp zo snel mogelijk grondstoffen vinden op die planeet. Bovendien heeft de robot ons weggeleid van Nibuwe. Als we daarnaartoe waren gegaan, hadden we de Planeters losgelaten op alle mensen.”
Iets dat nog steeds kon gebeuren, als ze niet nu een muur opwierpen voor de Planeters.
Nog meer mensen voegden zich bij de discussie, maar ze riepen door elkaar. Arren hief zijn handen en stampte op tafel.
“Wie van jullie is voor het aanzetten van AR-BOT? Handen omhoog.”
Arren hoorde zijn vader zachtjes meetellen in zijn rug. Ze hoefden niet lang door te gaan: dit was duidelijk de meerderheid.
Hij sprong van tafel om opnieuw zijn werkkamer op te zoeken.
Gebrul vulde de ruimte. Jannihs radio hield het oorverdovende, angstaanjagende geluid een paar seconden vol, daarna explodeerde het apparaat in haar schoot.
De Planeter was terug. En hij had alle andere Planeters meegenomen.