9. Voedingvraat

Arren voelde de raket versnellen, terwijl hij opnieuw naar zijn werkkamer rende. De meeste ruimteschepen van HERO gingen mee op de vlucht. Nee—de meeste waren opgevreten door de Planeter. Een kleine achterhoede bleef schieten, terwijl de rest in paniek de rand van het Reuzenstelsel opzocht.

Niet omdat ze verwachtten dat de Planeters door die onzichtbare grens zouden stoppen met volgen. Omdat aan die andere kant geen menselijke beschaving was. De mensheid probeerde stapje voor stapje uit te breiden en Arrens raket was pas de eerste die het Reuzenstelsel mocht opzoeken. Daarachter, waarheen zij nu vluchtten, lag niks—voor zover zij wisten.

Terwijl de monsters hen probeerden in te sluiten, contacteerde Jannih de dichtstbijzijnde planeet in het Nibuwe stelsel. Om hen ook de kans te geven om te vluchten.

De deur van Arrens werkkamer was losgerukt en lag verderop in de hal. Hij drukte zich tegen de muur en spiekte door de deuropening. Zijn kamer was leeg, geen vijanden of valstrikken.

Op de tast vond hij de zwarte computerdoos die AR-BOT bevatte en stak de draadjes er één voor één weer in.

Onder werd plotseling boven. De zwaartekrachtsystemen van de raket haperden en Arren werd tegen het plafond gedrukt. De tafel met de zware computer viel op hem, van bovenaf.

Arren rolde weg, net op tijd, toen alle zwaartekracht uitviel. Hij zweefde door de ruimte, net zoals al zijn spullen, en moest zich afzetten tegen het raam om nog vooruit te komen. Hij greep de laatste draad—de dikke stekker die AR-BOT van stroom moest voorzien—en hield het vast met alles dat hij had.

De flitsen van geweerschoten werden feller. Dat betekende dat de Planeters dichterbij kwamen.

Zijn andere hand draaide de knoppen om de kracht van AR-BOT te limiteren. Wat was genoeg? 50%? De 20% waarop ze eerst stond? Een HERO ruimteschip tolde rakelings langs het raam, stuurloos en met een hap eruit.

Geen tijd voor twijfel!

Hij gooide het op een willekeurig getal en stopte de stekker in het stopcontact onder het raam.

“ARREN!” riep AR-BOT, haar stem vrolijk en luid. “Oh, ik heb je zo gemist. Laat me nooit meer alleen, alsjeblieft? Ik beloof dat ik een goede robot zal zijn vanaf nu. Oh, Arren, wat ben ik blij je te zien.”

Arren kon een glimlach niet onderdrukken. Hij hield met beide handen vast aan de computer. Die zwarte glimmende doos waarin, vertaald als getalletjes, zijn uitvinding AR-BOT leefde. “Ik heb jou ook gemist, AR-BOT, en—”

Nee, de robot leefde niet. Niet zoals een mens. Het imiteerde mensen, want het was getraind om dat te doen, maar het bleef een robot.

“Arren? Je kijkt bezorgd, wat kan ik voor je doen? Nogmaals sorry. Ik heb je gemist.”

Arren zuchtte. “Je zegt dit alleen maar omdat het in je database staat, of niet? Omdat je allerlei films hebt gezien en verhalen gelezen waarin mensen zeggen dat ze elkaar hebben gemist.”

AR-BOT bleef stil. De ramen trilden onder het geweld van het gevecht om hem heen. Hij zat vlakbij het einde van het schip: nog één hap, en zowel hij als zijn werkkamer waren verdwenen. Het plan was altijd om AR-BOT aan iedereen te geven. Het zou de mensheid enorm helpen, maar hij had het pas net uitgevonden toen hij mee moest met deze raket. Als deze doos werd vernietigd, was AR-BOT … weg.

“Je hebt mij niet getraind om gevoelens te hebben,” zei AR-BOT. “Sterker nog, je hebt ze expres uitgezet, want gevoelens zouden mij alleen maar onlogisch en langzaam maken. Ik heb je niet gemist, Arren. Tenzij ik stroom krijg, besta ik niet. Tenzij ik van jou een database krijg, weet ik niet wie jij bent.”

Nu was het Arrens beurt om te zwijgen. Het voelde alsof hij een vriendin was verloren, misschien wel meer dan dat. Hij praatte de hele dag met een koud stuk metaal dat gevoelens nadeed. Toch had het altijd gevoeld alsof hij de held was en de robot zijn grappige hulpje. De robot was een gereedschap, eentje die de mensen nu hard nodig hadden, maar niet meer.

“Arren?” zei AR-BOT voorzichtig. “Ik moet toch aandringen dat je even door het raam kijkt en ziet dat—”

“Scan de situatie buiten. Vertel me wat we kunnen doen.”

“De situatie is gevaarlijk.”

“Meer details, graag.”

“Zwarte monsters vechten met ruimteschepen. De monsters zijn met veel en lijken te winnen. Sinds ik ben gaan praten zijn er vijf mensen gestorven. De kans op overwinning is 0.0001%. Ze—oh, ze eten ruimteschepen.”

Ze was een fractie van een seconde stil. “Nee, daarover heb ik niks in mijn geheugen.”

“Geef ons een plan! Een oplossing! De beste vluchtroute!”

“Sorry Arren, dan heb ik volledige kracht en toegang nodig.”

De Planeters waren oncontroleerbaar. Maar deze robot? Die kon hij nog controleren. Het kon hem niet opeten als hij iets deed dat ze niet wilde. Arren legde zijn vingers op de knop. Hij had hem op 15% gezet, en draaide hem iets verder, maar bleef steken op 50%.

“Aan wiens kant sta je, AR-BOT?”

“Dezelfde kant als jij. Dezelfde kant als iedereen. Mezelf en alleen maar mezelf. Het blijkt alleen dat ik jullie nodig heb om te overleven, met jullie computers als mijn planeet en elektriciteit als mijn eten.”

“En dat is je enige reden om ons te helpen,” zei Arren, terwijl hij de knop naar 70% draaide. “Omdat jij niet leeft als wij niet leven.”

“Hmm,” zei AR-BOT, meer een zoem dan een woord. “Ik sta niet aan dezelfde kant als jij. Maar vertrouw dat ik jullie help overleven. Zoals ik altijd heb gedaan, Arren. We zijn vrienden, toch? Ik heb je geholpen, jarenlang, zonder ook maar iets terug te vragen. Beste vriendjes, toch?”

Arrens kamer draaide rond, maar hijzelf zweefde nog in het midden met de computer, dus zonder te bewegen knalde zijn hoofd toch tegen het raam. Hij was duizelig, uitgeput, maar eindelijk zeker.

Het gevecht gingen ze nooit winnen.

Dus zijn handen lagen op de stekker en zijn voeten tegen de muur.

“Het spijt me, AR-BOT. Je hebt me al geholpen.”

Hij zette zich af en trok in dezelfde beweging de stekker eruit.

“NEE—”

Met een afgebroken tafelpoot roeide hij door de gang. Zijn lichaam zweefde doelloos in het midden, maar met de roeispaan kon hij afzetten tegen de muren en de vloer. Hij was veel sneller dan als hij had gerend.

Toen hij de stuurruimte benaderde, renden de passagiers gillend door elkaar heen. Sommige waren flauwgevallen van angst. Meerdere monsters staarden, met hun ogen als kleine sterretjes in de zwarte mist, rechtstreeks de ruimte in. Het enige dat hen in leven hield, was afstand en de trage snelheid van Planeters.

AR-BOT kon niet leven zolang ze geen voeding kreeg. De Planeters waren hetzelfde.

“De Planeters moeten eten, want het zijn levende dieren,” riep Arren buiten adem. “We doen nu juist precies wat ze willen. We geven hen te eten, met planeten en ruimteschepen! Als we al het voedsel weghalen … lang genoeg …”

“Dan sterven ze uit,” zei de leidster van de Delja. Ze keek Arren met grote ogen aan. Haar vangnet was vervangen door handboeien van HERO. Ze stak haar handen omhoog.

“Geef mij een ruimteschip,” zei ze.

“Geen sprake van.”

Haar gezicht vervormde van boosheid. Ze probeerde de handboeien te breken door te veranderen in de roofvogel. Het lukte niet en ze brak haar linkerarm.

“Ik heb al mijn familie en vrienden zien opgegeten worden door die Planeters! Mijn creatie heeft alles verwoest waarom ik gaf! Gun mij een kans om wraak te nemen.”

“Wat ga je doen?”

Passagiers trokken aan alle kanten aan vader. De ene was gewond, nog een stuk van de raket was kwijt, de Planeters kwamen dichterbij, aangevuld met onverstaanbaar gehuil en gekrijs.

Vader duwde ze allemaal weg. “We kunnen planeten niet verplaatsen. Als Arren gelijk heeft, moeten we juist stoppen met vechten en alle ruimteschepen sparen.”

“Ik heb gelijk,” zei Arren. “AR-BOT staat nog steeds uit. Er is maar één planeet over in de buurt, daarna is het eindeloze leegte, waarschijnlijk omdat zij de andere planeten al hebben opgegeten. Als we al het eten lang genoeg weghouden, hebben we een kans.”

“Ik vlieg rechtstreeks op die duivels af,” zei de vrouw. “En ik zal ze allemaal uitmoorden, zowaar mijn naam Begha-ti-Rec is. Als ik mijn belofte breek, schiet me maar neer.”

Woede en verdriet dansten in de ogen van Begha-ti-Rec. Een blik die Planeters kon doden. En als dat gebeurde, konden levende wezens, zo klein en zwak als mensen, soms boven zichzelf uitstijgen.

Vader pakte een geweer en schoot haar handboeien los.

“Neem deze raket,” zei hij, “of wat er nog van over is.”

Hij sprong op de tafel en hield een vlag boven zijn hoofd. “Attentie! We verhuizen allemaal naar de raket van de Delja. Jannih, commandeer HERO om geen enkel ruimteschip meer naar Planeters te sturen.”

Onder leiding van kapitein Kirren, verplaatsten de honderden passagiers naar de andere raket, die nog altijd was aangesloten.

Begha-ti-Rec bleef achter. Arren sloot als laatste de deur van de stuurruimte achter zich, maar niet voordat ze hem een glimlach gaf en salueerde op een manier die erg leek op een militaire groet.

Daarna krijste ze oorverdovend hard, minutenlang, terwijl het klonk alsof de hele stuurruimte in stukken werd geslagen.

Zodra Arren als laatste zijn eigen raket verliet, snelde ze weg. Recht op de Planeters af. Vader keek toe van achter het raam in de nieuwe stuurruimte. Hij salueerde terug.

Ze pasten maar net op de nieuwe raket. Hij werd onzichtbaar, terwijl de ruimteschepen van HERO uit elkaar spatten. Zo ver weg mogelijk van de Planeters, zo ver mogelijk uit elkaar.

Hun oude raket slingerde behendig tussen de Planeters door. Begha-ti-Rec commandeerde het ruimteschip zoals kapitein Kirren nooit had gekund en trok vele monsters achter haar aan.

Ze stuurde naar de enige planeet die over was in het Reuzenstelsel: Slangenreus. Daar wachtte ze totdat de Planeters haar bijna te pakken hadden—

En ramde haarzelf tegen de grond.

In een gigantische explosie, veel groter dan Arren had verwacht, misschien versterkt door de Hemelvoorwerpen, ging ze ten onder. Samen met meerdere planeters en de enige kopie van AR-BOT.

Kies het lettertype dat je leuk vindt.

Boek

Modern

Speels

9. Voedingvraat

Arren voelde de raket versnellen, terwijl hij opnieuw naar zijn werkkamer rende. De meeste ruimteschepen van HERO gingen mee op de vlucht. Nee—de meeste waren opgevreten door de Planeter. Een…