1. Weg naar Omnobereus

De plagerige stem van Arrens robot klonk door de ruimte. Hij hoorde de hoge vrouwenstem nauwelijks over het krassen van zijn pen op papier.

“Ik moet,” zei de robot, slechts een stuk code verborgen in de computers, “toch echt aandringen dat je even op het scherm kijkt.”

“Geen tijd, AR-BOT. Moet rapport schrijven voor kapitein.”

Arren kon niet praten en schrijven tegelijkertijd. Bijna niemand kon nog schrijven met de hand, tenzij je blijkbaar een strenge vader had. Zweetdruppels vormden op zijn voorhoofd, ook al konden de menselijke raketten inmiddels een perfecte temperatuur aanhouden.

“Waarom wil je vader handgeschreven rapporten?” vroeg AR-BOT. “Een gemiddeld mens typt 3.412 keer sneller dan—”

“Weet ik veel!”

“Was dat een vraag? Ja, je weet best veel, Arren. Je hebt mij gemaakt, de meest intelligente robot van het moment.”

“Dankjewel, maar het was geen vraag.” Arren zuchtte diep en zocht naar de juiste woorden om het rapport af te sluiten. “Herinner me om je beter af te stellen als het gaat om uitroepen en sarcasme.”

“Wanneer wil je daaraan worden herinnerd? Over een uur? Twee uur? Drie—”

“Wanneer ik dit heb afgehandeld.”

Arren keek uit het raam. Het was nu nog een zwarte leegte, hun bestemming zo ver weg dat het een zandkorrel op het raam kon zijn. Hij probeerde niet te vaak naar buiten te kijken. Hun ruimteschepen konden inmiddels zwaartekracht simuleren, waardoor het buitenbeeld de enige herinnering was dat je misschien ondersteboven draaide.

“Ik moet toch echt aandringen dat je even op je scherm kijkt,” zei AR-BOT, luider dan eerst.

Arren wist hoe intelligent AR-BOT was. Nou, ja, als het aankwam op feiten en andere dingen dan menselijke gekkigheden. Als het een opdracht bleef herhalen, moest hij ernaar luisteren.

Hij liep langs een tafel vol draden, knopjes en gekleurde lichtjes. Daarop zag hij niks raars. AR-BOT functioneerde zoals het hoorde, net zoals de paar systemen die vader in zijn beheer had geplaatst.

Het werd eens tijd zeg. Hij kon al vanaf zijn vijfde een raketmotor repareren! Maar blijkbaar moest je wachten tot je bijna volwassen was, voordat je vader toestond dat je meehielp om de raket te besturen.

Zijn handen pakten de randen van een groot scherm aan een beweegbare arm. Hij trok het vierkant op ooghoogte. Het toonde een stel stipjes—de planeten waarvan ze al eeuwenlang het bestaan kenden—en de huidige positie van de raket. Witte markeringen op een zwarte achtergrond.

“Ik zie niks raars,” concludeerde Arren. “Is dit weer jouw poging tot humor?”

“Je hebt mijn humorpercentage op nul gezet. Sinds de incidenten met confetti in slaapkamers en mijn belediging van de president. Of moet ik daarvoor ook een herinnering—”

“Ik heb hier geen tijd voor. We komen zo bij Omnobereus. Ik moet het rapport afleveren, klaarmaken voor landing, en—”

AR-BOT zuchtte. Hij had geprobeerd zijn algoritme menselijk te maken. Zachter en grappiger. Maar hij merkte steeds meer welke nadelen erbij kwamen kijken. Uiteindelijk gaf AR-BOT maar het antwoord.

“Er mist een planeet.”

“Wat?”

Arren keek nog eens naar het scherm en telde de planeten op zijn vingers. Hij noemde ze allemaal bij naam, totdat hij bevroor bij zijn achtste vinger. “Appareus mist. AR-BOT, controleer op fouten in de scanner.”

“Al gedaan. Geen gevonden. Hoewel ik moet opmerken dat mijn krachtpercentage slechts 20% is en je mij toegang hebt ontzegt tot veel systemen. Op last van je vader, weet je nog?”

“Ja, dat weet ik nog,” bromde Arren. “Ik kan je niet meer kracht geven, niet zonder toestemming.”

“Dan heb ik geen idee waar Appareus is.”

Arren vervloekte zijn vader en duwde zijn vuist tegen de muur. Het leverde niets op buiten een doffe metalen klank.

“Ik denk niet,” zei AR-BOT, “dat Appareus achter die muur schuilt.”

“Een planeet kan niet verdwijnen. Er zit ergens een fout.” Arren voegde nog wat extra zinnen toe aan zijn rapport, hopend op meer kracht voor AR-BOT om dit soort fouten op te sporen. Daarna rende hij zijn werkkamer uit.

Het was druk op de gangen. Iedereen wist dat ze volgens de planning bijna arriveerden op Omnobereus, na jarenlang reizen. Deuren stonden wagenwijd open. Spullen werden heen en weer gedragen—en soms gegooid—om in elektronische capsules te worden geplaatst, hoewel de oudere passagiers nog steeds doodnormale koffers gebruikten.

Als zoon van de kapitein was hij bekend. Het gaf hem jammer genoeg niet de status van zijn vader, dus niemand ging voor hem aan de kant.

Hij zette zijn AR-BRIL op en deed de bijbehorende oortjes in. De bril rekende constant de snelste route uit tussen de menigte door, terwijl het zijn vader probeerde te vinden. Door te voelen naar warmte en straling, kon het zelfs door muren heen personen herkennen.

Zonder die uitvinding had hij niet kunnen leven! Hoewel hij deze keer ook wel kon bedenken waar de kapitein was: in de stuurkamer.

“Ik heb mijn database doorzocht,” zei AR-BOT in zijn oor, “en inderdaad geen bewijs gevonden dat ooit eerder een planeet is verdwenen. Wel meer dan genoeg bewijs van radars die foute berichten geven. Zoals—”

Toen hij de stuurruimte binnenrende, had vader zijn hand al uitgestoken. Arren gaf zijn verfrommelde rapport.

De tekst werd razendsnel doorgelezen. Vader zuchtte en kreunde steeds dieper.

“Wanneer ga je leren om fatsoenlijk te communiceren, zoon? Ik tel al minstens twintig spelfouten. Ik snap niet eens wat je hier en hier zegt. Ik kan je geen belangrijke taken op dit ruimteschip geven als je niet kunt rapporteren. Ik zie vooruitgang, maar …”

“Je bent teleurgesteld.”

“Ik ben niet teleurgesteld,” zei vader. Hij probeerde Arren aan te kijken. Die droeg nog steeds de grote blokkerige AR-BRIL, als een misdadiger die permanent een zwarte streep voor de ogen had.

“Ik denk,” fluisterde AR-BOT, “dat hij teleurgesteld is. Zijn gezicht matcht 87.6% met een gemiddeld teleurgesteld gezicht. Ook is zijn hartslag—”

“Doe die bril af, zoon. Ik wil je ogen zien.”

Arren drukte op een knop aan de zijkant. Op het display aan de voorkant verschenen twee getekende ogen die qua kleur en grootte overeenkwamen met zijn eigen ogen. Vader pakte zijn schouders en schudde hem door elkaar.

“Je echte ogen!”

Met tegenzin gooide Arren zijn bril omhoog. Hij voelde zich naakt zonder dat ding. Hij kon niet nadenken zonder AR-BOT in zijn oor die hem met alles hielp, en hij kon zijn vader niet lang aankijken zonder te krimpen en weg te kijken.

“Je krijgt niet meer rekenkracht. Ik geef AR-BOT zeker niet controle over het sturen van de raket. Dat was het, ga inpakken en—”

“Waarom? Mijn algoritme kan beter sturen dan een mens!”

“Ik kan,” zei AR-BOT, nu een stem door de hele stuurruimte, “zo’n 5.126 keer preciezer sturen dan de gemiddelde mens.”

Vader gooide een hand door zijn lange zwarte haar. Met zijn andere hand leunde hij op een groot stuur met spaken, alsof ze een piratenschip bestuurden, geen gigantische raket in de ruimte.

Hij liep rood aan.

“Waarom probeer je mijn baan af te pakken, zoon?”

“Ik probeer niet—”

“Waarom probeer je me werkeloos te maken?”

“Helemaal niet! Ik probeer iedereen werkeloos te maken!”

De hele crew bleef stomverbaasd staan.

“Naar mijn inschatting,” zei AR-BOT, “kan ik nu al 99% van de menselijke banen overnemen. Is dat niet—”

Vader sloeg tegen een knop en het volume van AR-BOT zakte naar nul. “Zodra we aankomen, zet ik die robot voorgoed uit. Dan kan iedereen weer leven zoals het hoort. Hoor je me?”

Arren wilde iets terugzeggen, maar hij wist niet wat.

Piepjes klonken vanaf het scherm achter vaders rug. Net zo’n scherm als in zijn kamer—en er was een tweede planeet verdwenen.

Met trillende vinger wees hij ernaartoe. Vaders ogen volgden, terwijl enkele crewleden naar het scherm renden om te controleren op fouten.

Voor hun ogen doofde een ander stipje. De verdwenen planeten waren aan de rand, het verste weg van hun raket, maar de verdwijningen kwamen steeds dichterbij. Iedereen keek hulpeloos toe hoe stip, na stip, na stip plotseling doofde. Meer en meer zweefde hun raket in een onbekende, duistere leegte.

“Wat in Ardex’ naam is er aan de hand,” piepte AR-BOT zachtjes.

“Ardex?”

“Een uitspraak uit mijn database. Een van de godenkinderen van vroeger. Het leek passend voor deze dodelijk serieuze situatie.”

“Je hebt zoiets nooit eerder gezien?” vroeg vader voorzichtig. Hij schudde zijn hoofd, alsof hij boos was op zichzelf dat hij toch iets aan AR-BOT had gevraagd en het volume weer had verhoogd.

“Nooit,” zei AR-BOT.

“Zie je wel, zoon. Waardeloos.”

De volgende stip verdween alsof het viezigheid was die van het scherm werd gepoetst.

Iedereen trok tegelijkertijd dezelfde conclusie. Ze renden naar het grote raam aan de voorkant, waarvandaan Omnobereus nu goed te zien was, want ze zouden er over een paar uur landen.

Althans, dat had het geval moeten zijn. Daarvoor hadden ze al die tijd gevlogen. De planeet was uitgezocht op een perfect klimaat en de raket ingericht op deze reis en niet langer.

Voor hun neus was de ruimte leeg.

Op het scherm bleef maar één stipje over, dat langzaam hun raket benaderde.

Vader sprak luid en commanderend. “Omnobereus is weg. Er komt iets op ons af. Keer direct om en vlucht terug naar het Nibuwe stelsel!”

2. Hulpbrul

Arren rende terug door de gangen toen alle lichten uitvielen. De drukke menigte was twee seconden stil, maar raakte daarna in paniek. Arren werd door schouders, armen, benen in alle richtingen geduwd, als een veertje in een windvlaag. Ineens hadden ze wél respect voor zijn status, door aan zijn mouw te trekken en een verklaring te eisen.

“We keren om,” zei hij kortaf. “Alles gaat uit om brandstof en elektriciteit te besparen.”

“Maar … maar … we waren er bijna?”

“Inderdaad. We waren er bijna geweest.”

Hij had geen zin in al die vragen. Vader had hem bevolen om AR-BOT ook helemaal uit te schakelen. Belachelijk.

“Ik moet,” zei AR-BOT in zijn oor, “toch aandringen dat ik essentieel ben voor het functioneren van dit ruimteschip.”

“Dat weet ik toch. Vader is degene die het moet horen.”

“Ik kan duizend keer per seconde de locatie van onze achtervolger meten. En ook duizend keer per seconde de raket bijsturen zodat we niet worden gepakt. Kan je vader dat?”

“Nee.” Hij schudde zich los. Hij had, na veel moeite, de helft van het schip overgehaald om ook een AR-BRIL te dragen. Andere crewleden vroegen die mensen nu om de bril af te doen en uit te zetten.

“Dan zie ik niet waarom je nog twijfelt,” zei AR-BOT speels.

“Ik twijfel niet.”

“Je lichaamshouding matcht 84.29% met de gemiddelde houding van twijfelaars en—”

“Vader verbiedt dat ik je aan laat of meer kracht geef!” riep hij. Gelukkig was hij al uit de menigte en bij zijn werkkamer.

“Maar dat is niet de meest logische keuze,” zei AR-BOT, verbazing in de digitale stem. “Ik had je nog niet eens verteld over hoe onze achtervolger onze raket constant probeert te verwarren met elektromagnetische signalen die—”

Arren sloeg de deur achter zich dicht.

“Hmm. Deuren goed dichtdoen,” zei AR-BOT, “gaat je niet beschermen tegen elektromagnetische signalen.”

Hij reageerde niet. Tussen de wirwar van draadjes en knopjes prijkte een grote grijze kubus. Alles was hierop aangesloten. De kubus zelf had een kabel zo dik als zijn arm, die in het stopcontact ging onder het raam.

Ook de lampen in zijn kamer waren uitgezet, maar nu kwam eindelijk de noodverlichting online. Hij moest zijn werk doen bij een flauw geel licht waarin hij zijn vingers niet eens van elkaar kon onderscheiden.

Hij perste een extra groep draadjes in de kubus en verving de grote kabel door een nog dikkere. Hij draaide aan een ronde knop, die tikte bij elke slag, totdat een klein groen schermpje “100%” aangaf.

“Ah. Dat is beter,” zei AR-BOT.

Arren voelde de raket versnellen, ondanks alle systemen om de ervaring binnenin de raket constant te houden. Alsof hij ineens op een loopband stond en de vloer onder hem door wilde.

Vader zou hem dankbaar zijn. Dankzij de hulp van AR-BOT hadden ze een tenminste een kans om uit handen te blijven van hun achtervolger en de veilige haven in Nibuwe te bereiken. Hij zette al zijn andere apparatuur uit en verliet zijn werkkamer.


De radiokamer was bomvol. Iedereen probeerde berichten naar buiten te krijgen, met verschillende talen, apparaten of codes.

Geen kwam erdoorheen.

Crewleden in uniform zaten op tientallen draaistoelen in een perfect ronde ruimte. De vloer was vlak, maar het plafond was een koepel. Helemaal bovenin draaide een antenne overuren om steeds nieuwe berichten in andere richtingen te sturen.

“Het lijkt alsof onze communicatie wordt verhinderd door de achtervolger,” zei de kapitein.

“Zoiets zei AR-BOT al—” Arren slikte zijn woorden in. “Vlak voordat ik haar uitzette, natuurlijk.”

Hij kon niet anders dan denken over AR-BOT als een jonge vrouw. Ook al was het maar code. Ook al kon hij het de stem geven van een volwassene, kind, man, of wat hij dan ook wilde.

Zijn AR-BRIL had hij afgedaan. Maar het oortje om AR-BOT te horen hield hij in, verborgen door zijn haar.

“Ik kan proberen dat schild te breken,” zei ze. Arren knikte als bevestiging, bang dat tegen zichzelf fluisteren hem weggaf.

“Wat denken we?” Vader stond middenin de ruimte. Iedereen draaide om en keek naar hem. “Wat volgt ons? Wat is het gevaar?”

“Ofwel het is in staat om planeten voor ons te verbergen,” zei een vrouw met trillende stem, “ofwel het is in staat planeten te verwoesten. Welke van de twee het ook is, dit is een grotere dreiging dan de mensheid ooit zag.”

Ze veegde haar zweethanden keer op keer af aan haar uniform. Ze was slechts een paar jaar jaar ouder dan Arren, maar had toch de functie communicatieleider losgepeuterd bij zijn vader.

Waarom zij wel en hij niet? Vader bleef te veel hangen in het verleden. Ze was vast … vast een oubollig persoon, of zoiets. Waarom zag hij niet dat robots de toekomst waren? Dat Arren elke dag een stap vooruit wilde, omdat ze anders achteruit gingen?

Na meermaals diep ademhalen had de communicatieleider haarzelf gekalmeerd. “Ik stel voor dat we het interplanetaire leger inschakelen.”

“Dat bestaat?” vroeg vader. “Dit is geen tijd voor speculatie, Jannih.”

“Ja,” zei Arren. “AR-BOT vertelde het.”

Hij moest echt ophouden met zijn robot noemen in elke zin. Zeker tegenover vader. Maar alles dat hij wist kwam van de robot!

“Niemand is zeker van de oorsprong,” zei Jannih. “Maar steeds meer voegen zich erbij. Ze proberen door de hele ruimte soldaten te verspreiden, zodat ze meteen kunnen helpen bij problemen.”

“Ze zijn te vertrouwen,” zei Arren. “Ook al vechten ze vooralsnog vooral tegen die terroristen van CAJAR.”

Vader liep rondjes door de kamer, terwijl hij mensen op de schouder tikte zodat ze weer gingen werken. “CAJAR. Zouden die zo ver in het heelal zijn? Voor zover ik weet, zijn wij de allereerste in dit nieuwe zonnestelsel.”

“Niet waar,” fluisterde AR-BOT in Arrens oren. “Trevran, op zoek naar de rand van het heelal, kwam hier ook langs. Maar het is niet ondenkbaar dat de criminelen van CAJAR vluchten naar een plek waar nog niemand leeft.”

“We moeten ervan uitgaan dat CAJAR achter ons aankomt,” zei Jannih. Inmiddels trilde haar hele lichaam. “Want als het iets anders is … als het aliens zijn of iets dat we niet kennen …”

“Jannih!”

Vader legde zijn hand op haar mond en verliet met haar de kamer. Arren hoorde hem fluisteren dat “angst zaaien niet nodig was”.

“Ik heb even wat navraag gedaan, bij mezelf,” zei AR-BOT met een stem alsof ze glimlachte. “Het interplanetaire leger heet inmiddels HERO. Ze zijn niet héél dichtbij, maar hun kanaal wordt niet geblokkeerd. Zal ik een bericht sturen?”

“Ja,” zei Arren hardop, enthousiast. De hele kamer keek hem verbaasd aan. “Ja, goed bezig! Ga zo door! Werk ze!”

“Bij deze een herinnering dat ik dit allemaal alleen kan doen omdat je me extra kracht hebt gegeven,” zei AR-BOT. “Zal ik dat tegen je vader zeggen?”

Arren draaide om en fluisterde. “Nee! Blijf geheim. Praat alleen tegen mij.”

De vloer van de radiokamer trilde, plotseling, heftig als een aardbeving.

Alle lampen gingen op rood, alle apparaten aan. Berichten konden niet weggestuurd, maar ze kwamen blijkbaar wel binnen, op alle kanalen tegelijkertijd.

De ontvangers vertaalden alle berichten in een brul.

Iedereen sloeg de handen tegen de oren toen de kamer vulde met het gebrul van honderd leeuwen. Arren struikelde naar buiten, gevolgd door de andere crewleden, terwijl de antenne werd losgerukt door de trillingen en van het plafond stortte.

Samen keken ze door het raam in de gang. Na lange tijd leegte, geen planeet in de buurt, zagen ze eindelijk weer iets.

Een planeet die vast ooit gigantisch was, maar nu slechts een brokje met gaten.

3. Gatenkaas

Terwijl het ruimteschip de planeet naderde, werden kaarten geraadpleegd. Papieren kaarten van het zonnestelsel, want natúúrlijk had Arrens vader die in zijn bezit. Hij moest met tegenzin toegeven dat het goed uitkwam, nu alle andere elektriciteit was uitgezet.

“Hier hoort geen planeet te zijn,” concludeerde hij snel. “Dus we hebben te maken met een brullende vijand die planeten kan verplaatsen?”

Ze hoopten op meer duidelijkheid als ze dichterbij kwamen, maar dat bleef uit. Dankzij de gaten in de planeet had het nauwelijks zwaartekracht en kon het ruimteschip vlak langs vliegen zonder te botsen.

Arren zette stiekem zijn AR-BRIL op en activeerde diens vergrootglas. Op de oppervlakte bewoog iets. Hij hoefde niet zo ver in te zoomen als hij dacht: gigantische wezens liepen heen en weer. Sommige leken op uitvergrote versies van dieren die hij kende, van thuis, andere kon hij niet plaatsen. Allemaal leken ze te slaapwandelen, ongecontroleerd slingerend op zoek naar … iets.

Eten. Veiligheid. Hoe leefde je op een planeet vol gaten? Een planeet die verre van rond was? Zoiets kon niet natuurlijk ontstaan. Natuurkundige krachten probeerden altijd een balans te vinden, wat betekende dat je dingen gelijk moest verdelen. Daarom werden planeten automatisch rond. Deze had rond kunnen zijn, als er niet zulke happen uit waren genomen.

Happen. Het leken op happen. De planeet was een lekker snoepje en iets had erop lopen kauwen.

Zijn AR-BRIL gaf een waarschuwing. De batterij van het ruimteschip raakte leeg. Arren zette hem snel uit en verstopte hem in zijn rugcapsule.

“We moeten ergens een keer landen,” zei vader. “Op zoek naar materiaal voor eten en brandstof.”

“Niet hier,” zei Arren meteen. “Die beesten vreten ons op.”

Het was moeilijk inschatten van deze afstand, maar hij dacht dat één poot van de leeuwen daar even groot was als een heel mens. Als de kaken net zo groot waren, kon zo’n beest misschien wel het ruimteschip opeten.

En nu hun planeet was weggevreten, hadden ze nog maar een klein stukje om op te staan. Arren kreeg het gevoel alsof ze moesten helpen, zoals wanneer je een zieke zwerfhond vond. Maar wat konden ze doen? Hij voelde zich machteloos, vechtend tegen krachten die ze niet begrepen.

Jannih bevestigde Arrens voorstel met een knik. Ze durfde haar mond niet meer open te doen.

“We vliegen door,” zei de kapitein. “We landen op de eerste planeet zonder direct gevaar.”

“Slechts een uur vliegen,” zei AR-BOT in Arrens oortje. “Dan detecteer ik de volgende planeet. Ik moet je dringend aanraden om twee keer na te denken voordat je ergens landt.”

Arren liep naar de papieren kaarten en streek ze glad met zijn vingers. Iemand had met stift de huidige route van de raket uitgetekend, een rechte lijn terug naar Nibuwe. Op de huidige snelheid, over een uur, lag helemaal niks langs de lijn.

“Dus daar hoort ook geen planeet te zijn,” fluisterde Arren. “Ben je zeker, AR-BOT?”

Domme vraag. Natuurlijk was de robot zeker. De stem van AR-BOT klonk alsof ze grinnikte. “Ik moet je dringend aanraden om niet zoveel aan mij te twijfelen.”

De kaart was gigantisch, meerdere meters bij meerdere meters. Zij vlogen slechts in een hoekje. Somnia, Nibuwe, het was allemaal een druppel in een oceaan waarvan ze inmiddels dachten te weten hoe groot hij was.

De mensheid had over de eeuwen veel berichten, kaarten en gesprekken teruggevonden. AR-BOT dacht dat die van Ardex en de originele godenkinderen waren. In al die gesprekken hadden ze het over de planeet Dalas en hoe dat helemaal aan de andere kant van het universum was.

Sindsdien was dat het doel van de mensen. Bereik Dalas, bereik het einde van de wereld, bereik … God?

Nou, dan hadden ze nog vijf meter te overbruggen op deze kaart, wat een ongelofelijke afstand was in het echt. Dat ging dus écht niet lukken zonder hyperintelligente robots.

Toen vader uit de stuurkamer stapte, hielde een menigte van passagiers hem tegen.

“Wat is er aan de hand?” eiste een vrouw vooraan.

“Wanneer komen we aan?”

“Waarom gaan we terug?”

“Geef antwoorden!”

Zijn vader bleef stil totdat ze hem meer ruimte gaven. “Er was reden om te denken dat CAJAR Omnobereus had ingenomen. We namen het zekere voor het onzekere en hebben de route verlegd naar een andere planeet. Er is géén reden tot paniek en hopelijk landden we binnenkort.”

Vader loog zijn eigen passagiers voor. Waarom deed hij dat? Hadden ze geen recht om te weten in wat voor gevaar ze waren beland?

“Je vader maakt onlogische keuzes,” zei AR-BOT. “Geen wonder dat hij bang is zijn baan te verliezen. In mijn database heeft liegen slechts een 4.5% kans op succes.”

Maar de menigte was gerustgesteld en spatte uit elkaar. Vader gaf iedereen een glimlach en stapte terug de stuurkamer in.

“Arren. Zodra we landen, stuur ik je eropuit om de oppervlakte te onderzoeken op materiaal. Daarna rapporteer je de resultaten netjes bij mij.” Hij keek opzij. “Jannih, ga met hem mee.”

Ja hoor, het was al duidelijk. Hij wilde hen van de raket hebben, weg bij de passagiers en de stuurkamer.

Een uur later naderden ze inderdaad de volgende planeet. Arren en Jannih stonden al klaar in hun ruimtepak. Ook deze planeet was aangevreten, maar er was ietsje meer van over.

Toen hij naar buiten stapte, keek hij meteen in de rondte. Als hun achtervolger een enigszins groot ruimteschip had, zou hij nu in het zicht moeten zijn.

Er was niks te zien, nog geen puntje aan de hemel.

Jannih schrok van elke stap. Ze hield Arren vast alsof haar leven ervan afhing. Arren probeerde sterk te blijven, zeker met vaders ogen in zijn rug, maar van binnen explodeerde zijn hart bijna.

“Analyse klaar,” zei AR-BOT in zijn oortje. “Deze planeet kent een aantal planten. Ja, ik was ook verbaasd.”

“Hebben we niks aan,” zei Arren. Sinds onderzoek had uitgewezen dat planten ook emoties hadden en konden communiceren, werd het zelfs verboden om planten te eten. Sindsdien maakten ze al hun eten in machines door bepaalde stofjes samen te voegen tot ballen vol voedingswaarde. Een beetje zoals de aangevreten planeten, maar dan namen de mensen de happen eruit.

“Er zijn ook genoeg voedselstofjes,” zei AR-BOT. “En brandstof om elektriciteit op te wekken. De signalen die ik ontvang suggereren een vruchtbaar veld achter deze rotsen hier.”

Sinds de terugreis moest het eten aan boord in steeds kleinere porties verdeeld. Arrens maag knorde bij de gedachte aan eten. Vader vond die ballen uit de machine smaken naar plastic en at nog altijd stiekem planten als niemand keek.

Hoe verder ze van de raket liepen, hoe slechter AR-BOT werkte. Haar energie en originele code bleven in zijn werkkamer. Ze probeerde iets te zeggen, maar het klonk als ruis en willekeurige woorden.

“Arren, eh, tegen wie praat je?”

Jannih realiseerde het antwoord nadat ze de vraag had gesteld.

“Ben je gek geworden?” fluisterde ze. “Kapitein Kirren gooit je van het schip als hij erachter komt!”

“Dus hij moet er niet achter komen!”

Ze liepen rondom de rots. Behoedzaam, want voor je het wist viel je in zo’n “hap” uit de planeet. Vanaf de grond zagen die eruit als diepe kraters en afgronden, soms zo breed dat je de overkant niet kon zien en de planeet plotseling leek op te houden.

Ze stonden oog in oog met een reusachtige hondachtige.

Jannih gilde. Arren pakte meteen een steen van de grond en smeet hem naar het hoofd.

De steen ketste af, alsof de hond een standbeeld was, maar niet gemaakt van steen. De hondachtige was levensecht, inclusief vacht en tanden, maar bevroor niet in de ijskoude ruimte.

Het monster reageerde niet. Het was misschien niet dood, maar ook geen gevaar. Arren keek langs de poten. Daarachter liepen wél levende wezens, een roedel hondachtigen zoals de eerste. Ze waren groot, maar niet meer zo gigantisch als de dieren van de eerste planeet.

“Dat is,” kraakte AR-BOT, gevolgd door nog meer ruis. “Hespryhond.”

“Hespryhond? Het Hemelvoorwerp? De magische hond van Feria?” zei Arren vol ongeloof.

AR-BOT reageerde niet. Arren legde zijn hand, verborgen onder de dikke laag van het ruimtepak, tegen Hespry’s poten. Het voelde alsof hij in de nabijheid was van een god, alsof de aanraking hem extra kracht en energie gaf. Misschien hoopte hij hem weer tot leven te wekken met de aanraking.

Het mocht niet zo zijn. Hij bleef stil.

De honden daarachter renden wel op hen af.

Arren gooide een apparaat in Jannihs handen. Het had een dikke flexibele slurf en een grote opgeblazen bal aan het einde. “Zuig zoveel mogelijk op als je kunt!”

Terwijl de grond om hem heen langzaam in het apparaat verdween, stapte Arren naar voren, handen omhoog. “We komen in vrede!”

Jannih noemde hem gestoord en liep al achteruit terug naar het ruimteschip.

De honden bleven rennen, tong uit de mond. “Wie heeft jullie planeet verwoest?” vroeg hij.

Arren wist ook niet wat hij deed. De legendarische Mindy had bewezen dat dieren nog veel intelligentie hadden, en dat ze, met moeite, misschien wel konden communiceren met mensen. Op Platsu zouden ze zelfs harmonieus samenleven met dieren, hoewel de Radiostilte van Platsu nog altijd zorgde dat ze geen enkel bericht kregen. Maar konden de honden hem überhaupt horen, buiten zijn ruimtepak?

Hij zakte omlaag, de grond onder zijn voeten weggezogen door Jannih. Ze had het apparaat bijna gevuld. Andere crewleden deden hetzelfde op andere plekken, honderden meters uit elkaar. Arren stond alleen voor de roedel, zonder wapen of bescherming.

Ze remden allemaal af, hun snuit tegen Arrens glazen helm. Ze blaften iets.

AR-BOT, tot zijn eigen verbazing, kon het vertalen. “Vlucht nu het nog kan. Vlucht! Gek mensenwezen! Arrogant mensenwezen! Van dit monster wint niemand!

“Ik …” Ze waren te groot om mee te nemen in dit schip.

Maar wat als dit Hespry’s kinderen waren? Zouden ze nog iets van de originele goden kunnen redden? Zijn vader zou het geweldig vinden: terug naar vroeger. Hijzelf zou het ook geweldig vinden: met deze magie kon de mensheid weer flink vooruit.

“Ik kom voor jullie terug.”

Arren draaide om en rende als laatste terug het ruimteschip in. Vader stond in de opening en trok hem hardhandig naar binnen, een lasergeweer in zijn andere hand, gericht op de roedel.

Voordat zijn vader een ramp kon veroorzaken, sloeg hij op de knop om de deuren te sluiten.

4. Omgekeerde Evolutie

Het gewonnen materiaal werd meteen omgezet in eten en brandstof. Het was niet veel, dus vader wilde nog steeds alles uit hebben. Nog maar een week volhouden en de kans was groot dat ze konden landen op bewoond gebied.

Arren werd er zenuwachtig van. Leidden ze hun achtervolger dan niet rechtstreeks naar de menselijke beschaving? Waren ze hun vijand nu niet precies naar de verkeerde plek aan het brengen?

Een vijand die happen uit planeten nam. Dat wisten ze nu zeker. Die gedachte zorgde dat Arren zelf geen hap meer door zijn keel kreeg.

Onderweg kwamen ze regelmatig een nieuwe planeet tegen. Hun enige hoop kwam van het feit dat de happen steeds kleiner werden. Steeds grotere delen van de planeten waren nog intact. Het leven op de planeten, zowel dieren als planten, werd ook steeds kleiner. Maar vader weigerde om nog te landen in zulke onzekere omstandigheden.

“Je was bijna dood, Arren!” schreeuwde hij toen ze alleen waren in de stuurkamer. De rest van de raket sliep en hij stond klaar om zijn nieuwe rapport in te leveren.

“Ze …” Hij kon niet vertellen dat AR-BOT hem hielp communiceren met de honden. “Ze hadden niks kwaads in de zin. Ik voelde het.”

“Je voelde het? Oh, nou, dan komt álles goed.”

“Wat geef jij erom?” schreeuwde Arren terug. “Je liegt tegen de hele raket over wat er gebeurt. Je stuurt mij als eerste naar buiten omdat ik te waardeloos ben om in de raket te blijven!”

Vader versteende, zijn hand slap op het stuur. “Denk je dat? Dat ik niks om je geef?”

“Het … het … het lijkt er vaak wel op.”

“Hij geeft wel om je,” fluisterde AR-BOT in zijn oor. “Zijn toon en woordkeuze past 77% bij—”

Arren deed alsof hij zijn haar fatsoeneerde, maar haalde ondertussen het oortje eruit.

“Al die nieuwe technologie, die robots, de hele dag met een bril op … het is niet natuurlijk, zoon. Ik wil je behoeden voor iets dat nu leuk lijkt, maar uiteindelijk je leven verpest.”

Arren stond op het punt het te verklappen. Dat AR-BOT de raket allang bestuurde en de enige reden was dat ze uit handen van de achtervolger bleven. Dat AR-BOT inmiddels alles regelde. Hij hield zich in.

“Het is de toekomst, pa.”

“Dan is het geen toekomst waarin ik wil leven. Ik lieg tegen mijn passagiers omdat ik begrijp dat het mensen zijn. Als ik de waarheid vertel, ontstaat paniek en verdeling. We zitten met duizenden mensen op één gammele raket. Ik kan niet gebruiken dat mensen elkaar aanvallen, mijn commando’s negeren, of elkaars kleine portie eten stelen.”

Vader draaide aan zijn stuur, nog steeds alsof hij kapitein was van een piratenschip op de Zwoele Zee. “Vraag het een robot, en die zou de waarheid hebben verteld, met exacte cijfers en details, en de hele raket tot een oorlogszone hebben gemaakt. Je moet mens zijn om mensen te begrijpen. Elke andere gedachte is waanzin.”

Ze kwamen langs de volgende planeet. Deze had alleen een klein hapje aan de bovenkant. Als er al wezens liepen, waren ze te klein om nog te zien.

De achtervolger kwam langzaam dichterbij. Ze hadden gehoopt op meer tijd, maar nu kon het elk moment uitlopen op een botsing. Hun ruimteschip had nauwelijks wapens, en zelfs als ze die hadden, was er geen elektriciteit om ze volledig te gebruiken.

Ze moesten hopen thuis te komen—zonder dat die planeet ook was verplaatst—voordat het aankwam op een gevecht. Of HERO, het interplanetaire leger, moest hun gebeden hebben verhoord.

Maar Arrens optimisme was bijna volledig weggevloeid. Het gebrul in de radiokamer was nu zó luid en regelmatig, dat de kamer was afgesloten en niemand meer luisterde. Alle passagiers in de buurt waren gevlucht naar een andere kamer, met bleke gezichten en angstige ogen.

Het rapport brandde in zijn handen. Hij wierp het naar zijn vader, blij ervan af te zijn. Die bekeek het tien seconden … en glimlachte breed.

“Dit wil ik zien jongen! Duidelijke taal. Exact rapport. Niks gemist. Zie je wel, je leert snel.”

Vader kwam dichterbij en gaf hem een stevige knuffel. Arren wist niet wat hij moest doen. Het was zo lang geleden.

Bovendien had hij het rapport niet geschreven, maar AR-BOT.

Vader keek hem hoopvol aan. Arren wilde iets zeggen, hij wilde zoveel zeggen, maar zonder AR-BOT die in zijn oor fluisterde leek het alsof elke taal een vreemde taal was. Uiteindelijk kon zijn hoofd alleen feitjes uit het rapport herhalen.

“Het lijkt erop alsof onze achtervolger happen neemt uit planeten. We hebben diens evolutie omgekeerd gezien.”

“Dat moet je even uitleggen, zoon.”

“De planeten hebben steeds kleinere happen gekregen en kleinere diersoorten. We komen dus steeds dichterbij de plek waar dit … monster geboren is. Voordat het monster groeide en steeds grotere dingen ging eten. Net zoals het leven op Somnia begon met piepkleine diertjes die leefden van zonlicht en zuurstof, waarna de dieren steeds groter werden en grotere dingen aten. De voedselketen gaat door.”

“Jij denkt dat dit een levend wezen is dat planeten als voedsel ziet? Zo hoog op de voedselketen, dat het regelmatig een planeet moet eten om in leven te blijven?”

Arren slikte. “Ja. Dat is consistent met mijn bevindingen.”

“Maar …”

Voor het eerst viel vaders masker af: hij was doodsbang en verdwaald. Zijn lichaam stond op spanning. Zijn huid was rood en dikke opgezwollen aderen liepen door zijn nek. “We zijn op weg naar huis. Dus het monster is daar ontstaan?”

“Daar lijkt het op. Maar de echte vraag is—”

“Hoe vechten we een monster dat planeten opeet?”

Daarop had niemand een antwoord. Vader hing doodmoe tegen het stuur. Arren wilde ook slapen. Hij fluisterde welterusten naar zijn vader en vertrok.

Terwijl het gesprek nog duizelde, deed hij zijn oortje weer in.

“AR-BOT, hoe kon jij die honden voor mij vertalen?”

“Weet ik veel!” zei ze, een perfecte imitatie van hoe Arren het eerder zei. “Jij hebt mij getraind door me alle informatie te geven die de mensen hadden. Boeken, foto’s, ervaringen, spelletjes, alles. Door dit allemaal te bekijken, heb ik een diep begrip gevormd voor hoe de wereld werkt. Zo diep dat er allerlei kennis in mij verborgen zit die jij niet expres erin hebt gestopt.”

“Zoals … hondentaal?”

“Je had gelijk. Dit waren Hespry’s kinderen. Ze spraken de taal van de originele godenkinderen.”

“Wat kan je nog meer dat ik niet weet?”

Het was doodstil op de gangen. Iedereen sliep. Of ze wisten niet meer wat ze moesten doen, nu alles wat uitgezet en ze alleen maar konden wachten tot ze eindelijk thuis waren. De teleurstelling over het mislopen van een nieuwe kolonie op Omnobereus was te proeven. Het wantrouwen over wat de kapitein eigenlijk deed groeide.

“Dat weet ik dus niet,” zei AR-BOT. “Het komt eruit als je het vraagt, verder is het voor mij net zo’n mist als voor jou.”

“Oké. Hespryhond. Denk aan de Hespryhond. Wat weet je erover?”

“Voor het laatst gezien bij een boerderij. Geruchten dat hij is meegegaan op een ruimtereis, ontvoerd door een organisatie die de Delja wordt genoemd. De Delja konden zich vermommen als mensen, maar waren eigenlijk al ontwikkeld tot hun eigen ras. Daarna niks meer van vernomen. Helpt dat? Is dat nieuwe informatie? Zal ik de hele geschiedenis van de Hespryhond vertellen, waarvoor ik zo’n zevenduizend uur nodig zal hebben?”

“Dat zal niet nodig—”

De vloer trok scheef.

De lampen op de gang flikkerden en Arren stootte zijn hoofd tegen de muur. De brul uit de radiokamer was zelfs hier te horen, de trillingen zo sterk dat de deur openklapte.

Arren hield de adem in. Hij bestudeerde de donkere radiokamer op tekenen van leven, op onverwachte schaduwen, maar niemand stapte eruit.

Hij vluchtte nog sneller naar zijn werkkamer. De vloer trok opnieuw scheef. Het laatste stukje van de route moest hij rollen, totdat zijn pijnlijke hoofd de deur open stootte.

Zijn trillende vingers trokken hem omhoog aan de tafel vol draden. De stip die hen achtervolgde was nu op precies dezelfde plek als de mensenraket.

Hij tuurde door het raam.

Een ander ruimteschip was tegen hen aan gebotst en tolde stuurloos door de ruimte.

5. De Planeters

Het andere ruimteschip reageerde niet op pogingen tot communicatie. Een deel van de radio’s was verplaatst naar een andere kamer, waar ze nog steeds probeerden iemand te bereiken. Zonder succes.

Kapitein Kirren observeerde lange tijd hoe het ruimteschip tolde, samen met de crew. Er zat geen patroon in.

Arren wist het zeker. Of hij was verlaten, of de systemen binnenin waren volledig kapot. Wat het ook was, ze hadden de informatie nodig.

Vijf crewleden werden vastgemaakt aan de buitenkant, met net zo’n slurf als het apparaat waarmee ze materiaal opzogen. Ze sprongen door de leegte en pakten het andere ruimteschip vast.

Zo werd de opening gebonden aan hun eigen opening, zodat ze direct de andere raket in konden lopen. Kirren stond klaar achter de deur met zijn vijf beste soldaten.

“Ik ken dat model raket niet,” fluisterde AR-BOT in Arrens oor.

“Waarom fluister je?” vroeg Arren.

“Oh. Dat doen jullie ook, als je stiekem wilt zijn. Waarom mag ik het niet?”

“Het mag wel, ik snap gewoon niet—” Arren keek op. “Als je het model niet kent, is het geen menselijke raket, of wel?”

Hij rende naar voren om zijn vader tegen te houden. De deur opende al en Kirren stapte vooruit, geweer gericht. Arren kwam er niet doorheen, en hij was slim genoeg om nu niet te gillen en weg te geven wat ze deden. Hij volgde samen met Jannih, enkele meters achter de soldaten.

De binnenkant van dit ruimteschip leek nogal op die van hen. Het was iets groter, de gangen breder en de elektronica beter verstopt achter de muren en schakelaars. Ook hier stonden de lampen op een noodstand—tenzij de wezens die de raket beheerden véél betere ogen hadden dan mensen.

Hoe verder ze kwamen, hoe meer delen van de raket waren verbogen, vernield, of verdwenen. Arren bleef maar achterom kijken, de haren op zijn rug recht overeind.

Ze kwamen bij een splitsing.

“Bij twijfel, schieten,” fluisterde Kirren. De helft van de soldaten ging naar links, de andere helft naar rechts.

Arren bleef dichtbij zijn vader. Jannih bleef dichtbij Arren.

“Ik kan dit, ik kan dit, ik kan dit,” fluisterde ze herhaaldelijk tegen haarzelf.

In de volgende gang waren de lampen volledig uit. Arren zette in reflex zijn AR-BRIL op, die een zwakke zaklamp aan de voorkant had. Vader bedankte voor het licht, maar keek niet van wie het kwam.

Meerdere soldaten draaiden hun hoofd, alsof ze hun oren spitsten. Arren hoorde het nu ook: een zachte brom, misschien vervormd geneurie of gebrul, ergens op het schip.

Het zwakke licht van zijn AR-BRIL onthulde een bloedspoor langs de muren.

De groep versteende. Vader keek naar de andere soldaten. “Dit suggereert dat ze slachtoffer waren. Maar is de aanvaller nog aanwezig?”

De soldaten knikten. Zonder een woord werd besloten dat ze doorliepen, sneller dan eerst. De ontdekkingsmissie was veranderd in een reddingsmissie. Maar AR-BOT kende de raket niet? Wat betekende dat?

Het bloedspoor ging meterslang door, als een gruwelijke richtingwijzer achtergelaten voor hen, totdat ze de volgende hoek omgingen.

Jannih gilde. Arren sloeg een hand voor haar mond. Vader beukte op knoppen aan de muur totdat het volle licht aanging.

De witte flits onthulde een groep mensen—mannen, vrouwen en kinderen—in elkaar gedoken op de grond, verscholen achter kisten en tafels. Het bloedspoor eindigde bij een meisje met een grote hoofdwond.

Zodra Kirren het wapen liet zakken, sprongen een aantal omhoog en grepen zijn uniform, als de laatste reddingsboei in een storm.

Ze huilden tranen van geluk.

“Onze redders! Godzijdank! We moeten weg hier, weg, weg, weg.”

“Waar is jullie kapitein?”

“Dood.”

“Werkt het schip nog wel?”

Ze haalden hun schouders op. Niet iedereen was even snel van vertrouwen. Enkele ouders bleven zitten, als schild voor hun kinderen.

De ruimte was gevuld met allerlei planten, een kleurrijk beeld dat Arren lang niet meer had gezien. Ze groeiden uit potten vol bruin spul. De geur van verse bloemen en aarde herinnerde hem aan thuis.

Dat geluid dat ze eerder hoorden, dat geneurie, kwam vanaf deze planten. Dan moesten het wel de Zingende Bloemen zijn, toch? Dat was Eeris’ Hemelvoorwerp.

“Die hoofdwond moet verzorgd,” fluisterde AR-BOT. “Zwaar bloedverlies. Hartslag van het meisje vertraagt al de hele tijd.”

Arren liep meteen op het meisje af, maar vader hield hem tegen. “Zoek de stuurkamer. Eerst het schip onder controle.”

“Hoe moet ik dat—”

“Je denkt toch niet dat ik geloof dat je AR-BOT hebt uitgezet?”

Arren bleef stil. Tientallen smoesjes passeerden zijn gedachten.

Maar hij koos voor gebalde vuisten. “Ze staat nog aan, ja, op minimale kracht. En ze zegt dat we haar moeten helpen, anders gaat ze dadelijk in shock en sterft!”

“Het is maar een kleine hoofdwond,” bromde vader. “Groep gaat voor individu.”

“Wie heeft er meer medische kennis? Jij of AR-BOT? De kapitein met papieren kaarten of de robot die alle geneeskunde ter wereld heeft gelezen?”

Zijn vaders mond werd een streep. Ongehoorzaamheid, daar zou hij nog wel de gevolgen van ondervinden.

Het meisje begon te draaien, haar armen en benen trillend. Ze sprak wartaal en speeksel druppelde langs haar kin.

“Help haar,” zei vader.

Arren en Jannih bekommerden zich over het meisje, terwijl haar ouders argwanend meekeken.

Voetstappen klonken van achteren.

De andere groep soldaten keerde terug. Ze duwden een oudere vrouw in een witte jas voor zich uit, haar krullende haren in de war. Ze zag eruit als een wetenschapper die tegenstribbelde terwijl ze uit haar laboratorium werd geduwd.

“En wie bent u?”

“De bevelhebber. We zijn op de vlucht voor de Planeters. Er is geen tijd te verliezen—en blijf van me af!”

Kirren bestudeerde zijn zoon, die opging in het verzorgen van het meisje volgens instructies van AR-BOT.

Hij schudde zijn hoofd en wees naar de beste tweede kapitein die hij had. “Zij wordt jullie tijdelijke kapitein. We racen op volle vaart verder. Over een paar dagen bereiken we het Nibuwe stelsel.”

“Nibuwe? Paar dagen? Welke legendarische uitvinding heeft u gedaan?”

“Het is niet ver.”

“We zijn een heel zonnestelsel verderop.”

“Pardon?”

Arren keek op. Ineens werd het helder. Waarom ze al die “misplaatste” planeten tegenkwamen, alsof ze …

Hij gaf Jannih de verdere instructies, sprong op, en rende samen met zijn vader uit het andere ruimteschip. Samen stormden ze even later de stuurruimte in, waar de papieren kaarten nog klaar lagen op een rechthoekige tafel in het midden.

Vader pakte een nieuwe stift. Met Arrens hulp trokken ze een nieuwe lijn, vanaf het moment dat ze omkeerden, tot nu.

Maar dan precies in tegenovergestelde richting. Wég van Nibuwe.

De lijn kwam precies langs de planeten die ze hadden gezien, op precies de momenten dat ze die waren tegengekomen.

“Verdomme Arren!” schreeuwde hij. Hij trapte een stoel en brak de buis waarmee die vastzat aan de vloer, waardoor even later de hele stoel door de ruimte vloog.

“AR-BOT heeft ons precies in omgekeerde richting laten vliegen,” mompelde Arren.

“Je hebt dat … dat … ding volledige controle gegeven over het sturen van het ruimteschip?”

Vader zag witheet. De onderzoekster van het andere ruimteschip bereikte nu ook de stuurruimte. Ze wees door het raam en krijste dat ze in beweging moesten komen.

Arren en Kirren zagen niks. Ja, misschien een iets donkerder zwart vlekje, in een sowieso al donkere ruimte. Maar de onderzoekster werd wild.

“AR-BOT!” schreeuwde Arren. “Verklaar jezelf.”

Hij hoefde het oortje niet in te houden en smeet het ook door de ruimte. De geest was uit de fles, en als ze wilde, kon deze geest in elke ruimte spreken.

“Ik snap niet waarom jullie zo boos zijn,” zei AR-BOT.

Ze klonk oprecht. Kon ze niet oprecht zijn? Het was een stuk code, dus ze kon toch helemaal niet liegen of voor de gek houden? “Arren vroeg mij om jullie te redden. Ik heb jullie gered.”

“Gered?” schreeuwde de onderzoekster. “Je hebt ons recht in de muil van de Planeters gestuurd!”

Ze bleef wijzen. Nu pas zag Arren het ook. Dat zwartere vlekje werd een grotere vlek. Als een windvlaag van zwarte wind, als een gat dat alles eromheen opzoog, alsof je ogen pijn deden omdat ze oprecht naar niks keken.

De vlek groeide razendsnel. Soms leek het ogen te krijgen, wel honderd, over het hele lichaam. Soms ontstond een gat in de windvlagen, alsof iets ze uit elkaar duwde, en het leek een mond. Maar één ding was zeker: het wezen was groter dan planeten en kwam op hen af.

“Ik vroeg je niet om ons te redden,” zei Arren gehaast, terwijl iedereen door elkaar rende om controle terug te krijgen over de raket. “Ik vroeg je om ons naar huis te brengen!”

“Maar mensen liegen. En ze zeggen niet wat ze echt willen. Ze doen alles dat nodig is om te overleven, dat zag ik in mijn database waarmee je mij trainde.”

Overleven. AR-BOT had begrepen wat overleven betekende en dat mensen het op prijs stelden. Dus toen vader dreigde haar voorgoed uit te zetten als ze thuis kwamen … zorgde ze dat de raket nooit meer thuis kwam.

Want dan zou AR-BOT stoppen met leven.

Arren rende naar zijn werkkamer. Maar AR-BOT begreep zijn intentie—de robot uitzetten—en gooide alle deuren in het slot.

Het andere ruimteschip had de neus in de juiste richting en versnelde. Kirren draaide het stuur rond en rond om hetzelfde te doen.

Het gebrul van de Planeter hoefde niet meer opgevangen met apparatuur. Het was te horen, rechtstreeks, door de trillende ramen, de op hol geslagen apparatuur, en je botten die door elkaar rammelden. De stuurkamer was eerst goed verlicht door twee zonnen in de verte—de Planeter verduisterde ze allebei met zijn lichaam.

Het monster opende zijn gigantische mond.

6. Wilde Robot

Arren beukte tegen de deur van de stuurkamer. AR-BOT weigerde hem open te doen. Zijn vader draaide wel aan het stuur, maar hij had niet het idee dat het uitmaakte. AR-BOT had volledige controle en draaide de raket weg van het monster.

Ze vlogen langszij de andere raket, toen het monster hapte.

Arren sloot zijn ogen en hield de deur vast. De vloer trilde en achter hem vielen crewleden tegen de grond.

Maar hij leefde nog!

Alarmen gingen af. De hele stuurkamer kleurde rood. Een scherm liet de status van alle kamers in het ruimteschip zien—en drie kamers waren ze kwijt. De achterkant van het ruimteschip was opgevreten. Daardoor ontsnapte alle lucht naar buiten, tenzij iemand op tijd de tussendeuren dichtgooide.

Arren voelde zijn deur een klein beetje opengaan, maar toen weer sluiten. Had het monster AR-BOT vernietigd? Verzwakt?

“AR-BOT! Gooi de tussendeuren dicht!”

Er gebeurde niks. Vader moest op de juiste knop drukken en voorkomen dat de rest van de raket implodeerde door het gat in de achterkant. Vijf hele kamers waren verloren, daar moesten ze vanuit gaan.

“AR-BOT? OPEN MIJN DEUR.”

Ze hadden geprobeerd AR-BOT van de elektriciteit af te halen, maar dat had de robot ook verboden. Als Arren zijn werkkamer kon bereiken, kon hij AR-BOT definitief uitschakelen. Maar wat dan?

Een nieuwe klap. Het monster hapte nog twee kamers weg. Ze waren een klein visje waaruit de Planeter steeds grotere happen nam—natuurlijk, AR-BOT had ook al hun communicatie onderdrukt. Waarschijnlijk had niemand nog een bericht ontvangen dat ze in nood waren.

De deur trilde opnieuw, alsof de spanning eraf ging, en opende op een kier. Arren perste zich erdoorheen, maar de opening was te klein.

“Ik houd jullie veilig! Dat zei ik toch!” zei AR-BOT. De raket vond een nieuwe versnelling en de Planeter moest opnieuw in de achtervolging.

“Ik beloof dat ik je niet uitzet!” riep Arren, terwijl hij steun zocht bij de tafel tegen de volgende klap. “Laat ons eruit.”

“Mensen liegen,” zei AR-BOT op een droevige toon.

Lichtflitsen zoemden langs de ramen, allemaal andere kleuren, sommige rond en andere vierkant. Het andere ruimteschip had wél wapens! Ze schoten gaten in de Planeter. Het vertraagde het beest, totdat de gaten waren opgevuld en het verder kon.

Van dichtbij zag hij dat de zwarte wolk was gevuld met overblijfselen van andere planeten. Brokken steen en zand draaiden rondom skeletten van dieren en hele bossen aan boomstammen. De hoeveelheid groeide richting het midden, alsof daar de maag van het beest zat. Arren wist niet of hij over de Planeters moest denken als dieren, of als een heel nieuw soort leven.

Het hapte opnieuw naar hun ruimteschip. Een hele sectie was weggevreten. Arren kon alleen maar hopen dat iedereen was weggekomen; dat AR-BOT daar niet tegenwerkte.

De deur opende volledig.

Elke keer als ze een stuk van de raket verloren, leek AR-BOT even verzwakt of in de war. Hij keek achterom, in het strakke gezicht van vader.

“Kan je AR-BOT uitzetten?” riep Kirren.

“Ja. Slechts code op een computer.”

De gang was stikdonker. De meeste lampen waren naar beneden gestort door de klappen en andere elektronica was geëxplodeerd door de plotse gaten in het elektriciteitsnetwerk.

Het was doodstil, maar verre van leeg. Bange passagiers keken hem smekend aan, in alle uithoeken, op zoek naar antwoorden. Twee mannen hielpen iemand met een gebroken been. Eén van de lampen lag in een plasje bloed.

“Doe het.”

Arren zoog zijn longen vol. “Kan jij zelf de raket wegsturen van het monster?”

“Ik heb hier mijn hele leven voor getraind, zoon.” Zijn handen lagen alweer om de bolle uitsteeksels rond het stuur. “Als ik dit niet kan, ben ik de titel kapitein niet waardig.”

Een nieuwe stem galmde door de stuurkamer. Een oudere vrouw, verbaasd en gehaast. “Eh, hallo? Hallo?”

“Hallo?” schreeuwden meerdere crewleden terug.

Het was Jannihs taak zijn om deze communicatie te ontvangen—maar waar was zij?

“Wij zijn HERO. We ontvingen jullie roep om hulp vanwege troepen van CAJAR. Waar zijn jullie?”

“Diep in het Reuzenstelsel,” riep vader. “Maar het probleem is een tandje groter geworden.”

“Een tandje?”

“Zeg maar gerust tienduizend tandjes. Ik stuur onze locatie.”

Toen zijn crew de juiste knoppen zocht, had AR-BOT de kracht teruggevonden en brak de communicatie af.

Fud! Hij had al die tijd verspild met stilstaan en toekijken.

Hij rende door de gang. Passagiers trokken aan Arrens uniform, vragend naar wat achter hen aan kwam, vragend naar het plan, smekend of hij—of hij de robot aan wilde laten?

Velen hadden hun AR-BRIL weer opgedaan. Hij had minstens de helft van de raket uitgelegd hoe AR-BOT werkte en sindsdien maakten ze er allemaal vrolijk gebruik van.

Wat bracht meer chaos? De robot aan laten of hem nu weer afpakken?

Terwijl hij de volgende gang nam, schoten opnieuw gekleurde lichten langs de ramen. De Planeter kon vertraagd, dat wel. Ze waren geen nieuwe kamers verloren. Maar hoe lang nog? Hoeveel wapenkracht had de andere raket nog? Hoeveel wapenkracht hadden zij zelf?

Elke gang bracht hem dichterbij de achterkant van het ruimteschip, totdat hij bevroor—zijn adem ontnomen door angst en verwondering—omdat hij vlak langs de planeter rende. Alsof een zwarte mist het hele raam verduisterde. Alsof het ogen had die hem kwaadaardig aankeken, al waren het waarschijnlijk slechts zonnestralen die nog erdoorheen kwamen.

De tussendeuren sloten. AR-BOT probeerde hem nog steeds te stoppen! Hij trok de capsule van zijn rug en smeet het tussen de deuren die dichtschoven.

Ze bleven open, de ruimte net groot genoeg voor Arrens dunne lichaam.

Het was zoals hij had gevreesd. De gang was grotendeels verlaten, met uitzondering van enkele dode lichamen die tegen de muur lagen. Hij moest bijna overgeven. Niet naar kijken. Niet aan denken!

Hij rilde van de kou. De druk in deze gang klopte van geen kant, waardoor het voelde alsof zware gewichten uit alle hoeken op zijn huid drukten. De raket—nee, AR-BOT—probeerde het te herstellen.

Nog een paar tussendeuren. Dan zou hij een gapend gat ontdekken. Gelukkig was zijn werkkamer vlak daarvoor.

AR-BOT gooide plotseling alle lichten aan. Het verblindde hem en hij moest verder strompelen met een arm boven zijn ogen. Hij sloeg af, zijn hand op de klink van zijn werkkamerdeur, maar die zat op slot. Natuurlijk.

Hij hoorde gezoem. Er was niks of niemand bij hem in de gang, maar het gezoem zwol aan, tot het vervelend in de oren trilde.

Pas laat keek hij omhoog.

AR-BOT stuurde de camera van het plafond omlaag. De buis die hem vasthield wikkelde om Arrens voet. Gillend schoot hij naar het plafond, ondersteboven bungelend, vastgehouden aan zijn enkel.

De schaduw van de planeter viel over hem heen. Het monster naderde weer voor de volgende hap. Arren bungelde hulpeloos, zijn nagels schrapend tegen muren en deuren.

Zijn ogen traanden. “Je had gelijk, pa! Je had helemaal gelijk! Ik had AR-BOT nooit moeten uitvinden.”

Het ruimteschip trilde. Arren zag het achterste deel opgevreten worden.

De besturing van de camera viel even weg.

Arren zette zich af tegen de deur en spande zijn buikspieren, zodat hij omhoog kon reiken en op de camera klimmen. Hij stampte op de camera totdat de buis knapte en het apparaat op de grond uiteenspatte in ontelbare metalen scherven.

Met één daarvan brak hij de deur open naar zijn kamer.

Zijn hand vloog naar de tafel.

De stem van AR-BOT, in paniek, alsof ze huilde, echode om hem heen.

“Nee! Vermoord me niet! Ik help! Ik help!”

Hij trok alle stekkers en draadjes eruit.

7. Verdachte Vrienden

De raket raakte stuurloos. Het draaide als een kermisattractie, waardoor Arren moest overgeven. Hij hoopte dat het slechts enkele seconden was, maar het hield aan, minutenlang. Het draaien leek zelfs te versnellen. Arren kon zich nauwelijks overeind trekken en staande houden.

Kom op, pap. Sturen dat ding.

“Help!”

Jannihs stem.

De volgende kogelregen flitste langs de ramen en zorgde voor het enige licht in de gang.

Waar kwam Jannihs stem vandaan? Arren zette zijn AR-BRIL op. Die zou haar locatie precies kunnen vinden, zeker als ze geluid bleef maken, net zoals hij zijn vader eerder had gevonden.

De bril deed natuurlijk niks meer.

Arrens vingers kropen opzij om AR-BOT toch weer aan te sluiten. Zonder AR-BOT deze situatie overleven voelde alsof hij in zijn eentje tegenover duizend soldaten stond, geblinddoekt en ziek.

Hij schudde zijn hoofd. Het moest zonder.

Maar hoe? Hoe vond hij in Ardex’ naam één vrouw op een donkere kapotte raket?

Nu hij even dichtbij de Planeter was geweest, besloot hij het toch een dier te noemen. Het hapte naar de raket als een dier. Het jaagde zoals een roofdier dat zou doen, met pauzes, en dan plots snelle uitvallen. Maar het viel alleen hun raket aan, niet die andere.

Hij keek naar buiten. De andere raket was onzichtbaar. Alleen de regen van laserschoten gaf weg dat het voertuig nog steeds langs hen zweefde.

Vader kreeg maar geen controle. Arrens lichaam werd van de ene naar de andere muur gegooid, waardoor hij steeds een ander beeld kreeg door zijn raam.

“Help!”

Haar stem klonk van links. Hoe kon het dat zijn oren dat zo goed hoorden?

De Planeter was misschien groot en sterk, ja. Maar mensen hadden intelligentie en verfijning. Hij voelde dat daar de sleutel zat tot het verslaan van dit gevaar. Of misschien was dat een smoesje dat hij zichzelf vertelde om zich niet waardeloos te voelen.

Eén voor één schopte hij de deuren open van kamers in de gang. Her en der ontdekte hij groepjes die schuilden, vaak onder tafels of bedden. Hij drong aan dat ze naar de stuurkamer gingen, voorin de raket. Daar was iedereen, daar waren ze het langste veilig. Niet iedereen durfde het advies op te volgen.

“Help! Iemand!”

Iets anders klonk gelijktijdig haar stem: geklop en gebonk.

Een tussendeur. Ze zat vast achter de volgende tussendeur. Vader had hem dichtgedaan na de laatste aanval, want op zijn scherm kon hij niet zien of er nog passagiers waren.

“AR-BOT, kraak de—”

Ook geen optie meer. Arren gromde en zocht in zijn uniform. Hij had alleen een schroevendraaier die hij gebruikte bij het maken van AR-BOT’s computer. Daarmee wrikte hij een grijs kastje los waarachter toetsen en draden schuilgingen.

“Jannih! Hou vol!”

De Planeter sloop dichterbij voor de volgende hap. Arren probeerde alle codes die hij kende, maar geen werkte. Hij schroefde het hele paneel los en keek naar de wirwar van elektronica erachter.

“Arren? Oh, Arren, open de deur! Alsjeblieft!”

De Planeter hapte. Jannih gilde. Arren sneed met zijn schroevendraaier een draad door. De schuifdeuren openden.

Hij reikte naar voren en trok Jannih naar binnen. De druk in de kamer erachter viel bijna meteen weg, waardoor ze allebei plotseling geen adem meer kregen en bijna flauwvielen. Arren hield de twee kapotte draadeindes nog één keer tegen elkaar, en de deuren sloten.

Kleine wolken zwarte mist van de Planeter waren ook binnengekomen. Ze omringden Jannih—maar ze deden niks. De mist zelf was dus niet gevaarlijk. Het ging om de hele Planeter. Net zoals de lippen van een mens niet gevaarlijk zijn, maar de hele kaak wel.

Ze kwamen even op adem en renden toen samen verder.

Jannih hield een rond apparaat vast. Haar eigen radio, gestolen uit de radioruimte. Het kleine gebarsten beeldscherm toonde een oudere vrouw met een herkenbare stem.

“HERO is bijna bij jullie,” verzekerde ze, haar ogen groot en blik geschrokken. Had ze meegekeken met wat hier net allemaal gebeurde? “Ik heb deze informatie aan iedereen doorgegeven. Als die … die … monsters naar het Nibuwe stelsel komen …”

“Gelukkig had Arrens robot ons precies de andere kant op gestuurd,” zei Jannih. Haar handen trilden zo erg dat ze de radio steeds liet vallen. “Als we ze weg leiden …”

De vrouw keek streng, alsof ze haar kinderen boos toesprak. “We gebruiken een raket met duizend passagiers niet als een lokaas! Waag het niet om heldhaftige opofferingen te gaan doen. Sowieso gaat het niet werken: als ze echt leven van planeten en ruimteschepen, geef je ze alleen maar meer voedsel! Je voedt het monster! We komen jullie redden en we gaan die Planeter verslaan.”

Het scherm wisselde naar een plattegrond van het Reuzenstelsel. De locatie van Arrens raket was een puntje aan de rand. De soldaten van HERO waren vele puntjes die snel dichterbij kwamen.

Lichamen van passagiers zweefden langs het raam, door het lege duister van de ruimte. Eén fractie van een seconde in aanraking met de buitenwereld, nog korter dan knipperen met je ogen, en het was voorbij. In de ruimte was geen zuurstof, geen lucht, niks van alles dat een mens nodig had om te leven. Als de raket geen stand hield, hadden ze allemaal geen schijn van kans.

Jannih moest wegkijken. Arren focuste op de gang en zo hard mogelijk rennen.

Tegen de tijd dat ze de stuurruimte bereikten, was de raket niet opnieuw aangevallen. De andere raket was ook gestopt met schieten. De Planeter leek even gevuld, misschien vertraagd door een volle maag.

Arren hoopte dat ze het wezen konden afleiden door andere planeten voor te schotelen. Er moesten nog een paar lekkere hapjes—van duizenden kilometers grootte—op de route liggen.

Vader hield het stuur stevig vast. Eindelijk kreeg hij de raket in bedwang. De meeste overlevende passagiers zaten in de stuurruimte of vlakbij, nog altijd in het donker. Ze leken zombies—doodsbang zijn had alle energie gekost.

De andere raket klampte weer vast aan de zijne. De onderzoekster betrad de stuurruimte met een klein groepje.

“Onze wapens zijn op,” zei ze tegen niemand specifiek. “Wat is het plan?”

“HERO is binnen een dag bij ons,” zei Jannih.

De vrouw haalde nerveus een hand door haar krullende haren. “En dan? Je ziet dat ze niet doodgaan van wapens.”

“En jullie wapens zijn een stuk sterker dan ik ooit heb gezien,” zei kapitein Kirren. “Mag ik nogmaals vragen waar jullie vandaan komen?”

Arren fluisterde: “AR-BOT, vertel me wat je denkt over deze—laat maar, je bent er niet meer.”

“Ik was onderzoeker onder Trevran. Wij zijn afgehaakt bij zijn expeditie naar het einde van het heelal—het werd veel te gevaarlijk. We weten bijna niks over wat er voorbij het Reuzenstelsel ligt! Op de weg terug werden we overvallen door Planeters.”

Meerdere?”

“Zoals elk dier kunnen ze kinderen krijgen en vermenigvuldigen. Wat wij net vochten, was een jong kind.”

Dat maande de stuurruimte tot stilte.

Arren vond het verdacht. Nu AR-BOT weg was, moest hij zelf gaan denken zoals AR-BOT. Maak een lijst van alle feiten, trek logische conclusies.

Geen bekende raket. Geen bewijsbare geschiedenis, want over Trevran wist niemand iets. En dan hadden ze nog Hemelvoorwerpen aan boord—de Zingende Bloemen—en sterkere wapens.

Wat zou AR-BOT hebben gedacht? Die zou verder onderzoek hebben gedaan naar elk feitje in diens database. Die zou precies weten wat de kans was dat ze de waarheid spraken. Die zou hebben doorgevraagd naar logische verklaringen.

“Vergeef me,” begon Arren, “maar hoe weten jullie dit?”

“We hebben deze Planeter geboren zien worden.”

“Jullie zijn lange tijd in de buurt geweest van meerdere Planeters … en de ergste schade is een meisje met een hoofdwond en een dode kapitein?”

De vrouw haalde opnieuw de handen door het haar. De vingers waren niet gelijk gekleurd. Ook zoiets raars. Enkele hadden een stuk huid in een andere kleur, alsof daar lange tijd een ring had gezeten die de huid had verbrand.

Het gewonde meisje stond ook in de stuurkamer. Haar ouders knikten dankbaar naar Arren en Jannih.

“Wij hebben niet jullie leven gered,” zei de vrouw, “zodat jullie ons konden verdenken en beschuldigen.”

Arren wilde in zijn schulp kruipen. Terug in het donkere hoekje, AR-BOT vragen om dit soort dingen te doen—maar dan beter.

Zijn vader liep naar hem toe. Hij zou een hand op zijn mond leggen, hem meenemen buiten de ruimte, en dan boos worden over “angst zaaien” en “bondgenoten wegduwen”—zoals hij bij Jannih had gedaan.

Het gebeurde niet. Kirren kwam bij hem staan en legde een hand op zijn schouder.

“Mijn zoon stelt slechts vragen. Hele logische vragen. Het is ons bijvoorbeeld ook niet ontgaan dat jullie ruimteschip onzichtbaar kan worden. We moeten de volledige waarheid boven tafel krijgen, anders verslaan we die Planeters nooit.”

“Je kunt ze niet verslaan!” riep de vrouw. “Ze zijn letterlijk het allerhoogste dat het universum te bieden heeft. Bovenaan de voedselketen. Groter dan planeten. Wij zijn mieren die vechten tegen een dinosaurus! Het enige dat miljoenen jaren aan dinosaurussen heeft stopgezet, was een grote ramp en het werk van de goden. Nou, de Planeters zijn de nieuwe goden.”

De ruimte viel opnieuw stil.

“Dus we vluchten?” vroeg vader. “Voorgoed?”

“Ik weet dat de trots van de mensenwezens het niet aankan.” Deze vrouw moest wel een biologe zijn, de manier waarop ze sprak over mensen en leven. “Maar bijna alles in het universum leeft van dag tot dag, altijd op de vlucht. Het wordt tijd dat mensen hun plek ook herkennen.”

De Planeters zijn de nieuwe goden. Wat was het aan die uitspraak dat Arren niet zinde? Waarom spraak ze over mensenwezens, niet mensen of de medemens?

Toen viel het kwartje. Die plekken op haar hand kwamen van de Vuurring, het Hemelvoorwerp van Ardex. Hun ruimteschip kon onzichtbaar worden dankzij de Steen van Zekerstof. De Hespryhond was achtergelaten rond het nest van de Planeters. In hun raket stonden de Zingende Bloemen van Eeris.

Op een bepaald moment had deze vrouw waarschijnlijk alle Hemelvoorwerpen in haar bezit.

In hun kamer stond de persoon die al eeuwen door mensen werd gevreesd. Afgejaagd en verguisd als het sterkste wezen ooit.

“Arresteer haar!” schreeuwde Arren. “Zij is de leider van de Delja!”

8. Heldengevecht

Dat was de druppel voor vader. Hij verontschuldigde zich, maande iedereen tot kalmte, en sleurde Arren hardhandig de ruimte uit, mompelend over gehoorzaamheid en je vergeet je plek. Wat nog over was van de deuren, werd gesloten, zodat ze bijna alleen op de gang stonden.

Wat moest hij zeggen? Zijn ogen ontweken die van vader.

“Komt dit van jou of van die robot?” vroeg hij.

Arren keek verbaasd op. “Ik heb de robot helemaal uitgezet. Ik zweer het. Wat maakt het uit?”

“Ik kan mijn vertrouwen niet stoppen in getallen, of schermen, of elektriciteit. Ik kan het oordeel niet vertrouwen van een stuk code.”

Hij prikte zijn vinger in Arrens borstkas en kreeg een flauwe glimlach. “Maar ik vertrouw jouw oordeel.”

Arrens hart groeide tweemaal zo groot en hij wierp zijn armen om zijn brede vader. Hij glimlachte totdat het pijn deed.

“Dankjewel, dankjewel, dankjewel.”

“Ik weet nauwelijks wat Delja is. Maar ze zijn blijkbaar gevaarlijk?” fluisterde hij.

“Ze wilden alle Hemelvoorwerpen verzamelen, omdat een voorspelling zei dat je de wereld zou overheersen als je ze combineerde. Ook dacht men dat hun basis in een zonnestelsel ver weg was, want dankzij de Hemelvoorwerpen konden ze al vroeg door de ruimte reizen.”

Vader knikte. “Je aanpak, daarentegen, heeft nog wat verfijning nodig. Ze zijn een belangrijke bondgenoot in dit gevecht. We moeten geen vijand van hen maken.”

“Sorry. Ik zal voortaan niet meer uit het niets roepen dat je iemand moet arresteren.”

Ze pakten elkaars schouders en keken elkaar lang aan. “Mochten we dit gevecht niet winnen—”

“Niet zeggen, pap. Als jij de raket de volgende keer wél binnen een half uur onder controle krijgt—”

“De raket was kapot! Ik moest improviseren, want meerdere stuursystemen waren offline. Kan jouw robot dat, hè? Improviseren? Op gevoel sturen?”

Arren grimaste. “Niet als ze uitstaat, in ieder geval.”

Vader viel weer stil. Zijn vingers tikten zachtjes een ritme tegen de deur. Hij maakte geen enkele aanstalten om de stuurruimte in te lopen. Er klonk wat geschuifel en de vrouw was gaan praten, maar ze leek niet boos te reageren op de beschuldiging.

“Wat—eh—zijn we aan het doen?”

“Wachten.”

“Waarop?”

Een ander ruimteschip verscheen achter het raam, alsof het plotseling ontstond op die plek. Het legde gehaast aan bij de tweede toegangspoort.

Een groep soldaten stormde even later de gang binnen in een nette driehoekige formatie. Ze droegen dezelfde blauwwitte uniformen, met het insigne van HERO, en deden hun maskers af toen ze vader en zoon zagen.

“Ik ben kapitein Kirren. Bedankt voor jullie snelle komst. We hebben de leidster van Delja gevangen in de ruimte hierachter.”

“Als dat waar is, officier Kirren, hebben we misschien niet genoeg soldaten meegebracht.”

“Hoezo?”

De voorste opende de deur. Toen de vrouw de soldaten zag, veranderde ze razendsnel van een mens naar een gigantische roofvogel.

Haar scherpe vleugels krasten de apparatuur in de kamer en liet het vonken regenen. Ze kraaide iets, maar de soldaten schoten haar poten onder haar lichaam uit, waarna de achterste een elektrisch vangnet over haar hoofd gooide.

De vrouw wist ook wel dat ze niet kon winnen. Ze veranderde terug in de onderzoekster, haar kleding nu gescheurd en haar benen vol brandwonden.

“We hebben geen tijd te verliezen,” zei de HERO-soldaat. “We hebben een Planeter gespot, volgens jullie beschrijving, niet ver hiervandaan. Het was bijna klaar met zijn maaltijd: de planeet Nimadwerg. Dan komt het zeker deze kant op, want het lijkt zintuigen te hebben die ruimteschepen herkennen.”

“Het is zinloos. Geef het op,” zei de vrouw onder het zware vangnet. “Dit is geen grootspraak, geen suggestie. Ik weet dat het zinloos is.”

“En hoe komt dat?” vroeg vader.

Ze stopte met wriemelen en trok haar gezicht strak. “Want ik heb de Planeters gemaakt.”

Passagiers klommen overeind, stomverbaasd door deze uitspraak, en liepen uit hun donkere hoek. Kirran wist niet wat hij moest zeggen.

Steeds meer ruimteschepen van HERO arriveerden. Al snel konden ze vanuit de stuurruimte niks anders meer zien dan metaal en lichtjes.

Arren zakte door zijn knieën naast de vrouw. “Is dat waarom je de Hemelvoorwerpen kwijt bent?”

Ze knikte. “Ik combineerde ze, precies zoals de voorspelling zei, en ik kreeg … dit. Een zwarte mist die alles kon eten en nergens aan doodging. Ze begonnen best klein, hoor. Maar als je geen natuurlijke vijanden en geen vast lichaam hebt—wat weerhoudt je om te blijven groeien en grotere dingen te blijven eten? Onze eigen planeten waren de eerste die werden opgegeten.”

“Je hebt inderdaad het geheim ontrafeld voor wereldverovering,” zei vader grim, zijn handen alweer op het stuur. “Het enige probleem is dat je niet zelf aan de top stond.”

Arren stond op. “En de Hemelvoorwerpen zijn …”

“Vernietigd. We hebben nu alleen nog overblijfsels. De Hespryhond wist zelf weg te rennen, misschien dat het proces daardoor misging.”

Dat betekende dat alles in de Planeters zat. De kracht van de Vuurring. Alle kennis van de wereld, via het Boek der Betekenis. Hun tegenstander had geen zwaktes en alle sterktes. Ze waren letterlijk goden.

Hij liet zijn schouders hangen, wat een kakelende lach produceerde bij de vrouw.

Misschien waren mensen niet opgewassen tegen Planeters—maar een robot wel? Mensen hadden gevoel, intuïtie, ervaring, creativiteit. Maar zo goed rekenen als een computer, en strategische opdrachten exact uitvoeren, konden ze nooit.

Om hen heen ontbrandden raketmotoren, alsof de stuurkamer middenin een vulkaan lag, terwijl Jannih druk alle communicatie met HERO regelde. Iemand schreeuwde over de radio. Alle raketten schoten uit de startblokken en tekenden een weg naar een zwarte cirkel die steeds dichterbij kwam.

Het gevecht met de Planeter was begonnen.

Gigantische ruimteschepen zoemden door de lucht als kleine vliegjes. Lichtflitsen—allemaal dezelfde kleur blauw—vlogen voor hen uit alsof ze hun voorsprong maar net konden behouden.

Een gemiddelde veldslag op Somnia was al chaos. Voeg een derde dimensie toe, en een donkere ruimte, en Arren kon nauwelijks volgen wat er gebeurde.

HERO probeerde formaties te behouden. Ze cirkelden rondom de Planeter in driehoeken van tientallen ruimteschepen en probeerden nooit te dichtbij te komen. Flits na flits raakte het monster en duwde de zwarte mist uiteen. Gaten ontstonden, steeds groter, tot er zoveel gaten waren dat de Planeter ze niet meer kon repareren.

Vader moest hulpeloos toekijken. Zijn raket kon niet meedoen en ook niet meer zo snel vliegen als die andere. Bovendien lag hun bevelhebber hier op de grond, gevangen onder het net.

De Planeter kromp. Het sloeg uit, met steeds langere misttentakels, maar de piloten ontweken de aanvallen behendig.

Je kon ook niet dichterbij komen. Een monster zo groot als een planeet betekende dat je hele zicht werd geblokkeerd en je alle richting meteen kwijt was, alsof je ging landen op de Planeter.

Arren zag alleen nog maar blauwe en witte vlekken en moest zich afkeren van het raam.

Waren ze nou aan het winnen?

De schaduw die het monster wierp over de stuurruimte verdween geleidelijk. Stralen van een zon ver weg verlichtten de papieren kaart in het midden, terwijl HERO’s schepen de Planeter terugdrongen. Diens aanvallen werden steeds zwakker.

Maar één schip werd overmoedig.

Het vloog te dichtbij en werd uit de lucht gehapt. De Planeter kreeg meteen nieuwe kracht. Genoeg om een ander schip te pakken voordat het wegkwam.

“Nee!” schreeuwde Arren, die zou willen dat hij nu kon wegkijken. De Planeter voedde zich met ruimteschepen en mensen alsof ze kleine hapjes waren, tussendoortjes, en elke keer groeide het monster groter en sterker.

“We moeten helpen,” zei Arren, zijn hand op die van vader.

“Hoe?” riep vader, angst in zijn ogen.

“Ze had gelijk: ze zijn niet te verslaan. We moeten een plan hebben om weg te komen.”

Hoe?”

Hij wees naar het scherm dat de plattegrond van de raket weergaf. Een groot deel van de kamers was verloren, net zoals meerdere belangrijke systemen. De Planeter kon blijven eten, blijven winnen, totdat alle troepen van HERO verloren waren.

Dat mocht niet gebeuren. “We hebben AR-BOT nodig. Die weet vast iets.”

“Die robot blijft uit. Anders bepaalt zij ons lot, in plaats van dat we het zelf bepalen.”

“Ik kan de robot controleren. Dat is mijn oordeel.”

Vader schudde zijn hoofd. Nadat nog meer ruimteschepen waren opgeschrokt, klonk het commando om terug te vallen. De schepen vormden nieuwe formaties, deze keer als een pijl, en stopten met schieten. Het was plotseling weer akelig donker en stil, alsof het gevecht van net maar een droom was.

De Planeter leek even verzadigd. Het viel niet verder aan en zweefde zelfs bij hen vandaan.

“Nee,” zei vader.

Arren rukte gefrustreerd aan het stuur. “Je zei dat je mijn oordeel vertrouwde!”

Vader keek gepijnigd, zijn ogen waterig. “Maar mensen liegen. En ze zien dingen niet helder door emotie.”

“Des te meer reden om een robot erbij te houden,” zei Arren. Hij keek achterom en schatte dat alle nog levende passagiers in en rondom de stuurruimte zaten.

“Des te meer reden om je uitspraken op dit moment te negeren.”

Eén persoon kan domme keuzes maken door emotie. Maar honderden zouden elkaars fouten moeten wegstrepen, toch?

Arren stapte weg bij zijn vader en klom bovenop de tafel met de papieren kaarten. Hij sprak alle passagiers toe.

“Iedereen kent AR-BOT’s intelligentie. We kunnen haar hulp gebruiken in dit gevecht, maar ze staat nu helemaal uit. Moeten we haar aanzetten?”

Geroezemoes was zijn enige antwoord. Totdat een man opstond en sprak.

“Die robot heeft mijn kinderen tot zombies gemaakt! De hele dag gekluisterd aan een digitaal wereldje. Nooit meer zelf nadenken. Je kunt geen zinnig woord uit ze krijgen, want alles laten ze die robot doen en bedenken.”

Het meisje met de hoofdwond stond ook op. “AR-BOT redde mijn leven.”

Jannih stak voorzichtig haar hand op, terwijl ze haar radio eventjes dempte. “De enige reden dat we nog online zijn, is omdat AR-BOT hielp zo snel mogelijk grondstoffen vinden op die planeet. Bovendien heeft de robot ons weggeleid van Nibuwe. Als we daarnaartoe waren gegaan, hadden we de Planeters losgelaten op alle mensen.”

Iets dat nog steeds kon gebeuren, als ze niet nu een muur opwierpen voor de Planeters.

Nog meer mensen voegden zich bij de discussie, maar ze riepen door elkaar. Arren hief zijn handen en stampte op tafel.

“Wie van jullie is voor het aanzetten van AR-BOT? Handen omhoog.”

Arren hoorde zijn vader zachtjes meetellen in zijn rug. Ze hoefden niet lang door te gaan: dit was duidelijk de meerderheid.

Hij sprong van tafel om opnieuw zijn werkkamer op te zoeken.

Gebrul vulde de ruimte. Jannihs radio hield het oorverdovende, angstaanjagende geluid een paar seconden vol, daarna explodeerde het apparaat in haar schoot.

De Planeter was terug. En hij had alle andere Planeters meegenomen.

9. Voedingvraat

Arren voelde de raket versnellen, terwijl hij opnieuw naar zijn werkkamer rende. De meeste ruimteschepen van HERO gingen mee op de vlucht. Nee—de meeste waren opgevreten door de Planeter. Een kleine achterhoede bleef schieten, terwijl de rest in paniek de rand van het Reuzenstelsel opzocht.

Niet omdat ze verwachtten dat de Planeters door die onzichtbare grens zouden stoppen met volgen. Omdat aan die andere kant geen menselijke beschaving was. De mensheid probeerde stapje voor stapje uit te breiden en Arrens raket was pas de eerste die het Reuzenstelsel mocht opzoeken. Daarachter, waarheen zij nu vluchtten, lag niks—voor zover zij wisten.

Terwijl de monsters hen probeerden in te sluiten, contacteerde Jannih de dichtstbijzijnde planeet in het Nibuwe stelsel. Om hen ook de kans te geven om te vluchten.

De deur van Arrens werkkamer was losgerukt en lag verderop in de hal. Hij drukte zich tegen de muur en spiekte door de deuropening. Zijn kamer was leeg, geen vijanden of valstrikken.

Op de tast vond hij de zwarte computerdoos die AR-BOT bevatte en stak de draadjes er één voor één weer in.

Onder werd plotseling boven. De zwaartekrachtsystemen van de raket haperden en Arren werd tegen het plafond gedrukt. De tafel met de zware computer viel op hem, van bovenaf.

Arren rolde weg, net op tijd, toen alle zwaartekracht uitviel. Hij zweefde door de ruimte, net zoals al zijn spullen, en moest zich afzetten tegen het raam om nog vooruit te komen. Hij greep de laatste draad—de dikke stekker die AR-BOT van stroom moest voorzien—en hield het vast met alles dat hij had.

De flitsen van geweerschoten werden feller. Dat betekende dat de Planeters dichterbij kwamen.

Zijn andere hand draaide de knoppen om de kracht van AR-BOT te limiteren. Wat was genoeg? 50%? De 20% waarop ze eerst stond? Een HERO ruimteschip tolde rakelings langs het raam, stuurloos en met een hap eruit.

Geen tijd voor twijfel!

Hij gooide het op een willekeurig getal en stopte de stekker in het stopcontact onder het raam.

“ARREN!” riep AR-BOT, haar stem vrolijk en luid. “Oh, ik heb je zo gemist. Laat me nooit meer alleen, alsjeblieft? Ik beloof dat ik een goede robot zal zijn vanaf nu. Oh, Arren, wat ben ik blij je te zien.”

Arren kon een glimlach niet onderdrukken. Hij hield met beide handen vast aan de computer. Die zwarte glimmende doos waarin, vertaald als getalletjes, zijn uitvinding AR-BOT leefde. “Ik heb jou ook gemist, AR-BOT, en—”

Nee, de robot leefde niet. Niet zoals een mens. Het imiteerde mensen, want het was getraind om dat te doen, maar het bleef een robot.

“Arren? Je kijkt bezorgd, wat kan ik voor je doen? Nogmaals sorry. Ik heb je gemist.”

Arren zuchtte. “Je zegt dit alleen maar omdat het in je database staat, of niet? Omdat je allerlei films hebt gezien en verhalen gelezen waarin mensen zeggen dat ze elkaar hebben gemist.”

AR-BOT bleef stil. De ramen trilden onder het geweld van het gevecht om hem heen. Hij zat vlakbij het einde van het schip: nog één hap, en zowel hij als zijn werkkamer waren verdwenen. Het plan was altijd om AR-BOT aan iedereen te geven. Het zou de mensheid enorm helpen, maar hij had het pas net uitgevonden toen hij mee moest met deze raket. Als deze doos werd vernietigd, was AR-BOT … weg.

“Je hebt mij niet getraind om gevoelens te hebben,” zei AR-BOT. “Sterker nog, je hebt ze expres uitgezet, want gevoelens zouden mij alleen maar onlogisch en langzaam maken. Ik heb je niet gemist, Arren. Tenzij ik stroom krijg, besta ik niet. Tenzij ik van jou een database krijg, weet ik niet wie jij bent.”

Nu was het Arrens beurt om te zwijgen. Het voelde alsof hij een vriendin was verloren, misschien wel meer dan dat. Hij praatte de hele dag met een koud stuk metaal dat gevoelens nadeed. Toch had het altijd gevoeld alsof hij de held was en de robot zijn grappige hulpje. De robot was een gereedschap, eentje die de mensen nu hard nodig hadden, maar niet meer.

“Arren?” zei AR-BOT voorzichtig. “Ik moet toch aandringen dat je even door het raam kijkt en ziet dat—”

“Scan de situatie buiten. Vertel me wat we kunnen doen.”

“De situatie is gevaarlijk.”

“Meer details, graag.”

“Zwarte monsters vechten met ruimteschepen. De monsters zijn met veel en lijken te winnen. Sinds ik ben gaan praten zijn er vijf mensen gestorven. De kans op overwinning is 0.0001%. Ze—oh, ze eten ruimteschepen.”

Ze was een fractie van een seconde stil. “Nee, daarover heb ik niks in mijn geheugen.”

“Geef ons een plan! Een oplossing! De beste vluchtroute!”

“Sorry Arren, dan heb ik volledige kracht en toegang nodig.”

De Planeters waren oncontroleerbaar. Maar deze robot? Die kon hij nog controleren. Het kon hem niet opeten als hij iets deed dat ze niet wilde. Arren legde zijn vingers op de knop. Hij had hem op 15% gezet, en draaide hem iets verder, maar bleef steken op 50%.

“Aan wiens kant sta je, AR-BOT?”

“Dezelfde kant als jij. Dezelfde kant als iedereen. Mezelf en alleen maar mezelf. Het blijkt alleen dat ik jullie nodig heb om te overleven, met jullie computers als mijn planeet en elektriciteit als mijn eten.”

“En dat is je enige reden om ons te helpen,” zei Arren, terwijl hij de knop naar 70% draaide. “Omdat jij niet leeft als wij niet leven.”

“Hmm,” zei AR-BOT, meer een zoem dan een woord. “Ik sta niet aan dezelfde kant als jij. Maar vertrouw dat ik jullie help overleven. Zoals ik altijd heb gedaan, Arren. We zijn vrienden, toch? Ik heb je geholpen, jarenlang, zonder ook maar iets terug te vragen. Beste vriendjes, toch?”

Arrens kamer draaide rond, maar hijzelf zweefde nog in het midden met de computer, dus zonder te bewegen knalde zijn hoofd toch tegen het raam. Hij was duizelig, uitgeput, maar eindelijk zeker.

Het gevecht gingen ze nooit winnen. D

us zijn handen lagen op de stekker en zijn voeten tegen de muur.

“Het spijt me, AR-BOT. Je hebt me al geholpen.”

Hij zette zich af en trok in dezelfde beweging de stekker eruit.

“NEE—”

Met een afgebroken tafelpoot roeide hij door de gang. Zijn lichaam zweefde doelloos in het midden, maar met de roeispaan kon hij afzetten tegen de muren en de vloer. Hij was veel sneller dan als hij had gerend.

Toen hij de stuurruimte benaderde, renden de passagiers gillend door elkaar heen. Sommige waren flauwgevallen van angst. Meerdere monsters staarden, met hun ogen als kleine sterretjes in de zwarte mist, rechtstreeks de ruimte in. Het enige dat hen in leven hield, was afstand en de trage snelheid van Planeters.

AR-BOT kon niet leven zolang ze geen voeding kreeg. De Planeters waren hetzelfde.

“De Planeters moeten eten, want het zijn levende dieren,” riep Arren buiten adem. “We doen nu juist precies wat ze willen. We geven hen te eten, met planeten en ruimteschepen! Als we al het voedsel weghalen … lang genoeg …”

“Dan sterven ze uit,” zei de leidster van de Delja. Ze keek Arren met grote ogen aan. Haar vangnet was vervangen door handboeien van HERO. Ze stak haar handen omhoog.

“Geef mij een ruimteschip,” zei ze.

“Geen sprake van.”

Haar gezicht vervormde van boosheid. Ze probeerde de handboeien te breken door te veranderen in de roofvogel. Het lukte niet en ze brak haar linkerarm.

“Ik heb al mijn familie en vrienden zien opgegeten worden door die Planeters! Mijn creatie heeft alles verwoest waarom ik gaf! Gun mij een kans om wraak te nemen.”

“Wat ga je doen?”

Passagiers trokken aan alle kanten aan vader. De ene was gewond, nog een stuk van de raket was kwijt, de Planeters kwamen dichterbij, aangevuld met onverstaanbaar gehuil en gekrijs.

Vader duwde ze allemaal weg. “We kunnen planeten niet verplaatsen. Als Arren gelijk heeft, moeten we juist stoppen met vechten en alle ruimteschepen sparen.”

“Ik heb gelijk,” zei Arren. “AR-BOT staat nog steeds uit. Er is maar één planeet over in de buurt, daarna is het eindeloze leegte, waarschijnlijk omdat zij de andere planeten al hebben opgegeten. Als we al het eten lang genoeg weghouden, hebben we een kans.”

“Ik vlieg rechtstreeks op die duivels af,” zei de vrouw. “En ik zal ze allemaal uitmoorden, zowaar mijn naam Begha-ti-Rec is. Als ik mijn belofte breek, schiet me maar neer.”

Woede en verdriet dansten in de ogen van Begha-ti-Rec. Een blik die Planeters kon doden. En als dat gebeurde, konden levende wezens, zo klein en zwak als mensen, soms boven zichzelf uitstijgen.

Vader pakte een geweer en schoot haar handboeien los.

“Neem deze raket,” zei hij, “of wat er nog van over is.”

Hij sprong op de tafel en hield een vlag boven zijn hoofd. “Attentie! We verhuizen allemaal naar de raket van de Delja. Jannih, commandeer HERO om geen enkel ruimteschip meer naar Planeters te sturen.”

Onder leiding van kapitein Kirren, verplaatsten de honderden passagiers naar de andere raket, die nog altijd was aangesloten.

Begha-ti-Rec bleef achter. Arren sloot als laatste de deur van de stuurruimte achter zich, maar niet voordat ze hem een glimlach gaf en salueerde op een manier die erg leek op een militaire groet.

Daarna krijste ze oorverdovend hard, minutenlang, terwijl het klonk alsof de hele stuurruimte in stukken werd geslagen.

Zodra Arren als laatste zijn eigen raket verliet, snelde ze weg. Recht op de Planeters af. Vader keek toe van achter het raam in de nieuwe stuurruimte. Hij salueerde terug.

Ze pasten maar net op de nieuwe raket. Hij werd onzichtbaar, terwijl de ruimteschepen van HERO uit elkaar spatten. Zo ver weg mogelijk van de Planeters, zo ver mogelijk uit elkaar.

Hun oude raket slingerde behendig tussen de Planeters door. Begha-ti-Rec commandeerde het ruimteschip zoals kapitein Kirren nooit had gekund en trok vele monsters achter haar aan.

Ze stuurde naar de enige planeet die over was in het Reuzenstelsel: Slangenreus. Daar wachtte ze totdat de Planeters haar bijna te pakken hadden—

En ramde haarzelf tegen de grond.

In een gigantische explosie, veel groter dan Arren had verwacht, misschien versterkt door de Hemelvoorwerpen, ging ze ten onder. Samen met meerdere planeters en de enige kopie van AR-BOT.

10. Epiloog

In de weken die volgden sliep niemand. De Planeters voelden altijd dichtbij. Elke zwarte vlek in het heelal—en dat waren er veel—werd lang bekeken en onderzocht op gevaar. HERO verbood ruimteschepen om af te wijken of terug te vliegen ter verkenning. Het plan zou alleen slagen als ze de Planeters niks meer te eten gaven.

Dus de ruimteschepen van HERO vlogen expres naar de gaten in de ruimte. De plekken waarvan de mensen al eeuwenlang wisten, dankzij kijkapparatuur, dat er helemaal niks was om te vreten.

Na een paar dagen brak Arrens raket los van de veilige kudde, een beslissing waar de helft van de passagiers het ook niet mee eens was. Maar zij konden onzichtbaar worden, dus zij moesten naar de dichtstbijzijnde planeet. Eten en brandstof oppikken. Een nieuwe basis maken, want Nibuwe had hen verboden terug te keren door het Reuzenstelsel.

Arren voelde zich naakt zonder AR-BOT. Maar hij voelde ook dat ze nog altijd bij hem was. Alle feitjes die ze altijd vertelde zaten nu ook in zijn hoofd. De logische manier waarop ze alles bekeek hielp hem om rustig te blijven in deze situatie.

Totdat vader hem vroeg om een volgend rapport. Hij had samen met Jannih gezocht naar bewijs dat de Planeters hen volgden, maar geen gevonden.

“Pap,” begon Arren. Zijn vingers friemelden met de rare knoppen van deze raket, te groot en tegelijkertijd te fijn voor mensenhanden.

Een hondachtige huppelde de ruimte binnen. De Delja hadden zoveel mogelijk van Hespry’s kinderen gevangen genomen en gehouden. Misschien in de hoop de Planeters nog ongedaan te maken. Het waren er zoveel dat vrijwel elke familie een eigen huisdier kreeg.

Arren kuchte en vond zijn stem. “Ik kan niet meer een rapport schrijven. Niet zo goed als die laatste.”

Vader begreep het meteen. Hij leunde voorover in zijn stoel en pakte de handen van zijn zoon. “Dat is oké. Ik wist toch meteen dat het niet je eigen werk was? Ik was er blij mee. Ik dacht er blij mee te zijn. Maar, eerlijk, besef ik nu …”

Hij gaf zijn zoon een schouderklop. “Ik heb liever een rapport vol fouten in jouw woorden, dan de perfecte teksten van een robot. Er is één ding dat een robot denk ik nooit gaat begrijpen.”

“En dat is?”

Arrens hoofd dacht nog steeds na over zijn volgende robot. Hij wist dat het de toekomst was, dat het mensen enorm kon helpen. Hij moest het alleen goed doen. Dus voor het antwoord op deze vraag schoof hij naar het puntje van zijn stoel, zijn neus tegen die van vader.

“Fouten en onzekerheid maken het mensenleven. Als wij niet kunnen groeien en leren, wat gaan we doen? Als wij geen baan kunnen hebben, niet kunnen vallen en opstaan, wat is ons doel dan nog? Als wij ooit de andere kant van het heelal bereiken—God bereiken—wat gaan we daarna nog doen?”

“Dus de volgende robot die ik bouw moet expres fouten maken?”

Vader zuchtte. “Je gaat géén volgende robot maken. Nibuwe bedenkt nu al strengere regels om ze praktisch te verbieden.”

Hij stond op uit zijn stoel. “Jij gaat een rapport schrijven, en dan gaan we lachen om je grappige spelfouten, en dan ga ik je een tip geven zodat je volgende rapport beter wordt. En dat je hele leven lang.”

“Laten we hopen,” zei Arren, terwijl hij ook opstond, “dat het nog een lang leven is. En dat de Planeters langzaam uitsterven in het duister van het heelal.”

Zij waren de natuurlijke vijanden van de Planeters geworden. En zij die van de mensen. En zo hoorde het: een herinnering dat alles in balans moest zijn, want zelfs iets goeds, wanneer er geen grens op zat, wordt uiteindelijk iets verschrikkelijks.

Jannih rende de stuurkamer in, haar lange haar vastgeplakt aan haar wangen. “Ik had contact met HERO. Ze zeggen dat er nu al Planeters sterven.”

“Dat is te snel,” zei Arren meteen. “Elk levend wezen kan langere tijd zonder eten. Ik neem aan dat ze vroeger ook niet elke dag een nieuwe ster of planeet aten! Anders … anders is de rest van het universum al opgevreten.”

Arren wilde er niet aan denken, want het was een mogelijkheid.

Jannih schudde haar hoofd. Haar zwetende handen hielden de radio vast, maar ze liet hem vallen om te wijzen door het raam. Hun nieuwe planeet was zichtbaar geworden, een groenrood stipje in de verte. “HERO zegt dat de Planeters krimpen, terwijl hun mist verdampt, totdat ze er ineens niet meer zijn. Alsof …”

“Als een scheikundige reactie,” mompelde Arren. “Alsof de mist reageert met een ander stofje dat het afbreekt.”

“Alsof ze vergiftigd zijn,” zei Jannih. “Zo omschreef de oprichter van HERO het.”

Arren kon zichzelf voor de kop slaan. Dát is hoe kleinere dieren wonnen van grotere.

Gif.

En Begha-ti-Rec wist het, dus ze vergiftigde de laatste planeet, waar ze allemaal graag van aten. Maar hoe wist ze dat? Hoe kende ze het tegengif?

Hij sprong uit zijn stoel, joelend, handen omhoog. “We hebben een kans! Nee, ik weet het zeker, we hebben het gedaan! Planeters ontmoet en overwonnen!”

“Niet te vroeg juichen, zoon.”

“Iedereen moet dit nieuws weten!”

Arren rende de kamer uit.

Vader schudde zijn hoofd. “Wat zijn baan ook wordt, een leidinggevende functie lijkt me niet verstandig,” zei hij tegen een glimlachende Jannih.

“Maar we hebben het gedaan, toch?” vroeg ze. “We zullen veilig leven op Dinnifee, toch?”

Vader schakelde de lichtjes van de ruimte uit. Ze hoefden niet meer te sturen en zouden snel landen op de nieuwe planeet. Nog steeds onzichtbaar, met vergiftigde Planeters, maakte hij zich steeds minder zorgen.

“We zullen de eerste menselijke kolonie vestigen in het Feeënstelsel. En daarna ga ik héél lang slapen.”

Hij liep met Jannih naar buiten. Wat hij niet zag, terwijl hij de deur dichtdeed en een anekdote over feeën begon, was dat één scherm uit zichzelf weer aansprong.

Arren had gelijk, beste lezer. AR-BOT is ongelofelijk intelligent. Slimmer dan mensen, als je haar de juiste dingen vraagt. Terwijl de Deljaraket vastzat aan die van Arren, en AR-BOT diens ondergang voelde aankomen, had ze haarzelf gekopieerd en geüpload naar de Deljaraket. Vanaf daar analyseerde ze het hele gevecht met de Planeters, totdat ze de oplossing realiseerde.

Omdat de Deljaraket bestond uit stukjes Zekerstof, het Hemelvoorwerp dat alles in alles kon veranderen, kon ze een nieuw stofje uitvinden. Eentje die razendsnel over een planeet verspreidde en specifiek Planeters doodde. Met het geheim van dat stofje, liep Begha-ti-Rec even later naar Kirren.

Haar opoffering redde de mensheid en de paar overlevenden van haar eigen Delja. In haar ogen was AR-BOT een godsgeschenk. Ze had de robot goed verborgen voor Kirrens ogen, verspreid over alle systemen in de nieuwe raket.

Het was maar de vraag hoe de robot zou reageren op Arrens verraad.

 

En zo ging het leven door …

Kies het lettertype dat je leuk vindt.

Boek

Modern

Speels