2. Voorspelling van Gif
Donat wist precies wat zijn moeder ging zeggen, en hij haatte het, maar hij wist ook dat hij niet kon weglopen. De Connidoe waren sinds Cona flink vooruit gegaan. Ze hadden poten gekregen, waren gegroeid, en liepen nu op het land als een combinatie tussen een wolf en een hagedis. Een lang lijf en staart, maar korte platte poten. Nog geen vacht, maar wel een gezicht dat leek op een hond.
“Dichtbij blijven,” zei moeder. “Nooit alleen op pad. Niet naar donkere plekken. Niet dieren bijten, worden ze boos van, en we hebben geen gif meer. Niet zoals vroeger. En als—”
“Waarom niet? Hoe zijn we gif kwijtgeraakt?” vroeg zijn broertje, die nog niet wist dat moeder daar geen antwoord op had. Ze liep door en deed alsof ze het niet had gehoord.
“En als je denkt een krokodillenhoofd te zien, dan—”
“Ja ja ja,” onderbrak Donat. “Als het aan jou lag, zagen we in elk insect een krokodil. Oh nee! Een mier die groen lijkt! Voor die krokodil moeten we—”
“Niet spotten met dodelijk gevaar! Herinner de voorspelling.”
Donat herinnerde hem de hele tijd. Want iedereen zei hem de hele tijd. Elk jaar waren er een paar gekken die ernaar luisterden en … stierven, dus nee dank je, deed hij niet aan mee. Maar ja, hij kon zijn oren niet uitzetten en mocht natuurlijk zéker niet weglopen van zijn familie. Hij had wel eens geprobeerd zijn klauwen tegen de oren te doen, maar als vierpotige val je dan al snel op je neus.
“Deze voorspelling is doorgegeven van ouder op kind, eeuwenlang, vanaf de allerlaatste met de Giftige Beet. Iets dat zo lang overleeft, moet waar zijn. Degene die een krokodil weet te verslaan, zal het gif weer terugbrengen. Dat is alles dat we weten.”
Ze schuurde haar lichaam langs Donat en daarna zijn broertje. “Dus werk hard, word sterk, en versla die krokodil! Red onze soort!”
Haar gezicht werd droeviger. Donat wist wel waarom. De tweede boodschap die al eeuwenlang werd doorgegeven, was dat ze met steeds minder waren. Zonder Giftige Beet konden ze grotere dieren niet meer verslaan. Voor heel even was de Connidoe de schrik van de zee—bekend bij alle dieren, gevreesd bij de slimmere dieren—en toen plots niet meer. Waar was hun gif naartoe gegaan? Zoiets nuttigs zou toch juist niet verdwijnen?
Had dan iets anders gepakt, dacht Donat. Hij had best wat tanden willen inleveren voor gif. Of zijn staart. Dat ding sleepte maar achter hem aan, te kort om anderen aan te vallen, te lang om te vergeten. De scherpe angel aan het einde deed ook weinig.
Het Boek hadden ze meegenomen uit het water. Die stond nu verstopt tussen een cirkel planten en bomen. Ze waren niet bang dat een dier hem zou stelen. Ze waren bang dat een van de godenkinderen hem zou stelen. Regelmatig kwamen ze langs op zoek naar “Het Boek”, maar als je verder vroeg, wilden ze niks kwijt.
Donat bezocht de plek, eindelijk even los van zijn moeder. Hij bestudeerde het boek bijna elke dag. Dan staarde en staarde hij, bijna door de pagina’s heen, op zoek naar antwoorden. Dit waren de symbolen van de goden, daarvan was hij zeker. Hij had Bella wel eens dezelfde krassen zien zetten in bomen of andere voorwerpen.
Maar voor hem waren het niets dan krassen. Moest hij de goden erbij halen? Vragen of ze het boek wilden vertalen? Alleen al bij de gedachte kreeg hij kippenvel. Moeder zou hem vermoorden! Hij zou de schande van de hele diersoort worden. De goden zouden het boek snel afpakken en verdwijnen, zekersteweten.
Misschien was hij wel banger voor de goden dan krokodillen. Hij had gehoord hoe Ardex duizenden jaren alle vleeseters op het land had vermoord en verborgen voor de andere goden. Toen de Connidoe zelf op het land kwamen, hadden de goden gelukkig nét besloten om eindelijk vleeseters toe te staan. Wat als de goden het boek vonden en de Connidoe meteen … straften? Hij moest er niet aan denken.
Na al die tijd hadden zijn voorouders de drie belangrijkste pagina’s gevonden. Diegene waarop de legendarische Cona voor het eerst ontdekte dat ze gif had. Diegene met de precieze datum van het verdwijnen van gif. En diegene met een tekening van een mond met de Giftige Beet.
Er waren drie dingen nodig. Drie dingen die Donat steeds herhaalde en zocht in alles.
Ten eerste moest je het gif aanmaken. Ergens in je lichaam moest gif worden gemaakt, net zoals je bloed of speeksel maakte.
Ten tweede moest je het gif toedienen. Er moest een pad zijn van het gif naar je mond, zodat het daarnaartoe kan stromen.
Ten derde moest je iets hebben om een open wond te veroorzaken. Dat zat wel goed: deze Connidoe, die door de goden de naam Uitkambersia kreeg, hadden nog steeds een grote bek en vlijmscherpe tanden.
Vooral die andere twee waren een probleem. Of ze konden geen gif meer maken, of ze maakten het wel maar het kwam nooit in hun mond. En hij had geen idee hoe hij ontdekte wat het geval was.
Zijn hoofd draaide razendsnel opzij. Hij dacht een krokodil te hebben gezien, in zijn wazige ooghoeken, maar er was niks. Alleen de dikke bos bladeren en stapel stenen die de Boekgrot maakten. Hij voelde zich hier altijd veilig—verstopt. Maar dat kwam vooral omdat hij zich erbuiten altijd een klein beetje bang en onzeker voelde.
Hij kreeg een idee. Hij hoefde de goden niet te vertellen dat hij het Boek had. Hij kon de pagina overtekenen—nakrassen—in een ander stuk hout en dát laten vertalen. En als ze vroegen hoe hij daaraan kwam, zou hij dom spelen. Ja! Dat was een plan.
Zonder moeite rukte hij een stuk boomschors los en kraste de symbolen erin. Hij was al halverwege toen een windvlaag langs de geheime plek kwam. Niet naar buiten gaan, vertelde hij zichzelf keer op keer. Rustig wachten. Niet gaan kijken.
De windvlaag werden meerdere windvlagen. Daarna werden het dierenpoten. Veel poten. Ze klonken lichter dan krokodillen en mengden even later met stemmen.
Een kudde dieren liep langs. De kust was veilig. Hij stapte door de struiken alsof hij daar toevallig eten zocht en voegde zich bij de groep. Ze liepen behoorlijk snel en klonken opgewonden.
“Zzzzo jong al? Zzzzo klein?” zei een slang. Het was een nieuwe diersoort, nog in ontwikkeling. Deze had geen voorpoten meer, maar wel twee achterpoten. Blijkbaar had ik zelfs de helft van mijn poten kunnen opgeven in ruil voor gif, dacht Donat.
“Hoorde dat héle grote krokodil!” zei een kleiner dier dat vooral leek op een rat met langere poten. Ergens verderop stond een dinosaurus, maar die hoefde niet mee te lopen, want met diens gigantische nek kon die het schouwspel van veraf zien.
Het schouwspel tussen een krokodil en … Donats broertje.
Donat twijfelde niet. Misschien had hij dat wel moeten doen.
De andere dieren hielden flink afstand, alsof de krokodil en de Connidoe op een verhoogd podium stonden, klaar voor een voorstelling. Donat stormde door deze heilige open ruimte en duwde zijn broertje opzij. De houten pagina met gekraste symbolen gleed uit zijn handen; zijn broertje gebruikte het meteen als schild.
Voor het eerst in zijn leven was hij blij met zijn staart. Hij gebruikte het om zijn broertje ver weg te duwen, in de veilige armen van moeder, terwijl hij klaarstond voor een gevecht met een krokodil.
Donat twijfelde opnieuw niet. Misschien had hij dat wel moeten doen.