5. De Gifgordel
Gonadisa wist precies wat haar vader ging zeggen, en ze stopte een stel bladeren in haar oren, want als ze dit nog een keer moest horen stierf ze direct van angst. Ze kon niet slapen zonder een nachtmerrie over krokodillen. Ze kon niet naar de hemel kijken zonder bang te zijn dat een van die nieuwe roofvogels omlaag kwam.
Ze schatte in dat ze haar hele leven nooit meer dan tien boomlengtes van haar familie verwijderd was geweest. Haar ene familie, in ieder geval. Die andere tak was al in geen tijden gezien en als het aan moeder lag—
“Die verraders bestaan niet meer voor ons. Ze weigeren te vechten met krokodillen en jatten steeds meer kinderen bij ons weg. We zijn nog maar met twintig!”
En ja hoor, de volgende herinnering aan dat ze bijna allemaal waren uitgestorven. Gonadisa stopte nog meer bladeren in haar oren. Haar ouders zeiden nog iets boos tegen haar, maar ja, dat hoorde ze niet. De wereld was lekker rustig zo. Ze kon ietsje ontspannen, totdat ze besefte dat ze nu natuurlijk ook niet kon horen of er gevaar aankwam.
De Gosti hadden voor hen twintig hengels gemaakt, één per dier. Ze kwamen wel eens langs om nieuwtjes te geven of hun volgende uitvinding te presenteren. Laatst hadden ze een stuk steen met plantenstengels vastgemaakt aan een tak en noemden het een “hamer”. Om “dingen mee te bouwen”. Toen Gonadisa vroeg wat ze dan wilden bouwen, wisten ze het ook niet.
Ze konden goed leven van de visvangst. Gonadisa begreep dan ook niet waarom die obsessie met krokodillen bleef bestaan, al zou ze hemeltjeblij zijn als al die beesten uitstierven. Dé plek om jouw gevecht—jouw “ontmoeting”—met een krokodil te hebben, was natuurlijk langs de waterrand waar zij ook wilden vissen.
Gonadisa zei het niet hardop, maar ze was van plan om weg te rennen als ze er eentje zag. Het gevolg was dat ze de hele dag wegrende van bomen, planten, andere dieren, en zelfs goden, want in een bepaald licht konden die allemaal op een krokodil lijken. In zo’n beetje elk licht, als ze eerlijk was. Soms keek ze in het water en schrok van haar eigen weerspiegeling.
Haar ouders spoorden haar altijd aan om “vriendelijk te zijn” met de Gosti. Ze wist echt wel wat ze wilden: informatie. Die Gosti kwamen ook langs bij het andere deel van de familie en hun dochter moest dan maar een spion zijn. Vond ze niet erg, want spion zijn in je eigen territorium is zowel stoer als totaal niet gevaarlijk.
“Hé Spookjes, nog nieuws?”
“Mwah, we hadden wat discussie met de goden.”
“Discussie … met … goden?”
Gonadisa was steeds opnieuw verbaasd over wat die dieren konden en mochten. Het leek wel of ze werden voorgetrokken. Alsof de goden hen, als beloning voor iets, betere hersenen hadden gegeven. Terwijl ze ook had gehoord dat de Gosti verantwoordelijk waren voor de ondergang van de dinosaurussen, en dat was niet iets dat je beloonde, toch?
“Ze wilden dat we elke uitvinding eerst aan hen gaven. Ze zijn bang dat we slechte dingen maken, denk ik.”
“Maar jullie helpen iedereen met je dingsels!”
De Gosti schudde haar hoofd. Gonadisa had altijd het idee dat zij meer wisten en langer nadachten—en haar dus een naïef kuiken vonden. “Het is ook geen straf. Het is een controle, want in de toekomst maken we misschien, weet ik veel, een superhengel die alle vissen uit de zee haalt. Zoals … zoals met jouw soort toen is gebeurd. Dat willen ze niet.”
De Gosti keek bedenkelijk weg, twee vingers wrijvend over haar zachte kin. “Best een idee eigenlijk …”
“En dat gesprek vonden jullie niet leuk?”
“Wie houdt er wel van controle? Van te horen krijgen wat ze allemaal niet mogen?”
Deze hele familie, dacht Gonadisa meteen. Elk gesprek met vader en moeder bevatte de volgende lijst dingen die gevaarlijk zouden zijn of krokodillen zouden opwekken, alsof ze een toverspreuk waren. Als je hun naam zei, dan zouden ze al verschijnen. Als je té groen eruit zag, zouden ze denken dat je een soortgenoot was. Als je te hard praatte of lachte, zeker als het avond werd, zouden ze meteen naast je staan. Volgens opa riep je zelfs een krokodil op als je te hard snurkte—alsof ze daar controle over had.
“Maar jullie kunnen dus praten met de goden? En zelfs zeggen dat je het niet eens bent, zonder dat ze je … iets aandoen? Of verbannen? Of straffen met een preek? Of—”
Alle Gosti’s fronsten weer. “Het zijn hele aardige wezens die het beste met ons voor hebben. In tegenstelling tot krokodillen!”
De Gosti rilden bij het woord en spraken het nu ook liever niet meer uit. Zoals het hoorde.
Ze zag een kans. “Zou je iets aan de goden kunnen vragen voor ons?”
Nog geen week later keerden de Gosti terug, vlak na zonsopgang, met goed nieuws en slecht nieuws. Ja, de goden hadden antwoord gegeven. Nee, het antwoord was niet wat ze wilde.
“Ze denken de plek te weten waar jouw voorouders voor het laatst gif hadden. De plek waar allerlei dieren hen plotseling uit de zee trokken. Het ligt niet binnen dit territorium.”
Gonadisa had haar ouders niks hierover verteld. Ze wist het antwoord al. Een preek, territoriumarrest, nooit meer met de Gosti praten. “… hoe ver weg?”
“Een eindje langs de rivier. Als we nu vertrekken, kunnen we misschien voor zonsondergang terug zijn.” De Gosti keek ernstig. “Vergeef me, maar wat hoop je hiermee te bereiken?”
Gonadisa liet haar hoofd hangen. Haar stem kraakte. “Iets. Iets anders dan wat ik nu de hele dag moet doen. Ik ben alleen maar bang, en boos, en onzeker, en krokodillenmoe.”
Bij het woord met de grote K rilden alle Gosti met haar mee. “Oké dan.”
Terwijl haar familie druk bezig was de hengels te controleren op visvangst, sloop zij weg aan de andere kant. Ze slenterden langs de rivier totdat de zon op haar hoogste punt stond en de Gosti plotseling naar het water wezen. “Even kijken. Paarse bomen, rode planten, grote bocht naar rechts, in de verte de besneeuwde Bijnaberg, het Spookden in onze rug—ja, dit is de plek.”
Het leek een stukje water zoals alle andere stukjes. Gonadisa wist inderdaad niet wat ze hier precies wilde bereiken. Ze stapte voorzichtig verder, tot het water rond haar middel kwam. Van dichtbij zag ze verkleuringen in het water. Sliertjes hier en daar van een nét iets andere kleur. Hoe langer ze keek, hoe meer ze de kleuren kon onderscheiden. Het waren vooral gelige stromen, soms een beetje groen of rood. Ze dreven te veel mee op de golven om zeewier te zijn.
Er zat niks anders op. Ze moest onderwater. De Gosti hadden een hengel meegenomen met een sterk blok hout aan het einde, in plaats van scherpe naalden. “Als er iets is, pak dit, en we hengelen je omhoog.”
Haar soort was lang, lang geleden uit het water gekomen. Langer dan een minuut zou ze het niet volhouden. Dus ze zoog haar longen flink vol en dook.
Onder water waren de stromingen nog beter zichtbaar. De zee was hier alle kleuren behalve blauw. Ze koos een geeloranje stroming en volgde het, langs vlaktes van koraal, langs een school kleine visjes en groepen plankton, over een paar heuvels op de ondiepe zeebodem.
De stroming kwam samen met andere stromingen. Allemaal leidden ze terug naar dezelfde plek, een heuvel in de verte waarvan de bovenkant nét uit het water stak. Voor andere dieren zou het een klein eilandje middenin de rivier zijn. Maar van onderen kon je zien dat het een pilaar van modder was, met een grote opening waar Gonadisa doorheen zwom.
De binnenkant stond vol met planten in de vorm van een beker of een emmer. Hun bladeren werden uitgerekt naar beneden en krulden aan de zijkanten omhoog, als twee Gostihanden die een kom maakten. Ze kende die van boven het water, waar ze die vorm gebruikten om regen te vangen. Onderwater was natuurlijk geen regen.
Dus wat konden ze hier vangen? Waarom leken ze zo precies en netjes aan de muur te groeien? Dit moest wel expres zijn neergezet door—
Na een leven van angst, reageerde Gonadisa voordat ze het bewust doorhad. Haar lichaam zoefde uit de pilaar, alsof ze vast zat aan touwtjes en werd bestuurd, precies terwijl de krokodil aan de andere kant door de moddermuur heen hapte. Ze zocht de hengel boven haar; ze was te ver afgedreven.
Zwemmen had ze niet bepaald geoefend de laatste jaren. Maar als de stromingen hieruit komen, dacht ze. Dan vangen die planten gif.
Toen de krokodil op haar afkwam, vluchtte ze niet, maar dook onder hem door. Ze zwom rondom de pilaar en hoopte dat de krokodil de snellere route wilde nemen: dwars door de planten heen.
Dat deed het beest. Hij brak dwars door de pilaar en vernielde de hele kamer.
Liters gif explodeerde uit de planten en tekenden de zee tot een giftige regenboog. Gonadisa voelde het branden op haar huid. Haar adem was weg en ze sloeg één poot voor mond om niet per ongeluk het gif in te slikken. Verblind, omringd door nog meer spartelende vissen, zocht ze haar weg terug.
Haar staart tikte tegen iets hards. Ze pakte het meteen en voelde opgelucht het ruwe hout van de hengel. De Gosti trokken haar uit het water, met nog grotere ogen dan normaal. Ze groeiden tot onmogelijke grootte toen ze zagen wat achter haar aan kwam: een dode krokodil.
In een mum van tijd veranderde de hele rivier in een giftige stroom. Vis na vis probeerde eruit te ontsnappen. Gonadisa kon zelf nauwelijks overeind blijven staan, haar lichaam verzwakt en op veel plekken verbrand.
Ik heb, dacht ze, toch wat veel water ingeslikt.