8. Het Foute Stofje

Ionadanaris wist niet wat ze moest zeggen. Of denken. Of doen. Krokodillen waren hier al—Krokodil!—honderden jaren weg?

“Je liegt,” zei ze. Ook niet slim in het gezicht van een godin.

“Misschien hangt ergens nog eentje rond, verdwaald,” zei Eeris. “Maar alle Krokokuddes die ik ken zijn vertrokken naar andere plekken, zonder giftige rivieren. Ik weet vrij zeker …”

Ionadanaris zakte door haar poten. De Gosti vergaten zich vast te houden aan de muur en vielen met haar mee. Ze mompelde: “Dat ik nog nooit een echte krokodil heb gezien. Ik was nooit in gevaar.”

Waarom zag ze dan nog steeds gevaar? Waarom—Krokodil! Stop daarmee! Stop!

Haar verre familielid, een groter exemplaar dan zij die een voorpoot miste, schuurde geruststellend tegen haar aan. Ze keek in zijn vriendelijke gezicht. “Jullie wisten dit zeker? Waarom gingen jullie weg?”

“We gingen niet weg, we werden weggestuurd. Ik heet Donat, vernoemd naar onze verre voorouder die het boek vertaalde—”

“Ho eens even,” zei Bella. “Dat is niet waar. Donat had de symbolen uit het boek in houtschors gekrast en die aan zijn broertje gegeven. Een paar weken later kwam hij daarmee naar de Troon, naar mij. Ik vond het verdacht, maar heb de symbolen voor hem vertaald.”

Donat knikte. “De tekst vertelde over het ontstaan van de eerste Giftige Beet, bij Cona. Elke keer als een kind wordt geboren, is er een kans op een foutje. Een kleine verandering in hoe het dier werkt. Cona had zo’n foutje—maar het bleek een goed foutje. Stofjes die eigenlijk door haar lichaam hoorden te gaan, werden ineens gemaakt rond haar tanden.”

“Dus als ze een dier beet …”

“Ging dat stofje mee. Cona had nog meer geluk, want er kwamen nog meer foutjes. Het stofje werd steeds slechter en minder natuurlijk—en daardoor steeds giftiger.”

Haar hoofd tolde. De eerste Giftige Beet ontstond door een toevallig foutje. Maar daar konden ze—Krokodil!?—toch niet op wachten? Misschien duurde het nog miljoenen jaren voordat weer iemand toevallig dat foutje kreeg. Miljoenen jaren die—

“Hoe lang geleden zijn jullie weggestuurd?”

Donat glimlachte, alsof ze het juiste antwoord had gegeven op een toets. Bella antwoordde: “Lang geleden genoeg dat het foutje weer eens kon voorkomen.”

“Toen we dit wisten, dankzij die geweldige vertaling van Bella, sloeg die voorspelling nergens meer op. Een krokodil verslaan zou niks brengen. We moesten juist overleven, lang genoeg, tot de Giftige Beet vanzelf terugkwam.”

“En? En? Is hij terug?”

Donat stopte met glimlachen. “De goden zeiden dat het waarschijnlijk sneller gebeurde, want we hadden ooit de Giftige Beet. We konden het al, dus kunnen het waarschijnlijk nog steeds. We moeten het alleen weer aanzetten.”

Krokodil! “Stop daarmee,” riep Ionadaris hardop. “Stom hoofd. Stop met overal krokodillen zien. Stop met bang zijn voor alles.”

Bella en Eeris keken alsof ze haar moeders waren. De Gosti hadden zich eindelijk van de vloer geraapt en vlogen, enthousiast in gesprek, weer het raam uit.

Bella hurkte voor haar en hield het boek vast. Haar slaapkamer was erg klein, bijna alsof ze er voor straf was neergezet. Maar dat kwam ook omdat het volstond met eindeloze boeken en Bella niets meer nodig had dan een zacht bed. De muren stonden vol spreuken en wijsheden; de enige andere aankleding was een prachtige gouden spiegel.

“Het duurde een tijd voordat ik doorhad waarom die symbolen mij zo bekend leken: de Uitkambersia moesten mijn Boek hebben. Dezelfde avond dat ik het terugnam, had Eonada net haar vader verloren. In paniek sprong ze bijna op mijn rug en wilde perse met ons mee. Zo raakte deze tak van jouw familie steeds beter bevriend met ons, de goden. En zo werd het steeds meer zijn eigen soort.”

Buiten klonk—KROKODIL—een schreeuw. Krachtig, maar ook kort, alsof iemand compleet was verrast. Iedereen keek kort door het raam, maar zag niks raars en kwam niet in beweging.

“Waarom stalen ze ons gif?” zei Ionadanaris.

Bella fronste. “Ik neem aan dat je de Gifgordel kent? Die ontstond toen iemand de geheime opslag van gif ontdekte en liet ontploffen.”

“Ja, maar waarom al dat gif stelen en opslaan … zonder het te gebruiken?”

De wasbeergodin opende het boek en bladerde er razendsnel doorheen. Een tweede joel kwam van buiten. Eeris was er niet gerust op en stak haar lange giraffenek naar buiten om in alle richtingen te turen.

Het was indrukwekkend, hoe snel Bella kon lezen en zoeken. Natuurlijk, het was een magisch boek, maar ze had het vermoeden dat daar alle wijsheid van de wereld instond. En dat was veel.

Bella keek op en fluisterde haar besef: “Omdat … wij de boosdoeners hebben opgepakt en verbannen voordat ze het gif konden gebruiken.”

Donat realiseerde het ook. “Al die beesten trokken de giftige versies van ons uit het water. Ze stalen het gif en sloegen het op als … als … als een bom om later te gebruiken. Maar het kwam er nooit van.”

Ionadanaris werd kriebelig van het geschreeuw buiten. Krokodil!? Ze wilde deze veilige knusse slaapkamer nóóit meer verlaten. “Voor wie zou die bom bedoeld zijn dan? Hij zou alleen werken in het water.”

“Héél goed werken zelfs,” vulde Donat aan.

Eeris en Bella keken naar elkaar. Twee tellen later vervloekten ze, met niet mis te verstane woorden, hun eigen broer Ardex.

“Ardex! Kom—hier!” schreeuwde Bella alsof hij haar hond was die iets stouts deed. Ardex kwam ook aanlopen alsof hij iets stouts deed, uit zijn eigen slaapkamer die vuurrood was en véél groter. Stoom kwam van hem af en hij wreef slaapkorrels uit zijn ogen.

Jij hebt die bom gemaakt. Of niet soms?”

“Waar heb je het over? Kan dit morgen?”

Bella trok aan zijn slagtanden. Als ze kwaad was, werd ze langer dan iedereen—behalve Eeris—en wilde dat je naar haar opkeek. “Die gifbom onder water. Die ons nu de Gifgordels heeft gegeven. Jij stuurde de dieren aan om het gif te stelen, of niet? Want jij wilde de vleeseters onder water onderdrukken en wegkrijgen.”

“Bella. Lieve Bella. Dat is zo, zo lang geleden.”

“Is’t waar? Jij, de oppergod die moet zorgen voor het leven, bouwde een Gifbom om de vleeseters in het water te doden als het uit de hand liep?”

“Ja, ik beken schuld, maar ik had ook niet kunnen weten dat—”

Het rumoer buiten bereikte een onacceptabel niveau. Zeker voor middenin de nacht, als veel dieren zouden moeten slapen.

Ionadanaris keek naar buiten en zag deze keer meteen wat er aan de hand was. Een gigantische krokodil, als een schaduw zwarter dan zwart, sloop op de Troon af. Maar jij ziet overal krokodillen, dacht ze. Ze zijn er niet. En dat ga je voor jezelf bewijzen.

Ze struikelde de trappen af, gevolgd door verbaasde goden op afstand, terwijl Ardex nog probeerde sorry te zeggen tegen een withete Bella. Ze kruiste de Troonzaal en rolde even later naar buiten.

“Zie je wel,” zei ze tegen haarzelf, “er is niks—”

Een krokodillenstaart zwiepte haar van haar poten.

Kies het lettertype dat je leuk vindt.

Boek

Modern

Speels

8. Het Foute Stofje

Ionadanaris wist niet wat ze moest zeggen. Of denken. Of doen. Krokodillen waren hier al—Krokodil!—honderden jaren weg? “Je liegt,” zei ze. Ook niet slim in het gezicht van…