1. Herberg bij Hima
Op de besneeuwde rand van de Himaberg stond een hutje met een kleurrijk bord dat zei: “Kom binnen, er is plaats voor iedereen!” Dat bleek een leugen toen Himnib probeerde met zijn honderd schapen toegang te krijgen.
De hut klonk gezellig druk, maar niet vol. Een paar lichten brandden, een paar waren nog uit. De stemmen binnenin waren eerder gefluister dan geroep.
Buiten was een sneeuwstorm aan de gang, waardoor Himnib zijn witte schapen nauwelijks meer kon terugvinden in het witte landschap.
Hij stapte snel naar binnen, glimlachend.
De geur van warme groentesoep en vers gebakken brood kwam hem tegemoet. Normaal gesproken leefde hij van zijn eigen kudde, maar dat ging steeds moeilijker. Zijn dieren gaven steeds minder melk en vlees, omdat ze zelf nauwelijks konden eten. Het Eerste Conflict had op veel plekken een zwart gat achtergelaten waar planten hadden moeten zijn. Net zoals het een zwart gat achterliet waar Himnibs diersoort jarenlang hun koninkrijk had gehad: de Berenbouwers.
Na dagenlang rondtrekken had hij eindelijk de Himabergen overwonnen. En, hopelijk, een vullende maaltijd. De volgende woorden wilde hij dus niet horen.
“We zijn gesloten,” zei een sneeuwluipaard.
Hij lag voor een toonbank. Een Himnibs berenbouwers ongetwijfeld hadden gebouwd. Achter die toonbank stond de eigenaar van de herberg: een Yak met zwarte vacht op zijn rug en een explosie van zwarte krullen op zijn hoofd.
Himnib keek naar de Yak voor steun. Het enige geluid in de herberg was zijn wandelstok die tegen de planken tikte, terwijl hij verder naar binnen liep. Vier van zijn schapen huppelden al achter hem aan. Hij duwde ze zonder te kijken buiten de deur.
“Maar het bord zegt—”
“We zijn gesloten voor jouw soort,” sneerde de luipaard.
De eigenaar trok een stuk perkament van het bureau en frommelde het in een ton. Hij wilde ook een tweede voorwerp pakken, maar Himnib had het al gezien. Een bal van metaal en hout, geslepen in een luipaardvorm door een kundige artiest. Het touw dat eraan vast zat was geknapt, maar hing nog half rond de luipaardnek.
Himnib stapte dichterbij, zijn wandelstok tikkend tegen tafelpoten. Op de achterkant van de bal stond een naam: Lazpard.
“Maar u bent een Kompaan!” zei hij opgewekt. “Kompanen staan bekend om hun gastvrijheid en dat ze elke diersoort helpen! Je wil toch niet dat ik tegen mijn beste vriendin, de Wijze Uil, zeg dat je mij hebt—”
Lazpard zuchtte en kraste zijn nagels in een houten plank. “Prima! Kom binnen.”
De Yak ruimde alles nog verder op. Hij leek nerveus, waardoor hij juist een grotere rommel maakte. “Jakhoor, iedereen is welkom! Kom binnen, kom binnen.”
Himnib had gehoord van een groep Jakhalzen die Kompaankettingen vervalsten. Ze deden zich voor als Kompaan omdat iedereen hen vertrouwde, want het Eerste Conflict werd door hen beëindigd.
Elke diersoort had één officiële Kompaan. Eén dier die het vredesverdrag had goedgekeurd. Regelmatig werden ze opgeroepen naar de Raad van Kame om allemaal te stemmen over een nieuwe regel. Dat waren honderden stemmen. Maar het voelde voor de meeste een stuk eerlijker dan “de goden beslissen”.
Dit was geen valse nepketting. Dat wist hij zeker—want hij had zelf ook zo’n ketting. En zijn soort was de uitzondering op de regel.
Ondanks Lazpards chagrijnige blik, bleef hij een Kompaan. Dus Himnib vertrouwde hem.
“Kom maar wollige vriendjes! Kom maar!” riep Himnib achteruit.
Hij werd oud. De zwarte beer leunde op zijn wandelstok en wilde niet teruglopen om de schapen het hutje in te duwen.
Een paar sneeuwluipaarden keken hongerig naar zijn kudde. Ze mopperden over een “idiote hoeveelheid schapen” en “dat past niet”, waarna ze door het raam sprongen en de herberg verlieten.
De Yak keek zuchtend toe hoe steeds meer en meer schapen binnenstroomden. Ze duwden de tafels naar de hoeken van de kamer om plek te maken, en het was nog niet genoeg.
Lazpards gezicht sprak boekdelen: zie je wel, dit was een stom idee. Himnib zag het probleem niet. Lekker zacht, toch? En warm? En gezellig.
Hij dacht het terwijl de laatste tien schapen als stuiterballen over andere moesten springen om uiteindelijk in de vensterbank te belanden.
“Joh,” zei hij. “Schapen zijn véél intelligenter dan je denkt, hoor!”
Twee schapen mistten hun sprong en landden in een plant. Ze besloten de plant op te eten, in plaats van weg te lopen.
“Maar, eh, niet alle schapen worden gelijk … geschapen.”
Lazpard bleef nors, maar Yak lachte om de woordgrap, terwijl hij vuurtjes aanstak in kleine korven aan de muur. Deels voor licht, deels voor warmte tegen de sneeuwstorm die hard tegen het dak rammelde.
“Waar heb je dat geleerd?” vroeg Himnib. “Ben jij zo’n nieuw persoon die magie kan?”
“Neek neek, gewoon een uitvinding van de Gosti. Jak, ze noemen zichzelf de Primas sinds ze naar de Aparantrivier zijn verhuisd. Vinden zichzelf heel wat.”
Yaks ogen knepen samen. “Maar toen ik een huis per ongeluk in brand stak, jak, werd ik door de Raad flink gestraft! Twintig jaar in de gevangenis, mag nooit meer terugkomen en—”
Lazpard gromde. “Kijk uit met kritiek op de Raad.”
Himnib wilde doorvragen, maar Yak viel angstig stil.
“Geef je stok maar hier,” zei de gastheer uiteindelijk, “en je andere spullen. Jak, als je er toch bent, kan je overnachten. Zolang je maar betaalt.”
Himnib gaf zijn tas weg. Het bevatte spullen gemaakt van schapenwol en de laatste drinkflesjes die hij moeizaam had gemolken. Kleding maken leek wel een beetje op huizen bouwen, had hij zichzelf verteld. Het was kleiner, en je moest voorzichtiger zijn, maar hij noemde zichzelf nog steeds vol trots een Berenbouwer.
Iemand moest het doen.
Maar zijn wandelstok ging nergens heen. Waarom trok de eigenaar snel de spullen van tafel? Waarom was hij zo zenuwachtig? Waarom fluisterden ze? Wat stond er op dat perkament?
De hongerige schapen begonnen al aan de houten planken in de muur.
Lazpard pulkte etensrestjes tussen zijn scherpe voortanden uit.
“En wat brengt een Berenkompaan helemaal naar hier?”
Hij wist het dus. Nog vreemder dat hij me dan zo behandelt, dacht hij. “Op zoek naar plekken waar nog bloemenvelden groeien. Op zoek naar de andere Beren.”
Lazpard schamperde. “Tja, hadden jullie maar niet over de hele wereld moeten verspreiden als een stel mieren.”
“Mieren? De Raad gaf de Berenherders toestemming om meerdere kompanen te hebben, omdat—”
“—jullie vinden dat je overal maar naartoe kunt lopen en velden wegvreten. Weglopen van je taak als Kompaan, weglopen van de rotzooi die je achterlaat.”
Toen hun territorium werd verwoest, waren alle beren ergens anders. Ze hielpen overal met huizen bouwen en de eerste steden beginnen—zeker sinds ze hadden uitgevonden hoe je eten kon groeien waar je was, met zaadjes en tuintjes. Toen het Eerste Conflict eindigde, zaten alle beren vast in andere landen en mochten nergens meer heen.
Want dat was de nieuwe regel: vanaf nu moest je officieel toestemming vragen aan een Kompaan voordat je een nieuw territorium bezocht. Erg lastig om te doen als je geen eigen territorium meer had. Nog lastiger als je een herder was en elke dag een nieuwe plek bezocht.
Dit hutje moest op de grens tussen Kina en Foenix staan. Hij had écht geen tijd om eerst de baas in Foenix op te zoeken voor toestemming.
Himnib hoefde niet lang de muren te bekijken om zijn punt te maken. “Wij hebben wel mooi dit hutje gebouwd. Wij hebben alle hutjes voor iedereen gebouwd!”
Zijn nagel volgde een paar prachtige inkervingen van bloemen en landschappen. Dit moest het werk van Bunjo zijn, die maakte geen lelijke dingen.
“En weet je wat ik niet kan?” gromde Lazpard. “Dankzij die hutjes van jullie? Jagen. Leven onder de maan. Zelf mijn prooi vangen en mogen opeten.”
Yak groeide nog zenuwachtiger. Himnib aaide de schapen naast zijn poten en fluisterde iets in hun oor.
Een andere regel van de Kompanen. In bepaalde gebieden mocht niemand elkaar aanvallen of opeten. Alleen daarbuiten—de Wildernis, noemden sommige het—kon je leven zoals de dieren vroeger altijd hadden geleefd. Een regel die ze van de goden hadden overgenomen, waardoor de helft van de wereld er automatisch een hekel aan had.
“Ga dan in de hoogste bergen leven, als je zo graag wilt.”
“Oh, dat ga ik ook doen. Maar ik heb eerst wat andere zaken om te regelen.”
Twee schapen rolden vooruit alsof ze ninjas waren, stootten een ton om, en grepen het perkament dat eruit kwam. Lazpard legde zijn poot er razendsnel op. De Yak verdween door een zijdeurtje.
Himnibs schapen probeerden Lazpard te overweldigen met hun aantal, maar een Luipaardkompaan is groot, sterk, en compleet in zijn recht als hij nu ter “zelfverdediging” een paar schapen zou doden.
“Laat hem met rust,” zei Himnib luid.
Lazpard keek even achterom, heel eventjes, of de schapen zouden luisteren.
Himnib sloeg met zijn wandelstok de grijsgestipte voorpoot van het perkament. Zijn andere klauw wilde het papier pakken, maar een luipaardstaart sloeg het weg. Lazpard gebruikte zijn voorpoten als bokshandschoenen, terwijl Himnibs wandelstok zo snel ronddraaide dat het een ondoordringbaar schild werd.
Hij was niet meer de sterkste beer, maar hij bleef een beer. Hij kon de kracht van Lazpard tegenwerken en even hard aan het papier trekken.
Het perkament scheurde in twee stukken.
Beide dieren verloren hun evenwicht en rolden achterover tot de andere muur van de hut. Himnibs val werd door twintig schapen verzacht; voor Lazpard maakten ze juist een gapend gat.
De luipaard krabbelde duizelig overeind. Hij sprong door het raam.
Himnib bleef achter met het andere deel van het perkament.
Wetsvoorstel #1826: ook herders zijn gebonden aan wet #2. We hebben jarenlang een oogje dichtgedaan als ze weer zomaar van territorium wisselden. Niet langer! De grootste overtreders worden gestraft voor alle jaren waarin ze zonder toestemming landen zijn binnengewandeld. Alle Kompanen hebben tot Marta de 17e om hun stem uit te brengen.
Marta de 17e. Dat was al bijna.
Zijn perkament had nog een afdruk van een tweede wet, maar die hield Lazpard vast. Hij werd bang van de gedachte wat dáár dan wel niet op moest staan.
Zijn klauwen vonden op de tast zijn rugzak en openden de deur naar buiten. Zijn vacht blies in de rondte door de storm, terwijl dikke vlokken sneeuw de haren vastplakten.
“Wollige vriendjes, mijn excuses, we moeten meteen weer op pad!”