4. Laatschaap
Himnib verzamelde al zijn schapen en wilde niet stoppen voordat de avond viel. Het volgen van het pad had weinig opgeleverd, dus hij had het opgegeven. Hij liep nu in een rechte lijn naar de Raad van Kame, zelfs als hij daarvoor dwars door velden moest.
De wasbeerhonden hadden zich bij de kudde gevoegd. Ze liepen in het midden en keken schichtig om zich heen. Ze zagen de schapen als schild. En als een warme deken, nu ze zonder vacht rilden in de plotse kou.
Barina had het moeilijk. Hij moest steeds opnieuw voor haar afremmen. Ze had een flinke wond in haar zij van een speerpunt. Eén van de Bladerbommen was afgegaan. Dat leidde Himnib af uit een plakkerig spul dat de vacht van veel schapen aan zichzelf vastplakte.
Barina had het zwaar vanwege een nare wond in haar zij dankzij een speerpunt. Hij moest herhaaldelijk afremmen of teruglopen voor haar. Eén van de Bladerbommen was ook afgegaan, zo had Himnib afgeleid uit een plakkerig spul dat veel schapen aan elkaar vastmaakte en niet wilde loslaten.
Toen Himnib eindelijk stopte om te rusten voor de nacht, wist hij al hoe laat het was. Barina zakte door haar poten.
Een hint van verdriet groeide in zijn hart, maar datzelfde hart wist ook dat dit het leven was. Dit was de cyclus van de herder. Als de schapen eeuwig bleven leven, kon hij niet verder. Het enige dat hij kon doen was de laatste momenten zo fijn mogelijk maken.
Dus hij zocht een stuk grond met veel planten en geen scherpe rotsen. Hij legde Barina op de rug van vier schapen, waaronder natuurlijk Behdiël. Samen droegen ze haar naar de plek.
Barina had het lang volgehouden. Groot en zwaar dat ze was, had ze veel kinderen gekregen en zelfs de sneeuwstormen van de Himabergen zonder gemekker doorstaan. Ze was zo zwaar dat twee wasbeerhonden voorzichtig hielpen met het tillen.
Toen ze werd neergelegd, blies ze haar laatste adem. Alle schapen mekkerden een melodie die misschien wel tot in de Raad van Kame hoorbaar was. Minutenlang hielden ze aan, harder en harder, totdat zelfs de wasbeerhonden met hun gehuil iets probeerden toe te voegen.
Ze stopten abrupt. Iedereen keek naar Himnib.
Hij haalde een scherp langwerpig mes uit zijn tas. Met een groot gemak, alsof het mes niets woog en uit zichzelf door de lucht slingerde, scheerde hij haar vacht. De plukken vielen razendsnel als sneeuwvlokken om haar heen. Totdat niets over bleef dan het schaap, het naakte schaap, en niks anders.
De kudde keerde weg. Ze wilden hier nooit bij zijn. Hij hoefde niet te vragen waarom, maar durfde het ook niet. Hij had soms een verstandhouding met de kudde alsof ze elkaars gedachten konden lezen, en soms vroeg hij zich af waarom hij een andere diersoort in zijn bezit had.
Het mes sneed door en leverde genoeg vlees om de rest van de reis te maken. Voor zowel hem als de bandieten. Ze fluisterden onder elkaar, totdat de grootste van hen bedelend naar voren kwam.
Himnib reikte een lap vlees toe, maar toen de hond hem tussen de kaken wilde wegtrekken, bleef hij vasthouden.
“Je bent nu deel van de kudde.” Zijn stem klonk schor. “Je zal ons niet aanvallen, of verraden, of denken dat je niet bij ons hoort.”
“Wij begrijpen hoe een roedel werkt,” zei de hond met het vlees half in zijn bek.
“Dat vraag ik me af. Je hebt je broeders erg snel opgegeven.”
“Ze zijn een verloren zaak. Ik zweer je, als je had gezien wat wij zagen …”
“Juist daarom ben je een kudde. Om te helpen als de ander een verloren zaak is.”
“Mijn roedel zijn bandieten! Denk je dat ik een misdadiger wil zijn? Als mijn roedel toevallig boeren waren geweest, was ik nu een boer geweest. Maar nee, mijn familie moest per se banken overvallen en de toorn van de Raad over zich heen krijgen.”
Himnib liet het vlees los. “Toorn van de Raad?”
“Een miljoen Soliduri boete. Geen van ons mag reizen naar één van de grote steden. Mijn grootouders zitten levenslang gevangen. Dat was de straf.”
Het begon te dagen. Himnib was bij deze stemming geweest. Hij had voor gestemd. Als die nieuwe wet er nu doorheen kwam, kon zijn kudde wel eens de toorn van de Raad voelen.
“De Raad maakt ook fouten, harige vriend. Niet elke kudde wordt gelijk geschapen.”
De hond keek naar beneden. “Misschien ben ik dan niet geschikt voor deze kudde.”
“Maak jezelf nuttig, pluizige vriend, en er is altijd een plek voor jou in de kudde.”
De hond knikte en nam het eten mee terug naar de rest.
Barina’s vacht verdween in Himnibs tas. Haar huid moest eerst worden bewerkt, maar zou uiteindelijk leer opleveren voor kleding. Himnib was al een tijd bezig met laarzen en handschoenen. Zeker nu zijn wandelstok weg was, kon hij die goed gebruiken. Hij had gehoopt dat ze klaar waren voordat hij dat ijskoude besneeuwde Himagebied betrad. Maar niemand van de kudde was gestorven, en daar moest hij het maar mee doen.
De schapen waren weer verspreid. Waarom deden ze dat altijd? In een volle sprint waren ze sneller dan Himnib. Soms twijfelde hij of ze wel bij hem wilden blijven, zó hard renden ze weg. Of ze hadden een hekel aan elkaar, maar daarvan had hij nooit bewijs gevonden.
“Behdiël! Ga kijken waar de andere schapen uithangen. We kunnen niet steeds stoppen en blijven hangen.”
“Ze vinden het niet leuk als een schaap ba-sterft. Dat weet je. Ze komen wel terug.”
“Ze moeten nu terugkomen.”
“Ik zal mijn best doen.”
Behdiël slenterde weg. Zijn grootte maakte hem extra sterk en veerkrachtig, maar ook langzamer. Hij huppelde niet door weilanden zoals de jonge lammetjes.
De honden rilden. Ze misten hun vacht, zeker in de koude nacht. Himnib rommelde in zijn tas en gooide twee dekens toe. De grootste van hen knikte opnieuw, maar gebruikte ze niet. Hij trok ze naar de kleinste honden en rende zelf weg.
“Hé! Hond! Bandiet!” Hij moest echt hun namen leren. Een herder die de namen van zijn kudde niet kende was geen herder.
Zijn roep galmde in een lege nachtlucht. Dit ging te langzaam! Hij wilde verder. Hij moest verder, want het was al bijna Marta de 17e.
Maar wat als zijn kudde niet volgde? Hij ging geen schapen achterlaten.
Twijfel. Twijfel was slecht. Twijfel betekende vertraging.
De vlekken in de duisternis vormden weer de kop van een wasbeerhond. Hij kwam terug!
En om hem heen renden tien schapen, blèrend alsof de duivel op hen joeg. Toen de schapen weer naast Himnib stonden, rende de hond opnieuw weg en bracht even later de volgende rij schapen terug. Hij was als een magneet die de schapen afstootte. Een magneet die wél van de schapen won in volle sprint.
Himnib liep verder op zijn snelste tempo. Het was nog mogelijk de stemming op tijd te halen. Blijkbaar haatte iedereen de herders, dus hij wist niet of zijn stem een verschil ging maken, maar hij moest voor zichzelf opkomen. Alles lag weer op zijn schouders.
Drie andere Berenkompanen—Jorib, Bellib en een derde die hij maar niet herinnerde—maar hij zou de enige zijn bij de stemming. Anders verloor hij zijn kudde en misschien wel zijn vrijheid. Hij voelde zich nog altijd verschrikkelijk en zelfs ziek voor het kwijtraken van één schep, Behdo, dagen geleden.
Wat moest hij dan doen? Hij zou de warmte missen. Het geklets van zijn wollige vrienden over dingen die er niet toe doen. Samen een nieuw weiland vinden en zien hoe de jonge lammetjes spelen en losgaan over een paar bloemenstengels. De zon zien ondergaan vanaf een nieuwe locatie, elke dag. De wereld zien. De wereld rondreizen en steeds nieuw eten proeven. Nieuwe huizen zien die zijn soortgenoten vol liefde hebben gebouwd, elk een wonder op zich.
Nee, als hij kon gaf hij duizend tegenstemmen. En wat was die tweede wet die Lazpard nog vasthield? Liep hij nu halsoverkop een valstrik in? Als hij zei dat de sneeuwluipaarden zijn Behdo hadden ontvoerd, lachten ze hem dan uit of zouden de andere Kompanen luisteren?
Na een half uur lopen hadden de honden de kudde weer bijeen gebracht. Het voelde weer vertrouwd. De witte bolletjes om hem heen, nu soms afgewisseld met bruingrijze vlekken. Niet helemáál vertrouwd—zijn klauwen grepen een wandelstok die er niet meer was. Ik hoop maar dat iemand dat ding goed verzorgd en niet misbruikt, dacht hij. Anders gaat diegene een heel vervelende tijd tegemoet.
Hij tikte de grootste hond op de schouders. “Vertel me jullie namen.”
“Ik ben Hirdi. Dit is—”
Zijn stem brak halverwege af. De kudde stond aan de voet van een lijn gebouwd van stenen. Het was niet bedoeld als hek: als de stenen iets minder scherp waren, had Himnib erop kunnen zitten alsof het zijn oude werkbank was. De grens was bedoeld als waarschuwing.
Het was de snelste weg naar de Raad. Alleen als hij door de Wildernis ging, waar alle wetten niet golden en niemand wist wat er aan de hand was, kon hij nog op tijd komen.