5. Breekboom

De Wildernis was een goed gekozen naam. Op deze plekken was het ook verboden om “nieuwe” uitvindingen te bouwen of gebruiken, zoals huizen of wapens. Het zag eruit als een schilderij van hoe de natuur was toen het pas net ontstond. Niet precies hetzelfde, maar het kwam in de buurt.

Himnib liep straf door. Hoeveel hij ook van natuur hield, hij wilde deze duistere plek zo snel mogelijk verlaten, zeker nu hij zijn wandelstok miste. En als die zon morgen opkwam, was het al Marta de 17e. Bij de slingerende riviertjes door de stenen tribunes en de houten troon van de Wijze Uil. Prachtig, want Bunjo had hem gebouwd. Hij kon niet wachten om de Wijze Uil te vertellen over zijn laatste avonturen, en te horen naar welk deel van de wereld zij nu weer was gevlogen.

“Blijf bij elkaar!” riep hij achterom, voordat hij besefte dat roepen misschien ook niet het slimste was. De rest werd gefluisterd. “Bescherm de kudde. Wie alleen laat, wordt alleen gelaten.”

In elke schaduw leek een sneeuwluipaard te wachten. Zelfs bomen—Himnib was toch niet bang voor bomen?—leken torenhoge reuzen die ieder moment tot leven konden komen. En je opeten, of vertrappen, of wat boze bomen in de Wildernis dan ook doen.

Himnib had vroeger de verhalen over de vier Giganten gehoord, de enige bomen met een levende ziel en een stem. Hij wist ook dat er inmiddels slechts één over was. De rest had hun kracht misbruikt en veel dieren iets aangedaan. Maar hij wilde lang genoeg in leven blijven om de Gigant Gallo in levende lijve te kunnen zien.

In hun onrust verloren de schapen hun formatie. De honden bleken geweldige schilden. Ze renden cirkels om de kudde en hielden de schapen compact, tegen elkaar aangedrukt, zelfs als ze rare geluiden hoorden of de planten ritselden.

Himnib was eerst achterdochtig, maar hij had nog niks raars gezien. Geen schaap was verdwenen of aangevallen. Het leek hem sterk dat bandieten hier op hen wachtten. Maar met elke tak die zonder reden knapte, was hij ietsje minder zeker.

Onderging hij straks hetzelfde lot als Jorib en Hellib? Stop daarmee, dacht hij. Ze zijn niet dood.

“Wat een uitvinding,” mompelde hij voor zich uit. “Een herder met honden. Dit scheelt mij zoveel werk.”

Hij wuifde Hirdi om naar hem toe te komen. “Ik benoem jullie vanaf nu Herdershonden. Na de stemming bij de Raad, bied ik jullie een plek in de kudde aan, voorgoed. Wat zeg je daarvan?”

“Ik—eh—tja. Als je kan zorgen dat we altijd eten hebben? En de volgende keer niet bewusteloos raakt als we allemaal worden aangevallen? Dan prima.”

Himnib wreef tegen zijn slapen. “Wat weet je nog van die aanval? Iemand heeft jullie vastgebonden, toch? Dat heb je wel gezien, toch?”

“Ja, een stel …” Hirdi kromp ineen bij het zachte woord. “Sneeuwluipaarden.”

Waarom zouden die mij helpen, dacht hij, en de bandieten vastbinden?

Hij hield even in en stak zijn snuit omhoog. De geuren waren hier minder sterk. De wind kon vrijuit blazen, zonder huizen om het tegen te houden, en het maanlicht werd ook door niets afgeremd op weg naar de grond. Als hij verder omhoog keek, kon hij zelfs de verste sterren duidelijk zien. Heerlijk.

Waarom had hij dit altijd ontweken? Hier hoorde zijn kudde naartoe te lopen elke dag. Misschien werden ze dan weer groter en gezonder. Met tegenzin gaf hij toe dat Lazpard een punt had. Himnib had duizenden huizen gebouwd, maar hij zou nóóit zelf in zo’n hok willen wonen.

De Wildernis maakte het wel lastiger om de juiste richting te vinden.

Hij bekeek Hirdi’s lichaam. “En jullie vacht? Ook geschoren door Lazpard?”

“Wie is Lazpard?”

“Een luipaard waarmee ik nog een appeltje te schillen heb.”

“Hmm. Nee. Toen kwam er een paarse lichtflits, meerdere, met geknetter en gezoem, en voor we het wisten was iedereen weg en wij … zo.”

“Ah. Dan hoeven jullie niet bang te zijn. Wat jullie hebben gezien is normaal en niet dodelijk.”

“Huh? Denk je dat …” Hirdi kroop opnieuw bijna in de vacht van een paar schapen. “Dat één van de goden nog leeft en ons heeft geholpen?”

Himnib glimlachte. “In zekere zin wel.”

Voor zijn snuit kantelde een boom alsof het was omgeschopt door een onzichtbare reus met een hekel aan specifiek deze boom. Op half tempo liep de kudde door. Het was geen boom, daarvoor was de stam te dun. Het was een stengel van een plant die was doorgebogen.

Zijn voorpoot raakte de plant voorzichtig aan. De stengel boog weer terug en kwam omhoog met een grote bol aan het einde, als een bloem die nog moest ontvouwen.

Een bol met tanden.

Wat, dacht hij, zijn hartslag naar tweehonderd, is dit?

De bol opende. De plant boog weer door, richting het voorste schaap. Die werd door Behdiël aan de kant gestuiterd, waardoor de plant net het puntje van zijn staart kon pakken.

“Nee!”

Toen zijn sterkste schaap aan een plant met tanden bungelde, kreeg Himnib de kracht om twee meter te springen en op de plantenstengel te landen.

Die knakte meteen door, als een tafel van een slechte Berenbouwer. Behdiël slingerde als een vlieger door de lucht, terwijl de plant diens stengel rechtte.

Himnib bleef vasthouden. De stengel boog daardoor juist door naar de andere kant, en de herder hing ondersteboven als een luiaard aan een boom.

De klap gooide de knarsende tanden uit elkaar en Behdiël kon vluchten.

“Vleesetende planten!” riep Hirdi. De wasbeerhonden bevroren en keken in alle richtingen.

Planten. Meervoud. Wollige vijand! Even verderop boog een stengel naar de grond en hapte naar schapen. Himnib had zijn wandelstok niet meer om commando’s te geven.

“Nee! Laat mijn kudde met rust! Neem mij!”

Himnib gooide zijn volle gewicht erin en wist deze vleesetende plant te breken. Nu nog de andere honderd planten.

Zijn schapen begrepen het. Elke keer als een plant hapte, was het even kwetsbaar. De stengel moest gebogen en stond vrij—vrij om door te knagen.

Sommige aanvallen waren raak. Himnib verloor schapen, elke seconde. Maar de rest dromde direct om de stengel en vrat eraan alsof het een heerlijke taart was die meteen op moest. Eén schaap zou er een minuut over doen. Twintig schapen per plant, en elke paar hartslagen stortte een nieuwe vleesetende plant ter aarde.

Himnib rende langs Hirdi, die nog steeds niet durfde te bewegen. Zelfs niet toen een andere wasbeerhond door vleesetende tanden de lucht in werd geslingerd. De plant wierp de hond omhoog en plaatste diens tanden er precies onder—zwaartekracht zou de rest van het werk doen.

De Berenherder beukte zijn schouder tegen de stengel, die minstens vier beren hoog was, razend van woede. De hond viel naar de vloer—maar de plant lag er al, tandloos.

Himnib lag uitgeput op de grond en kon zich niet meer verdedigen tegen de volgende plant.

“Wie alleen laat,” riep Hirdi zo hard hij kon, “wordt alleen gelaten!”

Hij sprong vooruit kraste de plant. Een paar tanden omringden Himnibs poot, maar Hirdi sloeg ze weg. Binnen vijf slagen had hij de stengel in twee en hielp Himnib overeind.

De zon kwam op. De honden renden weer cirkels om de schapen en hielpen de planten door te bijten. Het einde van de Wildernis was in zicht. De meeste schapen hadden het gered. Wie adelaarsogen had, zou de Raad van Kame al hebben kunnen zien.

Himnib liep door met hoopvol hart. Maar hij had geen adelaarsogen—en ook geen olifantenbenen.

De laatste vleesetende plant was slim genoeg om hem niet direct aan te vallen. De stengel zwiepte laag over de grond en tikte hem van zijn poten. Behdiël brak zijn val, maar daardoor stuiterde hij nog verder.

De hele kudde rende als één gezamenlijk schaap onder hem door, de Wildernis uit, om hem op te vangen.

Ze waren te langzaam.

Pijn schoot door zijn rug bij de landing. Hij wist het meteen. Hij had het vaker zien gebeuren bij schapen, het geluid gehoord, bijna gevoeld wat het schaap moest voelen. Hij was zo dichtbij, op de laatste stemdag, maar die tribunes vol Kompanen leken nu een halve wereld ver weg.

Zijn been was hopeloos gebroken.

Kies het lettertype dat je leuk vindt.

Boek

Modern

Speels

5. Breekboom

De Wildernis was een goed gekozen naam. Op deze plekken was het ook verboden om “nieuwe” uitvindingen te bouwen of gebruiken, zoals huizen of wapens. Het zag eruit als een schilderij van…