1. De Eilanden van Vogelpoep
Pin moest vandaag nog een hele nieuwe tuin hebben aangelegd. Hij kon niet langer wachten, anders zaten duizenden dieren over een paar weken zonder eten. Ze zaten nu al zonder eten.
De pinguïn vroeg zich elke minuut af waarom ze hem hadden gekozen—hij at niet eens planten en was véél beter in vechten!
Als ik nog langer niks te eten krijg, dacht Pin, ga ik straks uit wanhoop alsnog planten eten.
Overal waar hij keek was de grond droog en hard. Hij moest flink zijn schep in de aarde rammen om ruimte te maken voor één plantje. Dat deed hij nu al een week, en al die plantjes waren alweer gestorven. Planten moesten ook eten en drinken, en deze grond had hen niks te bieden.
Maar aan de horizon gloorde hoop. Hoop in de vorm van een schip volgeladen met iets dat ze guaan noemden.
“De godenkinderen zij dank!” riep Pin. “De Eilandzoekers zijn terug!”
Het schip werd onthaald alsof inderdaad de godenkinderen terug waren. Maar die waren er allang niet meer. De groep waarbij Pin was aangesloten waren de Godelieven: zij vochten voor hetzelfde als de originele goden.
Niet omdat hij zo graag mee wilde doen met een oorlog. Nee, omdat er op de Zuidelijke IJsplaten te weinig eten was voor hem. Zijn ouders hadden hem moeten wegsturen, want ze konden “nog een snavel om te voeden” niet gebruiken op hun kleine ijsschots.
Een ijsschots zou nu ook heerlijk smaken, dacht hij.
Een rij dieren verliet het schip. Ze droegen kisten die meteen werden geplunderd. Honderden soldaten hadden de opdracht om extra eten te regelen, en die stonden allemaal dichterbij dan Pin. Ze openden de kisten, haalden steenharde witte brokken eruit, en renden naar hun eigen stukje harde grond.
Tegen de tijd dat Pin het schip aanraakte, was alles al vergeven.
Gelukkig kon hij altijd rekenen op zijn beste vriend.
Dannis, een oranje-zwarte antilope, verliet pas minuten later het schip, met de laatste kist in zijn gewei. Dat deed hij altijd expres, hoewel de rest van het leger hem inmiddels de Langzame Lope noemde.
Hij trok Dannis mee aan zijn poten, naar zijn eigen “tuin”. Daar gooiden ze de kist ondersteboven op de grond.
Pin schepte de grond aan gort; Dannis gebruikte daarvoor zijn gewei. Even later hadden ze het guaan in vele kleine stukjes in de grond gestopt.
Om het af te maken, vulden ze de kist meerdere keren met water. Een grijze drab ontstond die ze óók over de hele tuin uitsmeerden.
“Je kwam net op tijd,” zei Pin. “Weet je nog hoeveel dieren hier woonden toen we jaren geleden aankwamen?”
“Eh, een paar duizend, toch?” Dannis stampte de grond extra plat met zijn voorste hoeven. Hij moest glimlachen. “We twijfelden of we wel op de juiste plek waren. We zochten het continent Elwar, maar dachten dat we een klein eilandje in de Cariboon hadden gevonden!”
“Ja, nou, ik hoorde de commandant zeggen dat er inmiddels meer dan tienduizend wonen! Waar moeten we al dat eten vandaan halen!?”
Dannis’ mond werd een streep. “Ik weet het ook niet. We konden dit eiland met guaan maar nét winnen van de Vrijdieven. Kan wel eens lang duren voordat we de volgende vinden.”
“Zo moet je niet praten, makker. Jij bent de beste Eilandzoeker die ik ken.”
“Ik ben de enige Eilandzoeker die je kent.”
“Snavels en fabels, snavels en fabels.” Pin waggelde terug naar een stukje schaduw naast de oceaan. Hij sloeg een paar keer in het water, hopend op een lekker visje. Hij zag alleen zijn rimpelende weerspiegeling in het felle blauw.
Ik zou mezelf wel kunnen opvreten, dacht zijn rommelende maag.
Dannis leunde uitgeput tegen een palmboom. “Denk je dat guaan ook werkt op Casbrita?”
Pin trok zijn vleugels op. “Jij bent hier de expert, makker. Ik ben maar een soldaat. Het zal vast werken, want we moeten elke keer de helft van onze schepen afstaan aan Casbrita.”
“Da’s waar, da’s waar. Ik dacht … misschien kan ik dan weer naar huis.”
“Naar huis? Maar—”
“Als ik een manier heb om genoeg eten te regelen, laat mijn familie mij misschien weer …”
Pins snavel viel open. Hij leunde voorover en fluisterde. “Je bent van plan om dat spul te stelen? We zijn al weggestuurd van huis, wil je dat we hier ook worden weggestuurd?!”
“Nee! Maar als ik … als ik de beste Eilandzoeker ooit word, en superveel van die eilanden vind …”
Pin schudde zijn hoofd. “Ze zullen het nooit afstaan. Het is té waardevol. Daarnaast hebben we geen idee waar die eilanden verschijnen, of waarom.”
Pin sprak over alles de waarheid.
Toen ze de volgende ochtend wakker werden, was Pins tuintje al gaan groeien. Dat guaan, dat witte spul, leek wel een magisch wondermiddel. Alsof Eeris, godin van de natuur, dit had ontworpen om de Godelieven te helpen. Alsof het Hemelvoorwerp van Darus, de Steen van Zekerstof, plotseling diens magie op deze planten uitoefende.
De grond was weer vruchtbaar. Over een tijdje zou dit een berg voedsel opleveren voor de berg soldaten in het leger.
Een lekker bergje zou nu ook wel smaken, dacht hij.
Pin had ook gelijk dat ze géén idee hadden wat de eilanden voorstelden. Soms waren ze er ineens. De ene dag zag je alleen maar oceaan, de volgende stond er zo’n glanzend wit eiland naast het strand. Beide legers—zowel de Godelieven als de Vrijdieven—hadden grote groepen Eilandzoekers. Die moesten nieuwe eilanden als eerste ontdekken en deze boodschap dan razendsnel doorgeven.
Gelukkig hadden de Apen inmiddels de Telefoon uitgevonden, maar ja, de tegenstander had ook zo’n apparaat. Pin wist niet wat hij moest denken van de apen: de reden dat ze thuis geen eten meer hadden, was omdat zij alles rond de IJsplaten leeg hadden gevist. Maar dat deden ze juist om dit leger te voeden.
Dannis liet zich niet tegenhouden. Nog voor het middaguur trok hij Pin overeind en liep naar de commandant, een forse grijze aap die sommige wezens de Apenheer noemden.
“Ik vraag toestemming voor een nieuwe expeditie om eilanden te zoeken.”
“Je gaat mee met de rest, zoals altijd Dannis. Het schip is over een week klaar om te vertrekken. Didrik denkt een eiland te hebben gezien bij de Cariboon.”
“Dit is te langzaam! We verliezen negen van de tien eilanden aan de Vrijdieven. We moeten leren voorspellen waar ze verschijnen!”
De Apenheer schuddebuikte van het lachen. “Alsof we dat niet al decennia proberen. En? Heb je het geheim ontdekt?”
“Nog niet, maar ik zal het ontdekken als je mij een groep geeft en een stel wapens om—”
“Ga vooral op expeditie. Maar die wapens blijven hier.”
Dannis stampte de aarde rondom de tent onnodig plat. “Prima!” riep hij terug. “Ik ga op onderzoek!”
Hij draaide naar Pin om hem te overtuigen, maar dat hoefde natuurlijk niet. Pin sprong al op zijn rug.
Dannis sprintte zo hard hij kon weg van het legerkamp. Hij voelde zich veilig en vrij om het hele eiland te verkennen, zelfs zonder wapens.
De oorlog woedde namelijk vooral op Origina, niet hier. De Vrijdieven—voornamelijk Duivenland en Hongerbij—voelden zich jaren geleden aan alle kanten ingesloten. Dus wat deed je dan? Extra landjes inpikken bij de slecht verdedige Spooklanden. Uit wraak hadden de Godelieven iemand van hen vermoord, en zo begon al deze ellende.
“Eh, wat nu?” fluisterde Pin in Dannis’ oor.
“Weet je nog hoe Didrik vertelde dat een aantal van de Hemelvoorwerpen kwijt zijn?” fluisterde Dannis terug, ook al waren ze helemaal alleen.
Hij sjokte door een bos verderop het eiland, richting een strand dat ze bijna nooit bezochten. Door de bomen kon hij al zien dat het strand leeg was. Geen eiland, geen schip, zelfs geen vis. “Ik, eh, hoop héél hard dat de Steen van Zekerstof hier ergens ligt.”
Pin sloeg een vleugel tegen zijn voorhoofd. “Dannis, hoe groot is nou de kans dat het allerkrachtigste Hemelvoorwerp toevallig op—”
Een zwerm vogels zoefde boven hen langs. Pin gooide razendsnel een helm op zijn hoofd—en net op tijd. Flinke spetters vogelpoep ketsten ervan af. Dannis was minder gelukkig en kreeg een paar in zijn vacht.
“Makker! Altijd je helm meenemen. En je wapen!” Hmm ik vraag me af of zo’n helm lekker zou smaken.
Dannis hoorde het niet. Ze braken door de boslijn, het strand op, waar plotseling een eiland glom.
“Alle godenkinderen nog aan toe,” mompelde Pin.
“Word ik gek, Pin? Ben ik gek geworden?” mompelde Dannis terug.
“Nou, ja, makker, als je het echt wilt weten—”
“Of was dat eiland er net nog niet?”
Pin trok zijn helm nog strakker en zocht zijn wapen. Alle dieren in het leger hadden wapens gekregen die speciaal voor hen waren ontworpen. Zijn wapen was een koker die hij in zijn snavel kon stoppen, zodat hij kon blazen om pijlen af te vuren. “Nee, dat eiland was er net nog niet.”
“De vogels,” zei Dannis met piepende stem. “Zij maken de eilanden. Ik weet niet hoe, maar zij doen het.”
“Je bedoelt … dat guaan … dat spul dat we allemaal de hele dag aanraken … vogelpoep is?”
Dannis en Pin werden tegelijkertijd muisstil. Wat zij niet wisten, was dat de vijand stiekem hier aan land was gekomen met een groepje Eilandzoekers.
Zij hadden het eiland nu ook gezien.
“Halt! Blijf weg! Dit eiland is van ons!” riep Dannis.
Pin plaatste zijn wapen tegen de snavel en blies een paar waarschuwingsschoten. Ze prikten vooral enkele kokosnoten open.
Hij wenste dat hij een tweede helm had meegenomen voor Dannis. Daarnaast wenste hij om een lekker stuk vlees. Maar als derde wenste hij dat ze meer dieren hadden meegenomen.
Zij hadden één antilope en één pinguïn naar het gevecht gebracht. De tegenstander bracht tien bevers.