3. Eerste Eilandzoeker
Dannis en Pin konden het eiland niet winnen. Ze waren al blij dat ze konden ontsnappen. Toen de bevers doorhadden dat de Godelieven maar twee dieren hadden gestuurd, probeerden ze niet alleen het eiland te pakken, maar ook Dannis te vermoorden.
Gelukkig was een antilope, ondanks wat de naam suggereerde, best wel goed in lopen. Zwaar hijgend stormde hij het kamp van de Godelieven in, waar Pin meteen van zijn rug sprong en de Apenheer opzocht.
“De Vrijdieven zijn aan land gekomen! Ze hebben een eiland op het Zeepaardstrand gepakt!”
“Goed geprobeerd,” zei de Apenheer lachend. “Je wilt zeker meer wapens? Meer dieren?”
“Nou, eerlijk, daar is het nu een beetje laat voor. Ze hebben het eiland al.”
Dat liet de Apenheer pauzeren. Hij bevroor middenin de vervelend warme tent. Het was nooit de bedoeling dat de Casbrita hier lang zouden blijven, dus ze hadden nooit gebouwen gebouwd. “Jullie zijn serieus? De Vrijdieven zijn hier? Er was echt een eiland daar?”
Dannis knikte, terwijl hij nog altijd hapte naar adem. “Ik heb … ik heb misschien een manier om te voorspellen waar eilanden—”
Pin duwde een natte zwarte vleugel tegen Dannis’ mond. “Houd de uitvinding voor je, makker,” fluisterde hij. “Dit kan de wereld veranderen. Als ze praten over de redder van de Godelieven, wil je dat ze jouw naam noemen. Misschien win je wel een Knobbelprijs!”
Met zijn gewei trots omhoog, stapte Dannis vooruit. “Ik heb ontdekt hoe ik nieuwe eilanden kan voorspellen. Geef me een team en ik zal u niet teleurstellen.”
De Apenheer duwde zijn handen samen, alsof hij ging bidden, en sprak lieflijk. “Beste soldaat, vertel ons deze grote ontdekking, zodat we allemaal Eilanden kunnen gaan zoeken. Kom kom, de Godelieven houden geen geheimen voor elkaar.”
Dannis keek opzij. Pin schudde zijn hoofd. Dannis is geen soldaat, dacht hij. Belangrijke geheimen gaan bij hem als warme broodjes over de—ugh, ik zou wel honderd warme broodjes vis lusten.
Pin besloot zijn vriend te helpen. “We houden deze informatie nog even geheim. Want als de Vrijdieven hier zijn, lopen er misschien wel spionnen in ons kamp! Ik vraag alleen betaling in de vorm van lekkere visjes om te eten.”
De Apenheer leunde achterover. Zijn stoel was rijk versierd, ongetwijfeld gebouwd door de Berenbouwers, maar kraakte onder zijn gewicht. Hij tikte op de kaart. “Prima. Jullie krijgen één schip. Stel me niet teleur.”
Terwijl Dannis en Pin glimlachend wegrenden om hun spullen te pakken, gaf de Apenheer bevelen om de omgeving uit te kammen op spionnen.
Dannis leerde snel dat niet alle vogels de eilanden maakten. De meeste vogels deden niks bijzonders. Dagenlang volgden ze een zwerm kolibries, helemaal tot de Cariboon, totdat ze geïrriteerd omlaag kwamen en vroegen waarom dit schip hen achtervolgde.
Hij probeerde het uit te leggen, maar de zin “jullie poep is het enige dat zorgt voor genoeg eten” hielp niet.
Ze wisten wel wat hij bedoelde. “Je bent op zoek naar adelaars,” zeiden de kolibries, zenuwachtig in het bijzin van Pin. De meeste dieren konden meteen zien of iemand een vleeseter was—maar welk vlees ze precies aten was minder duidelijk. Op de wilde oceaan, onbeheerd en afgelegen, waren geen regels over dat je mededieren niet mocht opeten.
“Ik eet alleen vis,” zei Pin met een glimlach. “Een pescotariër, zoals de apen zeggen.” Hoewel mijn maag steeds meer roept dat elk stukje vlees mag.
“Eén van die adelaars heeft een gigantische vleugel. We denken dat het een Hemelvoorwerp is: de Windvlaagvleugel van Cosmo. Daardoor is alles wat ze doen … groter en magisch. Als zij besluiten ergens te poepen, ontstaat er zoveel dat een heel eiland verschijnt.”
“Waarom zijn jullie geen Eilandzoekers?” vroeg Dannis verbaasd. “Vliegende dieren kunnen toch veel sneller eilanden vinden?”
Pin kon zijn makker wel voor het gezicht slaan.
De kolibrie hupste van de linkerpoot naar de rechterpoot. “We geven er niks om. Als ergens problemen zijn, dan vliegen we weg. Als ergens geen eten meer is, vliegen we weg. Vecht jullie oorlogen; laat ons erbuiten.”
Dannis bedankte de vogels en speurde het luchtruim af naar adelaars.
Toen ze die eenmaal vonden, bereikten ze het eerste eiland binnen een paar dagen. Afgelegen en onbewaakt. De Vrijdieven hadden geen kans en kwamen veel te laat.
Ze hadden een derde bemanningslid meegekregen. Een papagaai met praatjes die beweerde voor de legendarische kapitein Pi te hebben gewerkt. Pin hoorde het gebabbel aan, zolang hij zijn werk maar deed. Zodra ze het eiland vonden, moest hij terugvliegen om de Apenheer een deel van het leger te laten sturen.
Je denkt misschien, beste lezer, dat ze gewoon die Telefoon hadden kunnen gebruiken. Maar in deze tijd betekende een telefoon een kastje aan de muur, die vastzat met een draad. Draadloos bellen was er niet bij, zeker niet op zee.
Dannis wilde de adelaars niet kwijtraken en stuurde het schip meteen verder. Deze was gelukkig uitgerust voor vierpotigen. Het stuur stond niet overeind, maar lag het op de grond. Zo kon je sturen door ertegenaan te lopen, in plaats van dat je handen nodig had. Op dezelfde manier kon je de zeilen hijsen door een touw in je bek te nemen en het anker laten zakken door bovenop een loszittende plank te springen met je volle gewicht.
Maar het allerfijnste was dat er een kleine motor in het schip zat. Een nieuwe uitvinding van de apen. Broodnodig ook, want een ouderwets schip had je met drie wezens niet kunnen besturen.
Ze bleven de adelaars op een afstandje volgen; het volgende eiland werd snel bereikt. Ze kwamen nu wel erg dichtbij het territorium van de Vrijdieven. Dannis schatte in dat ze nu nog aan de goede kant van de Liefdesmuur waren, maar dat zou niet lang zo blijven.
Dus toen ze hun schip erop afstuurden, deed een Vrijdiefschip aan de overkant precies hetzelfde.
De twee vrienden keken gespannen naar het dek. Ze waren weer met minder.
“We moeten sneller aankomen,” zei Pin, terwijl hij aan het touw hing om de zeilen hoger te hijsen. “Dan staan wij hoog, en zij laag.”
“En dan? Zijn ze bang omdat we langer zijn? Werpen we een enge schaduw over hen heen?” Dannis fronste. “Als dat werkt, moeten we echt méér giraffen huren voor ons leger!”
Pin zuchtte. “Heb je dan niks geleerd van training? Een leger wil altijd de hogere positie hebben.”
Dannis trippelde zenuwachtig over het dek. “We kunnen nog omdraaien en een ander eiland zoeken.”
“Nee!” Pin laadde zijn koker met pijltjes. “Dat is het grootste eiland dat we ooit hebben gezien! We moeten de tegenstander laten zien wat we kunnen.”
De schepen waren even snel, even ver, even slecht voorbereid op een gevecht. Ze cirkelden op hetzelfde moment rondom het eiland. De bevers en fretten van het andere schip klommen vanaf het schip op de berg guaan. Ze kropen langzaam naar de top alsof ze hagedissen en krabben waren.
Hmm een krab is ook een soort van vis, toch? dacht Pin terwijl hij watertandde.
Dannis en Pin hadden een ander idee. De pinguïn klom op de rug van de antilope, die steigerde en het zwart-witte beest—met helm—afvuurde alsof hij een kanonskogel was.
Pin landde bovenop het eiland. De inslag brak een stuk guaan af en regende kiezelsteentjes op de tegenstander. Een paar moesten loslaten en vielen schreeuwend in het water.
De vele stofwolken lieten hem hoesten en belemmerden zijn zicht. Toen de mist opklaarde, stond de vijand al bijna voor zijn neus. Pin plaatste de koker en begon razendsnel pijlen te schieten.
De pijlen waren te klein om te doden. Het waren verdovingspijlen, wat betekende dat de vijand alsnog bovenop het eiland kwam, maar vanaf dat moment vooral wilde slapen. De Godelieven hadden nauwelijks genoeg guaan voor kogels, dus Pin had al in tijden geen écht geweer aangeraakt.
Langzaam werd hij omringd door een krans van slapende bevers, maar de fretten waren sneller en sluwer.
Bovendien hadden zij wél geweren.
Knal na knal vulde de blauwe lucht. Pin rolde achterover, terwijl de kogels hem raakten.
Zijn helm ving de klappen op.
De fretten, zeker van de overwinning, wilden alvast hun vlag planten in het midden. Maar zelfs op dit grote eiland kon je nauwelijks een stap zetten of je had de rand al bereikt.
Dus toen Pin uit het niets opsprong en de fretten in hun buik schopte, strompelden ze achteruit en vonden geen grond meer onder hun poten. Allemaal vielen ze naar beneden, langs de rand van het eiland, in het kolkende water.
“Begrijp je nu waarom je de hoge positie wil hebben, makker?” riep Pin glimlachend naar Dannis.
Hij wilde de slapende bevers ook over de rand duwen, maar Dannis hield hem tegen. Zijn gewei wees naar de kapitein van het Vrijdiefschip. “We geven de bevers terug, als jullie wegvaren en ons met rust laten.”
De kapitein knikte razendsnel. Samen tilden ze alle snurkende wezens terug naar het schip en lieten hen even later wegvaren.
“Je bent zo’n domoor,” klaagde Pin. “Het is onze vijand. En jij helpt ze vrolijk verder zoeken naar eilanden.”
“Ons doel is om eilanden te vinden en iedereen eten te geven. Niet om zoveel mogelijk vijanden pijn te doen. Of was je dat soms vergeten?”
“Een soldaat begrijpt dat die twee dingen soms hetzelfde zijn.”
Pin trok zijn helm nog strakker en keerde zijn rug. Met vinnen over elkaar keek hij naar het vijandelijke schip aan de horizon.
Hun papagaai kwam terug. Hij had moeite om in de lucht te blijven, want in zijn snavel hing een zware emmer vol vissen. Toen hij die op het eiland plaatste, was Pins humeur plotseling verbeterd, en de emmer binnen een kwartier leeg.
“Goed nieuws! De Apenheer bedankt jullie voor alle eilanden! Als je zo doorgaat, benoemt hij je misschien wel tot Eerste Eilandzoeker!”
“Krijg ik daar iets voor?”
“Wat je maar wilt. Dankzij jou is er steeds minder hongersnood.”
Dannis en Pin keken elkaar aan. Alle boosheid was vergeven en ze botsten hun lijven tegen elkaar. Glimlachend klommen ze weer op het schip.
Ze vonden de adelaars terug en volgden hen een week, zonder eiland.
Ze waren nu sowieso in oorlogsgebied. Ze voeren al een tijdje langs de kust van de Balkze. Deze hele oorlog begon vanwege de Spooklanden die de Balkze wilden innemen, en Dannis had geen idee wie er op dit moment de baas was.
Toen ze eindelijk een volgend eiland vonden, diep in vijandelijk gebied, was het onbewaakt. Dit verbaasde Pin.
Het verbaasde hem nog meer dat ze wekenlang konden wachten, totdat de Apenheer een legertje had gestuurd om het guaan te stelen, en nog steeds geen enkele vijand verscheen.
Dannis denkt vast weer dat dit goed nieuws is, dacht Pin. Maar mijn soldatenbrein slaat alarm.