5. Nooit meer honger
De volgende eilanden hadden ook geen enkele tegenstander in de buurt. Dannis en Pin konden zonder problemen een vlag planten, een paar dagen wachten, en zelfs alvast beginnen met het afbreken. Zoveel guaan hadden ze nog nooit in korte tijd gevangen.
Hun schip was nu ver verwijderd van de veilige havens van de Godelieven. Halverwege de Midterrazee, lagen ze nu langs de kust van Duivenland. Het land dat, samen met de republiek van Hongerbij, deze oorlog was begonnen. Dit is waar de adelaars heen vlogen, en alleen de adelaars maakten die eilanden.
“Ik zei het toch,” begon Dannis, terwijl hij zijn gewei in Pins zij porde. “Ik was aardig tegen de vijand, zij begrijpen dat, en nu laten ze ons met rust.”
“Het is gevaarlijk.”
“Ja, ja, ik zou ook liever thuis zitten en—”
“Een soldaat die zomaar conclusies trekt, brandt snel de billen.” Hmm ik heb wel trek in wat geroosterde visbilletjes.
Het was alweer een hele tijd geleden dat ze bericht hadden gehad van de Apenheer—en dus ook een tijd geleden dat ze eten hadden gekregen. De Apenheer was het er niet mee eens dat ze het gebied van de vijand in waren gegaan. Ze waren nu te ver weg en konden niet meer worden geholpen.
“Het kan toeval zijn. De vijand kan even druk zijn. Misschien bouwen ze nu juist een extra groot leger Eilandzoekers, nu ze weten dat wij hen wegjagen!”
Pin ijsbeerde zenuwachtig over het dek. “Je denkt ook nooit als een soldaat, makker. Je pakt de reden die je uitkomt en doet alsof het de waarheid is! Nou, snavels en fabels, snavels en fabels.”
Dannis schudde zijn hoofd. “Ik heb nog nooit iemand zo boos gezien over het feit dat we succes na succes boeken.”
Om Dannis’ punt te onderstrepen, kwam hun papagaai eindelijk terug. “Goed nieuws! De Apenheer benoemt je officieel tot Eerste Eilandzoeker!”
Dannis deed een vreugdesprongetje, waardoor hij het stuur losliet en het schip plotseling opzij draaide. Hij herstelde zich snel, nog altijd met een glimlach van oor tot oor. “Dat betekent dat ik dingen mag vragen, toch?”
“Ja. Als het niet te gek is.”
“We gaan steeds dieper het gebied van de vijand in. Ik wil dat de Apenheer mij tien—”
“Nee, twintig!” riep Pin.
“Vijftig soldaten stuurt om te helpen de laatste eilanden in te nemen. Dan hebben we genoeg guaan om de hele wereld een eeuw te voeden!” Dannis keek naar Pin, en bleef hem porren totdat de pinguïn toch weer moest glimlachen. “Nooit meer honger! Nooit meer honger!”
“De vijand komt nooit meer aan guaan,” zei Pin, die zijn vinnen langs elkaar wreef alsof hij snode plannetjes bedacht. “Ze sterven van de honger. We hebben de oorlog praktisch al gewonnen.”
“Dat, eh, ja, dat ook.”
De papagaai zuchtte diep. Hij leek vijftig jaar ouder te zijn geworden sinds hij meeging met deze missie. “Moet ik weer hélemaal terugvliegen. En al die tijd de boodschap juist onthouden! Hè, je moet mij niet raar aankijken als hij dadelijk vijfhonderd soldaten stuurt ofzo. En dan moet ik jullie weer opzoeken god weet waar. En dan—”
“We kunnen aan land gaan en proberen zo’n Telefoon te gebruiken,” zei Dannis.
Pin pakte snel de papagaai en gooide hem de lucht in, zodat hij wel moest vliegen. “We gaan niet aan land in Duivenland! We wachten, hier, op zee.”
Wachten was verschrikkelijk. Pin had na een week spijt van keuze. Nog liever aan land gaan, en levensgevaarlijke gevechten hebben met die Duiven, dan met een rommelende maag niks doen op een schip. Hmm, mijn maag zou een stukje duif ook niet erg vinden denk ik.
Dannis dacht er hetzelfde over. Terwijl Pin over de rand hing, op zoek naar vissen in het water, trok Dannis met zijn mond zeewier omhoog. Beide waren niet zo succesvol.
Toen de papagaai eindelijk terugkwam, had hij vijfhonderd soldaten meegenomen.
Ze waren verspreid over meerdere schepen. Pin knikte en bromde instemmend. “Ze hebben allemaal moderne wapens. Die apen daar hebben dat nieuwe geweer waarover ik vertelde, weet je nog makker? Oh! Oh! Die vossen hebben zo’n net dat ze aan hun staart kunnen doen, waarmee ze kogels kunnen slingeren. De Apenheer heeft ons goede soldaten gestuurd.”
“Laten we hopen dat ze niet nodig zijn,” zei Dannis. Hij zocht weer naar het spoor van de adelaars, terwijl Pin de nieuwe soldaten ontving. Allemaal hadden ze dezelfde vraag.
“Waarvoor hebben jullie zoveel soldaten nodig?” vroeg een geïrriteerde aap.
Pas toen de papagaai op Dannis’ schouder landde, herinnerde de aap dat hij nu sprak met de Eerste Eilandzoeker. “Ik bedoel, met alle respect, u heeft nu al vele levens gered met de eilandvondsten. Maar de Apenheer zei dat de laatste tien eilanden compleet verlaten waren. Dus wat is het plan?”
“Als ik gelijk heb, zijn er onlangs een paar grote eilanden ontstaan vlakbij de kust.”
Pin nam het over. Hij had zijn helm weer op en zijn vinnen achter de rug. Als hij met andere soldaten sprak, klonk er altijd meer overtuiging uit zijn stem.
“Een eiland ver op zee, die kan je missen. Maar deze glanzende bergen guaan langs het strand zijn niet te missen. Ik denk—nee, ik weet zeker—dat zij al een legertje erop hebben staan. Maar doordat wij zoveel eilanden hebben afgepakt, verwacht ik dat ze geen munitie meer hebben.”
Dat was genoeg. De soldaten staken hun wapens omhoog en schreeuwden iets opruiends, zoals “we pakken ze!” of “alle eilanden van ons!”. Maar ze riepen allemaal iets anders, dus Dannis had het niet verstaan.
Die avond had hij het spoor teruggevonden. Rond middernacht verlichtte de maan een glimmende witte berg.
Een verlaten witte berg.
Pin maakte gebaren die Dannis lachwekkend vond, maar blijkbaar iets betekenden voor de soldaten. De schepen spreidden zich uit, als een waaier, en onderzochten het eiland vanuit alle hoeken.
Dannis vond het onnodig. Hij leunde op de voorsteven en stond klaar om op het nieuwe eiland te springen. “Nooit meer honger,” mompelde hij. “Terug naar huis.”
“VIJAND!” schreeuwde hun derde schip, dat een cirkel naar de achterkant van het eiland had gemaakt.
Als een kolonie mieren die uit hun nest werd gejaagd, zwermde de vijand over het hele eiland heen. Het maanlicht wierp rare schaduwen en verborg het gevaar. Voor Pins ogen leek het eiland tot leven te komen, de dieren slechts een tapijt dat er overheen waaide.
Een tapijt met scherpe tanden en granaten.
Honderd soldaten schreeuwden en renden het eiland op. Er was geen plek voor meer. De rest probeerde van afstand te schieten, zonder hun bondgenoten te raken. Pin slingerde rondom de mast, vloog tientallen meters door de lucht, en plofte in het midden van de strijd.
Een kogel werd meteen afgevuurd. Hij dook omlaag en schoof vooruit op zijn buik. Van tientallen tegenstanders schopte hij de benen onder hun lijf vandaan.
Dannis trok zijn poot terug en liep achteruit. Hij was van plan op het schip te blijven, veilig en op afstand, maar de vijand was met te veel. Een lading fretten kaapte zijn schip alsof het piraten waren.
Hij had een strategie nodig. Uiteindelijk maakte hij een snelle berekening en besloot dat ze genoeg schepen hadden.
Nadat zeker twintig fretten het schip hadden bestormd, rende hij tegen het roer aan, waardoor het schip plotseling draaide. De fretten vielen om, maar wisten zich vast te grijpen aan touwen, tonnen en de hoofdmast.
Toen kwam het tweede deel van de truc. Dannis draaide door—en dat werd het schip teveel.
Het kapseisde, de mast plotseling niet meer richting de maan, maar richting de bodem van de zee. Dannis maakte een reusachtige sprong naar het eiland. Het schip ging onder, de vijanden nog eraan vast.
Pin rende langs hem. “Ah! Zo mag ik het zien! Dát is wat een soldaat doet!”
“Ons schip … ik heb een heel schip vernield … en al die fretten …”
Dannis draaide om, verdwaasd, alsof hij nog half sliep. Pin volgde zijn blik. De wereld leek vijf keer zo snel af te spelen. Hij kon het gevecht niet volgen.
“Waar hebben ze plotseling al die munitie vandaan?”
Ze waren aan het verliezen.
Twee prijskatten renden langs de rand van het eiland en probeerden alle vijanden eraf te duwen. De val was slechts enkele meters, maar in de nacht was het water ijskoud en gitzwart.
Dannis zette het ook op een lopen. Hij wilde Pin op zijn rug zetten en vluchten, maar Pin was alweer heldhaftig teruggesprongen in de strijd. Met zijn vuurpijltjes—die speelgoed leken tegenover de geweren van de rest—liet hij één van de prijskatten slapen.
De ander brak door de verdediging, recht op Dannis af.
Het leek geen toeval. Het leek wel of de prijskat expres voor hem was gekomen.
Dannis verlaagde zijn hoofd, zodat zijn gewei als schild voor hem uitstak. De prijskat pauzeerde. Dannis wachtte, maar er kwam geen aanval. Toen hij opkeek, grijnsde de katachtige en leek zijn beslissing te hebben gemaakt.
Hij ontweek Dannis’ zwakke poging tot een schild, bond zijn gewei vast met touw, en slingerde hem het water in.