8. Bilara's Brief

Toen de soldaten aanklopten bij zijn huis, midden in de nacht, wist Bitz al wat ze zouden vertellen. Hij was gevlucht in dezelfde auto als de commandant. Iets dat alleen was weggelegd voor de écht belangrijke dieren.

Hij was zo dichtbij het front dat hij de vuurtjes van de Godelieven kon zien vanuit het raam. Hij hoorde ze soms lachen, zelfs even muziek maken.

Hij had de vijand nog nooit zo gehaat als nu.

Hoe durfden ze plezier te hebben? Hoe durfden ze te doen alsof ze vrienden waren? Er waren geen vrienden, niet als je een Juraad was. Hij had eindelijk zijn plek bemachtigd aan de top, en dan deed Bilara … dan deed ze …

In de woonkamer maakte de commandant razendsnel nieuwe plannen. Bitz had de rest van het huis als zijn nieuwe laboratorium, dat overuren draaide om zoveel mogelijk gas te produceren. De eerste paar machines die ze hadden gemaakt hielpen enorm. Ze deden het werk van honderd scheikundigen, in minder tijd. Jammer genoeg moest de rest nog met de hand.

De soldaten deden hun helm af, maar bleven in de deuropening staan. Hun schaduwen kropen over Bitz’ stellages, waardoor hij niet meer kon zien welke beker hij vast had.

“Uw vrouw … Bilara … ze is …”

“Je staat in mijn licht.”

De soldaten—een mengeling van fretten, bevers, en dieren die hij voor het eerst zag—keken elkaar onzeker aan. “Meneer, heeft u ons gehoord? Uw—”

“Verdwijn!”

Het enige andere licht kwam van knipperende gele gloeilampen en bekers met een fluorescerend stofje. Bitz leek een monster, een ineengekrompen dwerg die dieper en dieper in zijn hol kroop, en bang was voor het licht. Alleen zijn ogen en tanden, en misschien zijn bril, flitsten soms fel.

De soldaten verdwenen, behalve één. Hij hield zijn helm nog altijd voor zijn buik. Hij huilde en kon de naam Bilara niet eens uitspreken.

“De commandant zou het begrijpen als u even weg wilt. Tijd om te rouwen om uw vrouw. Tijd om haar mee naar huis te nemen. Het plan kan worden uitgesteld.”

“Het plan gaat door! Zeg dat maar tegen de commandant. Morgen vergassen we de vijand, van de eerste tot de laatste.”

“Uw … gevangenen zijn ontsnapt. Ze hebben uw laboratorium geplunderd. Misschien ligt het geheim van het gas nu al in handen van de tegenstander.”

“Wat wil je!?” Bitz smeet een glas kapot op de vloer.

“Als u het gas gebruikt … dan is er geen weg meer terug. Ze zullen hetzelfde terugdoen. U weet hoe wreed het gas is—wenst u dat een ander toe? Een medesoldaat? Uw kinderen? Een vriend?”

Bitz opende zijn andere hand. Hij hield een prop papier vast, Bilara’s sierlijke handschrift nog zichtbaar op sommige plekken. Een vriend.

Welke vriend?

Voor het eerst vormden tranen in zijn ogen. Hij zou oud worden met Bilara, zijn jeugdliefde. Haar brief toonde aan dat ze hem echt haatte die laatste dagen. Haatte zoals hij de vijand nu haatte, en dan nog erger.

Ze wilde niet eens oorlog. Ze wilde terug naar de universiteit, samen met hem scheikundige doorbraken vinden. Haar brief sprak over het winnen van de Knobbelprijs—hoger dan dat kon je niet mikken als wetenschapper. Die prijs beloonde de allerbeste uitvinding elk jaar, met roem, geld, alles.

Nu stonden zijn uitvindingen op het punt de oorlog honderd keer zo erg te maken. Zijn vrouw was er niet meer.

Welke vrouw?

Hij stond op en stapte voor het eerst in het licht. Zijn ogen vonden die van de soldaat.

Hij was helemaal geen fret. En geen bever. Zijn gezicht kwam niet bekend voor. Was hij wel een soldaat? En dat uniform, was dat niet van die oorlog vijftig jaar geleden?

“Wie ben jij?”

“Slechts een vriendelijke zonnedas die je vraagt om alsjeblieft nog eens na te denken.”

Hij klonk als zijn vrouw. Hij wilde niet denken aan zijn vrouw.

Bitz greep een gloeiend heet ijzer waarvan de punt op zijn verhitter lag. Hij zwaaide het vooruit als een zwaard, terwijl hij naar de andere kamer schreeuwde. “Spion! Indringer! Help!”

De zonnedas deed zijn helm op en sjokte weg. Niet bang, niet gehaast, niet teleurgesteld, maar diep verdrietig.

“Waarom mag ik hem niet vermoorden, Ismaraldah?” zei hij tegen … niemand. Bitz dacht dat hij tegen de donkere avondlucht praatte. “Dat zou toch alles oplossen? Jeetje mineetje, alles is zo moeilijk met jou.”

Hij hoorde een zoemend geluid. De commandant stormde zijn laboratorium in, samen met zijn hoogste generaals. Ze renden naar buiten, waar ze net op tijd een groot, rond houten voorwerp zagen verschijnen uit het niets.

De zonnedas stapte erin. “Zou ik hem wel mogen ontvoeren? Een simpele tijdkidnapping? Ik stuur hem terug naar de tijd van de dino’s ofzo, en dan kan hij niks meer uitrichten.”

“Nee,” zei een vrouwelijke stem, waarna de deur dichtsloeg en Bitz de rest niet meer kon verstaan. Het voorwerp verdween.

“Ik wil ook zo’n ding,” zei de commandant. “Kan je dat ook uitvinden?”

“Ik ben een scheikundige, geen tovenaar.”

Opeens was het allemaal zo helder. Bitz had zijn hele leven opgegeven voor de kans op roem. De rest zag de oorlog als een spelletje, hun hoge positie als gegeven. Hij had kunstmest uitgevonden en een wereldwijde hongersnood voorkomen, en het was nog niet genoeg.

Zijn leven kreeg hij niet meer terug. Hij had zijn pad gekozen en hij zou het bewandelen tot het eind.

Hij rechtte zijn brilletje, rende naar zijn laboratorium, en vroeg om nóg meer gaskokers.

Een paar uur later begonnen de eerste vogels te zingen. Bitz was gekalmeerd en ging op in zijn werk. Dit gas ging de oorlog bepalen, het ging werken, en straks was hij de redder van het vaderland. In zijn hoofd waren er al standbeelden van hem en stond die Knobbelprijs in zijn kast.

Een toeter schalmde door het kamp.

Wat? Op dit uur? Een onhandige fout?

De toeter blies opnieuw, luider deze keer. De eerste deuren sloegen open, terwijl slaperige koppen vroegen wat er gaande was.

Dat kon maar één ding betekenen: de Godelieven vielen aan.

De soldaten vormden razendsnel rijen. Bitz rende naar buiten met een simpele vlag in zijn handen.

De wind stond de goede kant op. Hij waaide weg van de Vrijdieven, náár de Godelieven. Ze hoefden niet bang te zijn dat het gas in hun eigen gezicht terugblies.

Bitz lachte, harder en harder. De Godelieven liepen met open ogen hun eigen valstrik in!

God wilde dat het zo was, dat kon niet anders. God stond achter hem.

De gaskokers werden uitgedeeld. De soldaten werd verteld, meerdere keren, om onder geen omstandigheid zelf het slagveld op te gaan. Ze moesten doen alsof ze gingen vechten, maar netjes op hun plek blijven.

De kokers werden geplaatst, in een rij van bijna een kilometer lang, met ruimtes ertussen.

De Godelieven waren dichtbij genoeg om gezichten te onderscheiden. Ze schreeuwden en versnelden, zeker dat ze deze slag snel gingen winnen.

Bitz gaf het signaal.

De kokers gingen open. Een groengelige mist trok over het slagveld, meegenomen door de wind, terwijl gasmaskers werden uitgedeeld onder de Vrijdieven.

De Godelieven hadden ze niet.

Kies het lettertype dat je leuk vindt.

Boek

Modern

Speels

8. Bilara's Brief

Toen de soldaten aanklopten bij zijn huis, midden in de nacht, wist Bitz al wat ze zouden vertellen. Hij was gevlucht in dezelfde auto als de commandant. Iets dat alleen was weggelegd voor de écht…