1. De Eilanden van Vogelpoep

Pin moest vandaag nog een hele nieuwe tuin hebben aangelegd. Hij kon niet langer wachten, anders zaten duizenden dieren over een paar weken zonder eten. Ze zaten nu al zonder eten.

De pinguïn vroeg zich elke minuut af waarom ze hem hadden gekozen—hij at niet eens planten en was véél beter in vechten!

Als ik nog langer niks te eten krijg, dacht Pin, ga ik straks uit wanhoop alsnog planten eten.

Overal waar hij keek was de grond droog en hard. Hij moest flink zijn schep in de aarde rammen om ruimte te maken voor één plantje. Dat deed hij nu al een week, en al die plantjes waren alweer gestorven. Planten moesten ook eten en drinken, en deze grond had hen niks te bieden.

Maar aan de horizon gloorde hoop. Hoop in de vorm van een schip volgeladen met iets dat ze guaan noemden.

“De godenkinderen zij dank!” riep Pin. “De Eilandzoekers zijn terug!”

Het schip werd onthaald alsof inderdaad de godenkinderen terug waren. Maar die waren er allang niet meer. De groep waarbij Pin was aangesloten waren de Godelieven: zij vochten voor hetzelfde als de originele goden.

Niet omdat hij zo graag mee wilde doen met een oorlog. Nee, omdat er op de Zuidelijke IJsplaten te weinig eten was voor hem. Zijn ouders hadden hem moeten wegsturen, want ze konden “nog een snavel om te voeden” niet gebruiken op hun kleine ijsschots.

Een ijsschots zou nu ook heerlijk smaken, dacht hij.

Een rij dieren verliet het schip. Ze droegen kisten die meteen werden geplunderd. Honderden soldaten hadden de opdracht om extra eten te regelen, en die stonden allemaal dichterbij dan Pin. Ze openden de kisten, haalden steenharde witte brokken eruit, en renden naar hun eigen stukje harde grond.

Tegen de tijd dat Pin het schip aanraakte, was alles al vergeven.

Gelukkig kon hij altijd rekenen op zijn beste vriend.

Dannis, een oranje-zwarte antilope, verliet pas minuten later het schip, met de laatste kist in zijn gewei. Dat deed hij altijd expres, hoewel de rest van het leger hem inmiddels de Langzame Lope noemde.

Hij trok Dannis mee aan zijn poten, naar zijn eigen “tuin”. Daar gooiden ze de kist ondersteboven op de grond.

Pin schepte de grond aan gort; Dannis gebruikte daarvoor zijn gewei. Even later hadden ze het guaan in vele kleine stukjes in de grond gestopt.

Om het af te maken, vulden ze de kist meerdere keren met water. Een grijze drab ontstond die ze óók over de hele tuin uitsmeerden.

“Je kwam net op tijd,” zei Pin. “Weet je nog hoeveel dieren hier woonden toen we jaren geleden aankwamen?”

“Eh, een paar duizend, toch?” Dannis stampte de grond extra plat met zijn voorste hoeven. Hij moest glimlachen. “We twijfelden of we wel op de juiste plek waren. We zochten het continent Elwar, maar dachten dat we een klein eilandje in de Cariboon hadden gevonden!”

“Ja, nou, ik hoorde de commandant zeggen dat er inmiddels meer dan tienduizend wonen! Waar moeten we al dat eten vandaan halen!?”

Dannis’ mond werd een streep. “Ik weet het ook niet. We konden dit eiland met guaan maar nét winnen van de Vrijdieven. Kan wel eens lang duren voordat we de volgende vinden.”

“Zo moet je niet praten, makker. Jij bent de beste Eilandzoeker die ik ken.”

“Ik ben de enige Eilandzoeker die je kent.”

“Snavels en fabels, snavels en fabels.” Pin waggelde terug naar een stukje schaduw naast de oceaan. Hij sloeg een paar keer in het water, hopend op een lekker visje. Hij zag alleen zijn rimpelende weerspiegeling in het felle blauw.

Ik zou mezelf wel kunnen opvreten, dacht zijn rommelende maag.

Dannis leunde uitgeput tegen een palmboom. “Denk je dat guaan ook werkt op Casbrita?”

Pin trok zijn vleugels op. “Jij bent hier de expert, makker. Ik ben maar een soldaat. Het zal vast werken, want we moeten elke keer de helft van onze schepen afstaan aan Casbrita.”

“Da’s waar, da’s waar. Ik dacht … misschien kan ik dan weer naar huis.”

“Naar huis? Maar—”

“Als ik een manier heb om genoeg eten te regelen, laat mijn familie mij misschien weer …”

Pins snavel viel open. Hij leunde voorover en fluisterde. “Je bent van plan om dat spul te stelen? We zijn al weggestuurd van huis, wil je dat we hier ook worden weggestuurd?!”

“Nee! Maar als ik … als ik de beste Eilandzoeker ooit word, en superveel van die eilanden vind …”

Pin schudde zijn hoofd. “Ze zullen het nooit afstaan. Het is té waardevol. Daarnaast hebben we geen idee waar die eilanden verschijnen, of waarom.”

Pin sprak over alles de waarheid.

Toen ze de volgende ochtend wakker werden, was Pins tuintje al gaan groeien. Dat guaan, dat witte spul, leek wel een magisch wondermiddel. Alsof Eeris, godin van de natuur, dit had ontworpen om de Godelieven te helpen. Alsof het Hemelvoorwerp van Darus, de Steen van Zekerstof, plotseling diens magie op deze planten uitoefende.

De grond was weer vruchtbaar. Over een tijdje zou dit een berg voedsel opleveren voor de berg soldaten in het leger.

Een lekker bergje zou nu ook wel smaken, dacht hij.

Pin had ook gelijk dat ze géén idee hadden wat de eilanden voorstelden. Soms waren ze er ineens. De ene dag zag je alleen maar oceaan, de volgende stond er zo’n glanzend wit eiland naast het strand. Beide legers—zowel de Godelieven als de Vrijdieven—hadden grote groepen Eilandzoekers. Die moesten nieuwe eilanden als eerste ontdekken en deze boodschap dan razendsnel doorgeven.

Gelukkig hadden de Apen inmiddels de Telefoon uitgevonden, maar ja, de tegenstander had ook zo’n apparaat. Pin wist niet wat hij moest denken van de apen: de reden dat ze thuis geen eten meer hadden, was omdat zij alles rond de IJsplaten leeg hadden gevist. Maar dat deden ze juist om dit leger te voeden.

Dannis liet zich niet tegenhouden. Nog voor het middaguur trok hij Pin overeind en liep naar de commandant, een forse grijze aap die sommige wezens de Apenheer noemden.

“Ik vraag toestemming voor een nieuwe expeditie om eilanden te zoeken.”

“Je gaat mee met de rest, zoals altijd Dannis. Het schip is over een week klaar om te vertrekken. Didrik denkt een eiland te hebben gezien bij de Cariboon.”

“Dit is te langzaam! We verliezen negen van de tien eilanden aan de Vrijdieven. We moeten leren voorspellen waar ze verschijnen!”

De Apenheer schuddebuikte van het lachen. “Alsof we dat niet al decennia proberen. En? Heb je het geheim ontdekt?”

“Nog niet, maar ik zal het ontdekken als je mij een groep geeft en een stel wapens om—”

“Ga vooral op expeditie. Maar die wapens blijven hier.”

Dannis stampte de aarde rondom de tent onnodig plat. “Prima!” riep hij terug. “Ik ga op onderzoek!”

Hij draaide naar Pin om hem te overtuigen, maar dat hoefde natuurlijk niet. Pin sprong al op zijn rug.

Dannis sprintte zo hard hij kon weg van het legerkamp. Hij voelde zich veilig en vrij om het hele eiland te verkennen, zelfs zonder wapens.

De oorlog woedde namelijk vooral op Origina, niet hier. De Vrijdieven—voornamelijk Duivenland en Hongerbij—voelden zich jaren geleden aan alle kanten ingesloten. Dus wat deed je dan? Extra landjes inpikken bij de slecht verdedige Spooklanden. Uit wraak hadden de Godelieven iemand van hen vermoord, en zo begon al deze ellende.

“Eh, wat nu?” fluisterde Pin in Dannis’ oor.

“Weet je nog hoe Didrik vertelde dat een aantal van de Hemelvoorwerpen kwijt zijn?” fluisterde Dannis terug, ook al waren ze helemaal alleen.

Hij sjokte door een bos verderop het eiland, richting een strand dat ze bijna nooit bezochten. Door de bomen kon hij al zien dat het strand leeg was. Geen eiland, geen schip, zelfs geen vis. “Ik, eh, hoop héél hard dat de Steen van Zekerstof hier ergens ligt.”

Pin sloeg een vleugel tegen zijn voorhoofd. “Dannis, hoe groot is nou de kans dat het allerkrachtigste Hemelvoorwerp toevallig op—”

Een zwerm vogels zoefde boven hen langs. Pin gooide razendsnel een helm op zijn hoofd—en net op tijd. Flinke spetters vogelpoep ketsten ervan af. Dannis was minder gelukkig en kreeg een paar in zijn vacht.

“Makker! Altijd je helm meenemen. En je wapen!” Hmm ik vraag me af of zo’n helm lekker zou smaken.

Dannis hoorde het niet. Ze braken door de boslijn, het strand op, waar plotseling een eiland glom.

“Alle godenkinderen nog aan toe,” mompelde Pin.

“Word ik gek, Pin? Ben ik gek geworden?” mompelde Dannis terug.

“Nou, ja, makker, als je het echt wilt weten—”

“Of was dat eiland er net nog niet?”

Pin trok zijn helm nog strakker en zocht zijn wapen. Alle dieren in het leger hadden wapens gekregen die speciaal voor hen waren ontworpen. Zijn wapen was een koker die hij in zijn snavel kon stoppen, zodat hij kon blazen om pijlen af te vuren. “Nee, dat eiland was er net nog niet.”

“De vogels,” zei Dannis met piepende stem. “Zij maken de eilanden. Ik weet niet hoe, maar zij doen het.”

“Je bedoelt … dat guaan … dat spul dat we allemaal de hele dag aanraken … vogelpoep is?”

Dannis en Pin werden tegelijkertijd muisstil. Wat zij niet wisten, was dat de vijand stiekem hier aan land was gekomen met een groepje Eilandzoekers.

Zij hadden het eiland nu ook gezien.

“Halt! Blijf weg! Dit eiland is van ons!” riep Dannis.

Pin plaatste zijn wapen tegen de snavel en blies een paar waarschuwingsschoten. Ze prikten vooral enkele kokosnoten open.

Hij wenste dat hij een tweede helm had meegenomen voor Dannis. Daarnaast wenste hij om een lekker stuk vlees. Maar als derde wenste hij dat ze meer dieren hadden meegenomen.

Zij hadden één antilope en één pinguïn naar het gevecht gebracht. De tegenstander bracht tien bevers.

2. Stikstof

Precies toen Bitz de twee drankjes wilde mengen, schudde zijn hele gebouw en morste hij alles over tafel. Een derde beker glipte tussen zijn lange tanden door en barstte in scherven op de vloer. Nu moest hij het hele experiment opnieuw doen.

“Wel potverdrie—” Een bekend geluid bereikte zijn oren. Explosies. Bommen. Je zou denken dat een bever wel bestand was tegen een bevend laboratorium, maar Bitz strompelde en struikelde kwaad naar buiten.

Een paar kilometer verderop eindigde zijn kamp—die van de Vrijdieven—en begon het gebied van de Godelieven. Toen ze Bitz vroegen of hij alsjeblieft mee wilde naar het front, had hij direct ja gezegd. Nu wist hij het niet meer zo zeker. De Godelieven vielen aan met bommen, granaten, en kogelregens.

De Vrijdieven, zijn Vrijdieven, deden niks terug.

“Schiet dan! Houd ze tegen!”

“Nou zeg, wat een idee! Waren wij nooit op gekomen joh!” schreeuwde een groep soldaten die voorbij rende. Het waren verschillende diersoorten, maar allemaal konden ze op twee poten lopen, en met hun andere poten een geweer vasthouden.

“Waarom gebeurt het dan niet?” De eerste gebouwen van de stad gingen in vlammen op. De Godelieven leken een vuurspuwend monster, een draak, die iedereen zou verpletteren als ze niet snel iets deden.

Twee soldaten haalden hun geweer uit elkaar en gooiden de onderdelen op de grond. “We hebben geen kogels, geen kruit, geen munitie. We hebben niks om af te vuren.”

Bitz keek om zich heen. De hele stad stond vol met wapens die niet werden afgevuurd. Hadden de Eilandzoekers niet gezegd dat ze weer een eiland hadden gevonden? Bij een afgelegen strand op Elwar? Die hadden allang terug moeten zijn met dat guaan.

De volgende explosie blies een battalion bevers de lucht in. Bitz keek omhoog. De avond zou binnenkort vallen en dan werd er meestal niet gevochten. Maar als ze morgenochtend geen munitie hadden, was dit front verloren. De Godelieven zouden het hele Frambozenbos terugpakken en misschien wel meer.

Dat kon niet gebeuren. Bitz was niet meegereisd om te kijken hoe ze hopeloos werden verslagen omdat ze geen kogels hadden. Hij was meegereisd om zijn land, Duivenland, te laten zien dat hij de beste scheikundige ooit was.

Hij draaide zich om en stampte naar een wit gebouw met scheuren in de muren. De deur werd voor zijn neus dichtgegooid. Hij knaagde razendsnel door het hout en drong hijgend de donkere kamer binnen.

“Ga weg, Bitz,” brulde de commandant. “We hebben niks aan een bever met een bril die zichzelf slim vindt.”

“Ik ben een wetenschapper! Ik zal een manier vinden om nieuwe wapens te maken.”

De commandant was een Prijskat, een sluwe en sterke katachtige. Hij stamde af van de familie die de originele goden had uitgeschakeld, en die nog steeds beweerde een paar Hemelvoorwerpen te bezitten. Waarschijnlijk vond hij zichzelf daarom beter dan alle anderen.

Bitz bekeek de kaart. Alle routes tussen Duivenland en Elwar hadden een rood kruis.

“Een zeeblokkade,” mompelde hij. “De Casbrita hebben ons afgesneden van de eilanden. Hun vloot is veel groter en sterker dan de onze. Daarom hebben we al maanden geen guaan ontvangen!”

Daarom gaan we nooit meer guaan krijgen, dacht Bitz er meteen bij. Hij was meegegaan om dat stofje te verwerken en meer voedsel te groeien voor het leger. Een zinloos doel als de Eilandzoekers het stofje niet meer konden terugbrengen naar Duivenland.

De commandant tikte Bitz’ vingers weg en rolde de kaart razendsnel op. “Natuurlijk. Een Juraad als jij kan nooit eens met z’n neus uit andermans zaken blijven.”

Een Juraad als jij, een vuile Juraad, Bitz hoorde het steeds vaker. Zijn geloof, dat hij niet eens serieus uitoefende, was blijkbaar genoeg reden om hem weg te duwen als een klein kind.

Hij wilde nooit meer worden weggeduwd.

“Geef me een dag. Ik ken de scheikunde, de stofjes. Ik vind een manier om zelf guaan te maken. De tegenstander heeft alle magie en halfgoden—dan moeten wij wetenschap hebben!”

“Zoals ik al zei: jij bent zinloos geworden. Vannacht vluchten we van deze plek. Ik stuur je terug naar de universiteit.”

“Maar—”

“Wees blij dat ik je niet naar de gevangenis stuur.”

De Prijskat duwde hem hardhandig uit het gebouw. Een nieuwe explosie klonk, veel dichterbij dan de eerste. De deur viel uit zijn voegen en alle ramen barstten.

Bitz had er geen oog voor. Hij rende terug naar zijn laboratorium, door een dikke grijze mist en het geschreeuw van de paar soldaten die nog wél kogels hadden. De rest verschool zich in de huizen en maakte zich klaar om te vluchten. Bitz liep alsof er niks aan de hand was, en als hij minder geluk had gehad, was hij misschien die avond door een bom geraakt.

Maar hij had wél geluk en bereikte ongedeerd zijn laboratorium.

De bommen vielen stil. De zon ging onder en de Godelieven pauzeerden hun aanval. Toen Bitz zeker was dat zijn vloer niet meer zou trillen, ging hij aan de slag.

Zijn vrouw, Bilara, hupste naar binnen. Hij was getrouwd met zijn jeugdliefde; zijn hart maakte nog altijd een sprongetje als ze verscheen. “Bitz! Jij ware idioot! We moeten weg hier. Weg van deze hele oorlog.”

“Ik ga niet weg totdat ik een oplossing heb.”

In zijn lange tanden droeg hij vijf bekers tegelijkertijd naar de tafel. Daar bouwde hij een opstelling van metaal, voorzichtiger dan ooit. Door de bommen was veel materiaal op de grond gevallen en gebarsten. Hij had twee, misschien drie, pogingen. Als het dan niet was gelukt, was zijn laboratorium leeg en was hij een waardeloze Juraad.

“Een oplossing voor wat?” Bilara gaf hem een knuffel en een zoen. Zonder iets te hoeven zeggen, wist ze precies welke bekers ze moest aangeven en dat ze de verhitter moest aanzetten.

“Guaan. Ik heb het keer op keer bekeken, en ik denk dat het werkt vanwege ammoniak. Dat stofje maakt grond zacht, vruchtbaar, geschikt voor plantjes.”

Bilara fronste. “… het stofje dat wij uitplassen?”

“Nee, dat is ureum. Het lijkt er wel heel erg op. Het zal me niks verbazen als die witte eilanden het resultaat zijn van een magisch wezen dat plast in de oceaan.”

“En je denkt toch dat wij, wezens zonder magie, zelf guaan zouden kunnen maken?”

Bitz plaatste alle bekers op hun positie. Daarna pakte hij een onbekende metalen koker.

“Ammoniak bestaat uit twee stofjes. Stikstof en waterstof.”

“Ik weet het, schat. Ik haalde een hoger punt voor die toets dan jij.”

Nu pas herkende Bilara de koker: een buis gevuld met lucht onder hoge druk. Ze gebruikten dit vaak als ze een stofje uit elkaar wilden trekken. Als je maar genoeg druk zette op iets, dan brak het in kleinere stukjes.

Deze buis had wel héle hoge druk. Nu was Bilara geïnteresseerd, en ze liep rondom de stellage om te ontdekken wat haar man van plan was.

Bitz glimlachte en trok aan een touw. Een gloeilamp ging aan, met enige tegenzin. De rest van het lab was compleet donker, maar het gele licht plaatste Bitz en Bilara in een warme cirkel.

“Stikstof en waterstof. Weet je waar die twee stofjes ook altijd voorkomen?”

Bilara’s ogen sprongen wijd open. “Lucht.”

Het klinkt misschien gek, beste lezer, maar het is waar. De stofjes die planten beter laten groeien, of wapens laten vuren, zitten in de lucht om ons heen. Maar ze zijn op een andere manier met elkaar verbonden. Twee stofjes kunnen het ene moment hartstikke giftig zijn, maar als je ze anders verbindt, worden ze ineens een medicijn. Sommige stofjes willen graag uit elkaar, andere niet. Bitz stond voor de lastige taak om stikstof—een stofje dat tegenwerkt—uit de lucht te halen en in een beker te stoppen.

Het was gekkenwerk: de lucht, die overal om hen heen was, omzetten in zoiets als ammoniak. Bitz wist vrij zeker dat het ging falen. Maar als het kon, dan moest het gebeuren onder hoge druk, op de juiste temperatuur, en samen met water.

Hij plaatste het laatste onderdeel in het proces. Hij had uiteindelijk alles in zijn lab tegen dit probleem gegooid. Een diepe zucht verliet zijn uitgeputte lichaam.

Het was tijd.

Samen met Bilara zette hij alle onderdelen aan. Aan de bovenkant werd lucht naar binnen gezogen, terwijl hij aan de onderkant water toevoerde. Het proces kende meer dan vijf stappen, waarbij dingen werden samengevoegd, gekoeld, gemengd, of juist verhit.

Het wachten begon.

Als hij gelijk had, kon hij twee vliegen in één klap slaan. Het ammoniak maakte grond vruchtbaar. Maar als je het verbond met zuurstof—ook een stofje dat overal in de lucht zat—werd het nitraat. Ook wel bekend als munitie voor wapens.

De maan hing hoog aan de hemel. Bitz en Bilara keken gespannen toe, naar bekers die bubbelden en flessen die verkleurden.

Even later was Bilara slaap gevallen. Bitz kauwde zenuwachtig op takken. Over een paar uur zou de zon opkomen en het gevecht doorgaan. Dan moest—

Hij keek op de klok. Als zijn berekeningen klopten, was het proces nu klaar.

Zijn grote staart wikkelde om de gloeiend hete beker als een ovenwand.

Hij keek naar het goedje: het zag eruit als guaan.

Hij rook aan het goedje: het rook als guaan.

Van schrik en verwondering liet hij de beker vallen. Bilara was net op tijd wakker om hem op te vangen.

“Bitz, blijf rustig, denk na. Deze uitvinding kan de wereld veranderen, maar ook—”

“Commandant! Commandant!” krijste Bitz, terwijl hij uit het lab rende en het hele kamp wakker maakte.

3. Eerste Eilandzoeker

Dannis en Pin konden het eiland niet winnen. Ze waren al blij dat ze konden ontsnappen. Toen de bevers doorhadden dat de Godelieven maar twee dieren hadden gestuurd, probeerden ze niet alleen het eiland te pakken, maar ook Dannis te vermoorden.

Gelukkig was een antilope, ondanks wat de naam suggereerde, best wel goed in lopen. Zwaar hijgend stormde hij het kamp van de Godelieven in, waar Pin meteen van zijn rug sprong en de Apenheer opzocht.

“De Vrijdieven zijn aan land gekomen! Ze hebben een eiland op het Zeepaardstrand gepakt!”

“Goed geprobeerd,” zei de Apenheer lachend. “Je wilt zeker meer wapens? Meer dieren?”

“Nou, eerlijk, daar is het nu een beetje laat voor. Ze hebben het eiland al.”

Dat liet de Apenheer pauzeren. Hij bevroor middenin de vervelend warme tent. Het was nooit de bedoeling dat de Casbrita hier lang zouden blijven, dus ze hadden nooit gebouwen gebouwd. “Jullie zijn serieus? De Vrijdieven zijn hier? Er was echt een eiland daar?”

Dannis knikte, terwijl hij nog altijd hapte naar adem. “Ik heb … ik heb misschien een manier om te voorspellen waar eilanden—”

Pin duwde een natte zwarte vleugel tegen Dannis’ mond. “Houd de uitvinding voor je, makker,” fluisterde hij. “Dit kan de wereld veranderen. Als ze praten over de redder van de Godelieven, wil je dat ze jouw naam noemen. Misschien win je wel een Knobbelprijs!”

Met zijn gewei trots omhoog, stapte Dannis vooruit. “Ik heb ontdekt hoe ik nieuwe eilanden kan voorspellen. Geef me een team en ik zal u niet teleurstellen.”

De Apenheer duwde zijn handen samen, alsof hij ging bidden, en sprak lieflijk. “Beste soldaat, vertel ons deze grote ontdekking, zodat we allemaal Eilanden kunnen gaan zoeken. Kom kom, de Godelieven houden geen geheimen voor elkaar.”

Dannis keek opzij. Pin schudde zijn hoofd. Dannis is geen soldaat, dacht hij. Belangrijke geheimen gaan bij hem als warme broodjes over de—ugh, ik zou wel honderd warme broodjes vis lusten.

Pin besloot zijn vriend te helpen. “We houden deze informatie nog even geheim. Want als de Vrijdieven hier zijn, lopen er misschien wel spionnen in ons kamp! Ik vraag alleen betaling in de vorm van lekkere visjes om te eten.”

De Apenheer leunde achterover. Zijn stoel was rijk versierd, ongetwijfeld gebouwd door de Berenbouwers, maar kraakte onder zijn gewicht. Hij tikte op de kaart. “Prima. Jullie krijgen één schip. Stel me niet teleur.”

Terwijl Dannis en Pin glimlachend wegrenden om hun spullen te pakken, gaf de Apenheer bevelen om de omgeving uit te kammen op spionnen.


Dannis leerde snel dat niet alle vogels de eilanden maakten. De meeste vogels deden niks bijzonders. Dagenlang volgden ze een zwerm kolibries, helemaal tot de Cariboon, totdat ze geïrriteerd omlaag kwamen en vroegen waarom dit schip hen achtervolgde.

Hij probeerde het uit te leggen, maar de zin “jullie poep is het enige dat zorgt voor genoeg eten” hielp niet.

Ze wisten wel wat hij bedoelde. “Je bent op zoek naar adelaars,” zeiden de kolibries, zenuwachtig in het bijzin van Pin. De meeste dieren konden meteen zien of iemand een vleeseter was—maar welk vlees ze precies aten was minder duidelijk. Op de wilde oceaan, onbeheerd en afgelegen, waren geen regels over dat je mededieren niet mocht opeten.

“Ik eet alleen vis,” zei Pin met een glimlach. “Een pescotariër, zoals de apen zeggen.” Hoewel mijn maag steeds meer roept dat elk stukje vlees mag.

“Eén van die adelaars heeft een gigantische vleugel. We denken dat het een Hemelvoorwerp is: de Windvlaagvleugel van Cosmo. Daardoor is alles wat ze doen … groter en magisch. Als zij besluiten ergens te poepen, ontstaat er zoveel dat een heel eiland verschijnt.”

“Waarom zijn jullie geen Eilandzoekers?” vroeg Dannis verbaasd. “Vliegende dieren kunnen toch veel sneller eilanden vinden?”

Pin kon zijn makker wel voor het gezicht slaan.

De kolibrie hupste van de linkerpoot naar de rechterpoot. “We geven er niks om. Als ergens problemen zijn, dan vliegen we weg. Als ergens geen eten meer is, vliegen we weg. Vecht jullie oorlogen; laat ons erbuiten.”

Dannis bedankte de vogels en speurde het luchtruim af naar adelaars.

Toen ze die eenmaal vonden, bereikten ze het eerste eiland binnen een paar dagen. Afgelegen en onbewaakt. De Vrijdieven hadden geen kans en kwamen veel te laat.

Ze hadden een derde bemanningslid meegekregen. Een papagaai met praatjes die beweerde voor de legendarische kapitein Pi te hebben gewerkt. Pin hoorde het gebabbel aan, zolang hij zijn werk maar deed. Zodra ze het eiland vonden, moest hij terugvliegen om de Apenheer een deel van het leger te laten sturen.

Je denkt misschien, beste lezer, dat ze gewoon die Telefoon hadden kunnen gebruiken. Maar in deze tijd betekende een telefoon een kastje aan de muur, die vastzat met een draad. Draadloos bellen was er niet bij, zeker niet op zee.

Dannis wilde de adelaars niet kwijtraken en stuurde het schip meteen verder. Deze was gelukkig uitgerust voor vierpotigen. Het stuur stond niet overeind, maar lag het op de grond. Zo kon je sturen door ertegenaan te lopen, in plaats van dat je handen nodig had. Op dezelfde manier kon je de zeilen hijsen door een touw in je bek te nemen en het anker laten zakken door bovenop een loszittende plank te springen met je volle gewicht.

Maar het allerfijnste was dat er een kleine motor in het schip zat. Een nieuwe uitvinding van de apen. Broodnodig ook, want een ouderwets schip had je met drie wezens niet kunnen besturen.

Ze bleven de adelaars op een afstandje volgen; het volgende eiland werd snel bereikt. Ze kwamen nu wel erg dichtbij het territorium van de Vrijdieven. Dannis schatte in dat ze nu nog aan de goede kant van de Liefdesmuur waren, maar dat zou niet lang zo blijven.

Dus toen ze hun schip erop afstuurden, deed een Vrijdiefschip aan de overkant precies hetzelfde.

De twee vrienden keken gespannen naar het dek. Ze waren weer met minder.

“We moeten sneller aankomen,” zei Pin, terwijl hij aan het touw hing om de zeilen hoger te hijsen. “Dan staan wij hoog, en zij laag.”

“En dan? Zijn ze bang omdat we langer zijn? Werpen we een enge schaduw over hen heen?” Dannis fronste. “Als dat werkt, moeten we echt méér giraffen huren voor ons leger!”

Pin zuchtte. “Heb je dan niks geleerd van training? Een leger wil altijd de hogere positie hebben.”

Dannis trippelde zenuwachtig over het dek. “We kunnen nog omdraaien en een ander eiland zoeken.”

“Nee!” Pin laadde zijn koker met pijltjes. “Dat is het grootste eiland dat we ooit hebben gezien! We moeten de tegenstander laten zien wat we kunnen.”

De schepen waren even snel, even ver, even slecht voorbereid op een gevecht. Ze cirkelden op hetzelfde moment rondom het eiland. De bevers en fretten van het andere schip klommen vanaf het schip op de berg guaan. Ze kropen langzaam naar de top alsof ze hagedissen en krabben waren.

Hmm een krab is ook een soort van vis, toch? dacht Pin terwijl hij watertandde.

Dannis en Pin hadden een ander idee. De pinguïn klom op de rug van de antilope, die steigerde en het zwart-witte beest—met helm—afvuurde alsof hij een kanonskogel was.

Pin landde bovenop het eiland. De inslag brak een stuk guaan af en regende kiezelsteentjes op de tegenstander. Een paar moesten loslaten en vielen schreeuwend in het water.

De vele stofwolken lieten hem hoesten en belemmerden zijn zicht. Toen de mist opklaarde, stond de vijand al bijna voor zijn neus. Pin plaatste de koker en begon razendsnel pijlen te schieten.

De pijlen waren te klein om te doden. Het waren verdovingspijlen, wat betekende dat de vijand alsnog bovenop het eiland kwam, maar vanaf dat moment vooral wilde slapen. De Godelieven hadden nauwelijks genoeg guaan voor kogels, dus Pin had al in tijden geen écht geweer aangeraakt.

Langzaam werd hij omringd door een krans van slapende bevers, maar de fretten waren sneller en sluwer.

Bovendien hadden zij wél geweren.

Knal na knal vulde de blauwe lucht. Pin rolde achterover, terwijl de kogels hem raakten.

Zijn helm ving de klappen op.

De fretten, zeker van de overwinning, wilden alvast hun vlag planten in het midden. Maar zelfs op dit grote eiland kon je nauwelijks een stap zetten of je had de rand al bereikt.

Dus toen Pin uit het niets opsprong en de fretten in hun buik schopte, strompelden ze achteruit en vonden geen grond meer onder hun poten. Allemaal vielen ze naar beneden, langs de rand van het eiland, in het kolkende water.

“Begrijp je nu waarom je de hoge positie wil hebben, makker?” riep Pin glimlachend naar Dannis.

Hij wilde de slapende bevers ook over de rand duwen, maar Dannis hield hem tegen. Zijn gewei wees naar de kapitein van het Vrijdiefschip. “We geven de bevers terug, als jullie wegvaren en ons met rust laten.”

De kapitein knikte razendsnel. Samen tilden ze alle snurkende wezens terug naar het schip en lieten hen even later wegvaren.

“Je bent zo’n domoor,” klaagde Pin. “Het is onze vijand. En jij helpt ze vrolijk verder zoeken naar eilanden.”

“Ons doel is om eilanden te vinden en iedereen eten te geven. Niet om zoveel mogelijk vijanden pijn te doen. Of was je dat soms vergeten?”

“Een soldaat begrijpt dat die twee dingen soms hetzelfde zijn.”

Pin trok zijn helm nog strakker en keerde zijn rug. Met vinnen over elkaar keek hij naar het vijandelijke schip aan de horizon.

Hun papagaai kwam terug. Hij had moeite om in de lucht te blijven, want in zijn snavel hing een zware emmer vol vissen. Toen hij die op het eiland plaatste, was Pins humeur plotseling verbeterd, en de emmer binnen een kwartier leeg.

“Goed nieuws! De Apenheer bedankt jullie voor alle eilanden! Als je zo doorgaat, benoemt hij je misschien wel tot Eerste Eilandzoeker!”

“Krijg ik daar iets voor?”

“Wat je maar wilt. Dankzij jou is er steeds minder hongersnood.”

Dannis en Pin keken elkaar aan. Alle boosheid was vergeven en ze botsten hun lijven tegen elkaar. Glimlachend klommen ze weer op het schip.

Ze vonden de adelaars terug en volgden hen een week, zonder eiland.

Ze waren nu sowieso in oorlogsgebied. Ze voeren al een tijdje langs de kust van de Balkze. Deze hele oorlog begon vanwege de Spooklanden die de Balkze wilden innemen, en Dannis had geen idee wie er op dit moment de baas was.

Toen ze eindelijk een volgend eiland vonden, diep in vijandelijk gebied, was het onbewaakt. Dit verbaasde Pin.

Het verbaasde hem nog meer dat ze wekenlang konden wachten, totdat de Apenheer een legertje had gestuurd om het guaan te stelen, en nog steeds geen enkele vijand verscheen.

Dannis denkt vast weer dat dit goed nieuws is, dacht Pin. Maar mijn soldatenbrein slaat alarm.

4. Nieuw doel

Bitz had zijn hele laboratorium verplaatst naar de kamer van de commandant, en het proces twee keer voorgedaan. Ze konden moeilijk geloven dat hij ammoniak uit de lucht haalde. Het voelde als magie—ook voor Bitz, die natuurlijk precies wist hoe het werkte.

Lucht en water ging erin, het magische goedje guaan kwam eruit. Datgene waarvoor ze al een eeuw vochten over eilanden. En nu konden ze het gratis maken!

“Niet slecht, voor een Juraad,” bromde de commandant.

Niet slecht?” Bitz beet zijn tong. “Maar natuurlijk, beste prijskat, ik ben slechts een nederige wetenschapper in dienst van de Vrijdieven.”

De prijskat werd omringd door twee andere wezens. Een wat oudere bever en een werkelijk bejaarde tijger. Ze hadden vast belangrijke dingen gedaan voor Duivenland … vijftig jaar geleden.

“We moeten dit meteen opschalen,” zei de tijger. “Als we duizend dieren dit proces laten doen, hebben we binnen de kortste keren genoeg munitie voor iedereen. Kan je dit proces leren aan anderen?”

Bitz verplaatste zijn brilletje met kleine ronde glazen. “De gemiddelde scheikundige zal het snel—”

“En vreemdelingen die we van de straat plukken?”

“Nou, eh,” stamelde Bitz. Hij werd gered door zijn vrouw Bilara, die hem wegtrok naar de kamer ernaast.

Bitz probeerde te luisteren wat die andere mannen bespraken nu hij weg was. Hij dacht iets te horen over “die Juraad houdt ons voor de gek”, maar Bilara was woedend en trok zijn aandacht.

“Wat denk je dat je aan het doen bent, meneertje?”

“Een wereldwijde hongersnood voorkomen.”

Bilara draaide razendsnel om. Haar brede staart zwiepte alle spullen van een tafel. “Jouw proces kan kunstmest maken, ja. Maar het maakt net zo goed vreselijke wapens.”

“We zijn in oorlog, lief.” Bitz bleef rustig en poetste zijn bril met zijn eigen vacht. “In tijden van vrede, is de wetenschapper in dienst van vooruitgang. In tijden van oorlog, is de wetenschapper in dienst van zijn vaderland.”

“Deze oorlog is onzin.”

Bitz probeerde zijn vrouw te knuffelen. Ze sloeg haar staart in zijn gezicht en staarde uit het raam. “Elke oorlog is onzin. Je kunt nog terug, lief. Vertel ze niet over hoe gevaarlijk je uitvinding is. Vertel ze dat het inderdaad een trucje was, dat je ze voor de gek hebt gehouden! Alles om te voorkomen dat ze—”

“We willen hetzelfde,” zei Bitz. “Dat de oorlog zo snel mogelijk eindigt. Als wij veel meer kogels hebben dan de tegenstander, dan is het zo voorbij.”

“Dat vraag ik me af.”

“Het is simpele wiskunde, lief, degene met meer kogels—”

“Of wij hetzelfde willen.” Bilara gooide de deur open en rende weg.

Bitz keek zijn jeugdliefde na, fronsend, onzeker of hij moest volgen. Hij bleef staan.

Hij ving het laatste deel van het gesprek op. De commandant had eindelijk duidelijk gemaakt, aan zijn bejaarde collega’s, dat de industriële revolutie inmiddels had plaatsgevonden. Ze hoefden niet duizend dieren in te huren om, met blote handen, ammoniak te gaan maken.

Ze konden een machine bouwen om het te doen. Nog sneller en goedkoper ook. Bitz wilde dansen van vreugde, maar—

Door al dat gedoe was hij vergeten dat de Godelieven nog altijd op hen wachtten, een kilometer verderop.

De zon was opgekomen, het land goed verlicht, wat betekende dat ze konden aanvallen.

De eerste bommen sloegen weer in. De vloer trok scheef en Bitz was blij dat hij niks had gegeten, anders had hij het weer uitgespuugd.

De commandant schreeuwde iets naar buiten. Daarna verplaatste hij naar de Telefoon.

Een zwart, langwerpig voorwerp werd vastgehouden door een krullend draad. Daaronder staken knoppen uit de muur met daarop de cijfers nul tot tien, even groot als Bitz’ hoofd.

Een Telefoon voor viervoeters. De commandant gebruikte afwisselend zijn snuit en voorpoot om razendsnel het telefoonnummer in te toetsen. Een krakend geluid galmde door de ruimte. Omdat viervoeters het voorwerp niet konden vasthouden, zoals apen, stond hij altijd hard genoeg om de hele kamer te vullen.

Terwijl de Telefoon overging, keek de commandant glimlachend naar Bitz.

“Ik ga jou verbinden met een geniale scheikundige en ingenieur, Bitz. Binnen een paar maanden wil ik machines die voor ons bergen van dat spul maken!”

Het getik en geratel van geweerschoten dreunde alweer in Bitz’ oren. Het was verschrikkelijk. Zijn oren piepten de hele tijd en hij kon nauwelijks slapen sinds hij aan het front was.

Had zijn vrouw dan toch gelijk? Hij wilde haar niet kwijt. Hij vond het vreselijk als ze zo boos op hem was. En ze leek al boos sinds het moment dat hij enthousiast toestemde met het verklaren van de oorlog.

Waarom deed hij dit? Was hij zo hard op zoek naar erkenning? Omdat ze hem soms een vuile Juraad noemden? Nee, hij was nou eenmaal een wetenschapper. Wat anderen deden met zijn uitvindingen … dat moest hem niks uitmaken, toch?

Hij had gewoon gelijk. De oorlog was sneller voorbij als ze harder vochten. En dat wilde Bilara toch? De oorlog sneller voorbij?

De commandant was klaar met zijn telefoongesprek. Hij beukte tegen een plek in de muur en verbrak de verbinding. Het schudde Bitz ruw uit gedachten.

De vurige ogen van de prijskat staarden in de zijne. “Maar voor nu wil ik dat jij het proces zo snel mogelijk omzet in munitie.”

“Ah, nou, ik heb misschien mijn mond voorbij gepraat,” begon de bever voorzichtig, terwijl hij friemelde met zijn bril. “Het is kunstmest, niet meer dan dat. Het, eh, geeft planten de nodige mineralen, zorgt dat de grond beter water opvangt, en dat de lucht beter circuleert. Er is géén manier om het om te zetten in wapens of—”

“DOE HET.” De prijskat rende de kamer uit, het slagveld op. De laatste kisten munitie werden uitgedeeld. Al vrij snel moest de voorste linie opgeven en verplaatste het gevecht dieper de stad in.

Zijn beverhanden trilden. Zijn hele lichaam trilde. De eerste paar bekers die hij oppakte, kneep hij fijn.

Wat moest hij doen?

De vloer bleef trillen door explosies. Hij hoorde de commandant opnieuw schreeuwen. De voorste linie schoof wéér naar achter. Ze hadden veel te weinig wapens om de Godelieven op afstand te houden.

Beelden schoten door zijn hoofd. De tegenstander die de kamer instormde en hem gevangen nam, misschien wel zijn vrouw … doodschoot.

Hij rechtte zijn rug. Zijn handen vonden uit zichzelf de juiste knopjes, bekertjes en metertjes. Alle ammoniak die hij tot nog toe had gemaakt, verbond hij met zuurstof tot nitraat. Op zichzelf was dat niet zo gevaarlijk. Het was ontvlambaar en moest voorzichtig worden opgeborgen, maar je kon er geen wapen mee afvuren.

Daarvoor was een tweede deel nodig. Nitraat zorgt dat iets blijft branden, maar je moet het eerst nog in de fik steken. Van dat laatste deel—zwavel of salpeter—hadden ze wél genoeg in het kamp liggen.

De Godelieven drongen diep het kamp binnen. Bitz kon nauwelijks de juiste bekers pakken doordat de hele kamer trilde onder de vele explosies. Hij durfde niet achterom te kijken, niet uit het raam te kijken. Hij moest zijn vrouw zoeken. Waar zou ze zitten? Ze zou toch wel een veilige plek hebben opgezocht?

De explosies stopten, heel even. Bitz hart stopte ook. Een staart die hij niet herkende gleed langs het raam als een ruitenwisser.

De deur vloog open. Razendsnel keerde hij om. Zijn bril vloog van de snuit en landde aan de andere kant van de ruimte.

Het waren de Vrijdieven, niet de Godelieven die hem kwamen halen. Prijs Duivenland! Ze hadden nog niet verloren.

De soldaten renden naar binnen en wezen vragend naar meerdere schaaltjes met wit en zwart poeder.

“Ja,” zei Bitz met trillende stem. “Nieuwe munitie.”

De slag duurde urenlang, waarin minstens honderd soldaten langskwamen om poeder te pakken.

De Godelieven lieten de stad wankelen, maar hij viel niet. Ze hadden net genoeg vuurkracht om zich te verdedigen totdat de avond weer viel.

Zijn hart leek pas weer te kloppen toen Bilara naar hem toe rende, levend en wel. Ze rende door een spookstad, met halve gebouwen, bergen opgeblazen stenen, en vuurtjes die nooit meer leken te doven.

De commandant haalde haar in. “Bitz! Jij bent me toch een bijzondere Juraad. De slimste die ik ken!”

Bilara duwde hem aan de kant. In elke andere situatie had dat haar een flinke straf opgeleverd, maar de prijskat liet het gebeuren. “We hebben gedaan wat u vroeg. Laat ons nu vertrekken en vraag ons niet meer.”

Haar woorden vielen op dove oren.

Ze moet het gevoel hebben gehad, beste lezer, alsof ze niet bestond. Alsof ze een spook was en niemand haar kon horen. Ik probeerde haar te helpen. Ik probeerde twijfels te zaaien in het hoofd van Bitz—maar hij was een man zonder empathie, diep in zijn hart, en niks kon dat veranderen.

Ik probeerde de Godelieven te vertragen in hun aanval, zodat Bitz langer had om na te denken. Als ze hadden geluisterd naar Bilara … had ik niet al die verschrikkelijke dingen hoeven meemaken die hierna kwamen.

Boodschappers renden de grijze, donkere kamer in. “De Godelieven hebben een nieuwe Eilandzoeker die al onze eilanden inpikt! Hij durft zelfs ons gebied in te varen!”

“Geen zorgen,” zei de commandant met een grijns. “We hebben dat guaan nooit meer nodig. Laat ze lekker tijd verspillen aan die eilanden.”

Bitz kreeg een idee. Een ingeving, dankzij al die jaren van scheikunde studeren. De stofjes die hij nu had gebruikt voor de munitie, konden ook een gas worden. Als je ze anders verbond, kreeg je iets dat waarschijnlijk levensgevaarlijk was.

Een onzichtbaar, giftig gas.

Een sluipmoordenaar waarmee ze de oorlog wel direct moesten winnen.

Een geweldige uitvinding voor deze aller slimste Juraad, die misschien wel de Knobbelprijs waard is.

Bitz schudde zich los. “Ik heb nog een idee, commandant.”

De prijskat liep weer naar de Telefoon.

“Mijn beste Juraad, jij krijgt alles dat je nodig hebt.”

5. Nooit meer honger

De volgende eilanden hadden ook geen enkele tegenstander in de buurt. Dannis en Pin konden zonder problemen een vlag planten, een paar dagen wachten, en zelfs alvast beginnen met het afbreken. Zoveel guaan hadden ze nog nooit in korte tijd gevangen.

Hun schip was nu ver verwijderd van de veilige havens van de Godelieven. Halverwege de Midterrazee, lagen ze nu langs de kust van Duivenland. Het land dat, samen met de republiek van Hongerbij, deze oorlog was begonnen. Dit is waar de adelaars heen vlogen, en alleen de adelaars maakten die eilanden.

“Ik zei het toch,” begon Dannis, terwijl hij zijn gewei in Pins zij porde. “Ik was aardig tegen de vijand, zij begrijpen dat, en nu laten ze ons met rust.”

“Het is gevaarlijk.”

“Ja, ja, ik zou ook liever thuis zitten en—”

“Een soldaat die zomaar conclusies trekt, brandt snel de billen.” Hmm ik heb wel trek in wat geroosterde visbilletjes.

Het was alweer een hele tijd geleden dat ze bericht hadden gehad van de Apenheer—en dus ook een tijd geleden dat ze eten hadden gekregen. De Apenheer was het er niet mee eens dat ze het gebied van de vijand in waren gegaan. Ze waren nu te ver weg en konden niet meer worden geholpen.

“Het kan toeval zijn. De vijand kan even druk zijn. Misschien bouwen ze nu juist een extra groot leger Eilandzoekers, nu ze weten dat wij hen wegjagen!”

Pin ijsbeerde zenuwachtig over het dek. “Je denkt ook nooit als een soldaat, makker. Je pakt de reden die je uitkomt en doet alsof het de waarheid is! Nou, snavels en fabels, snavels en fabels.”

Dannis schudde zijn hoofd. “Ik heb nog nooit iemand zo boos gezien over het feit dat we succes na succes boeken.”

Om Dannis’ punt te onderstrepen, kwam hun papagaai eindelijk terug. “Goed nieuws! De Apenheer benoemt je officieel tot Eerste Eilandzoeker!”

Dannis deed een vreugdesprongetje, waardoor hij het stuur losliet en het schip plotseling opzij draaide. Hij herstelde zich snel, nog altijd met een glimlach van oor tot oor. “Dat betekent dat ik dingen mag vragen, toch?”

“Ja. Als het niet te gek is.”

“We gaan steeds dieper het gebied van de vijand in. Ik wil dat de Apenheer mij tien—”

“Nee, twintig!” riep Pin.

Vijftig soldaten stuurt om te helpen de laatste eilanden in te nemen. Dan hebben we genoeg guaan om de hele wereld een eeuw te voeden!” Dannis keek naar Pin, en bleef hem porren totdat de pinguïn toch weer moest glimlachen. “Nooit meer honger! Nooit meer honger!

“De vijand komt nooit meer aan guaan,” zei Pin, die zijn vinnen langs elkaar wreef alsof hij snode plannetjes bedacht. “Ze sterven van de honger. We hebben de oorlog praktisch al gewonnen.”

“Dat, eh, ja, dat ook.”

De papagaai zuchtte diep. Hij leek vijftig jaar ouder te zijn geworden sinds hij meeging met deze missie. “Moet ik weer hélemaal terugvliegen. En al die tijd de boodschap juist onthouden! Hè, je moet mij niet raar aankijken als hij dadelijk vijfhonderd soldaten stuurt ofzo. En dan moet ik jullie weer opzoeken god weet waar. En dan—”

“We kunnen aan land gaan en proberen zo’n Telefoon te gebruiken,” zei Dannis.

Pin pakte snel de papagaai en gooide hem de lucht in, zodat hij wel moest vliegen. “We gaan niet aan land in Duivenland! We wachten, hier, op zee.”


Wachten was verschrikkelijk. Pin had na een week spijt van keuze. Nog liever aan land gaan, en levensgevaarlijke gevechten hebben met die Duiven, dan met een rommelende maag niks doen op een schip. Hmm, mijn maag zou een stukje duif ook niet erg vinden denk ik.

Dannis dacht er hetzelfde over. Terwijl Pin over de rand hing, op zoek naar vissen in het water, trok Dannis met zijn mond zeewier omhoog. Beide waren niet zo succesvol.

Toen de papagaai eindelijk terugkwam, had hij vijfhonderd soldaten meegenomen.

Ze waren verspreid over meerdere schepen. Pin knikte en bromde instemmend. “Ze hebben allemaal moderne wapens. Die apen daar hebben dat nieuwe geweer waarover ik vertelde, weet je nog makker? Oh! Oh! Die vossen hebben zo’n net dat ze aan hun staart kunnen doen, waarmee ze kogels kunnen slingeren. De Apenheer heeft ons goede soldaten gestuurd.”

“Laten we hopen dat ze niet nodig zijn,” zei Dannis. Hij zocht weer naar het spoor van de adelaars, terwijl Pin de nieuwe soldaten ontving. Allemaal hadden ze dezelfde vraag.

“Waarvoor hebben jullie zoveel soldaten nodig?” vroeg een geïrriteerde aap.

Pas toen de papagaai op Dannis’ schouder landde, herinnerde de aap dat hij nu sprak met de Eerste Eilandzoeker. “Ik bedoel, met alle respect, u heeft nu al vele levens gered met de eilandvondsten. Maar de Apenheer zei dat de laatste tien eilanden compleet verlaten waren. Dus wat is het plan?”

“Als ik gelijk heb, zijn er onlangs een paar grote eilanden ontstaan vlakbij de kust.”

Pin nam het over. Hij had zijn helm weer op en zijn vinnen achter de rug. Als hij met andere soldaten sprak, klonk er altijd meer overtuiging uit zijn stem.

“Een eiland ver op zee, die kan je missen. Maar deze glanzende bergen guaan langs het strand zijn niet te missen. Ik denk—nee, ik weet zeker—dat zij al een legertje erop hebben staan. Maar doordat wij zoveel eilanden hebben afgepakt, verwacht ik dat ze geen munitie meer hebben.”

Dat was genoeg. De soldaten staken hun wapens omhoog en schreeuwden iets opruiends, zoals “we pakken ze!” of “alle eilanden van ons!”. Maar ze riepen allemaal iets anders, dus Dannis had het niet verstaan.

Die avond had hij het spoor teruggevonden. Rond middernacht verlichtte de maan een glimmende witte berg.

Een verlaten witte berg.

Pin maakte gebaren die Dannis lachwekkend vond, maar blijkbaar iets betekenden voor de soldaten. De schepen spreidden zich uit, als een waaier, en onderzochten het eiland vanuit alle hoeken.

Dannis vond het onnodig. Hij leunde op de voorsteven en stond klaar om op het nieuwe eiland te springen. “Nooit meer honger,” mompelde hij. “Terug naar huis.”

“VIJAND!” schreeuwde hun derde schip, dat een cirkel naar de achterkant van het eiland had gemaakt.

Als een kolonie mieren die uit hun nest werd gejaagd, zwermde de vijand over het hele eiland heen. Het maanlicht wierp rare schaduwen en verborg het gevaar. Voor Pins ogen leek het eiland tot leven te komen, de dieren slechts een tapijt dat er overheen waaide.

Een tapijt met scherpe tanden en granaten.

Honderd soldaten schreeuwden en renden het eiland op. Er was geen plek voor meer. De rest probeerde van afstand te schieten, zonder hun bondgenoten te raken. Pin slingerde rondom de mast, vloog tientallen meters door de lucht, en plofte in het midden van de strijd.

Een kogel werd meteen afgevuurd. Hij dook omlaag en schoof vooruit op zijn buik. Van tientallen tegenstanders schopte hij de benen onder hun lijf vandaan.

Dannis trok zijn poot terug en liep achteruit. Hij was van plan op het schip te blijven, veilig en op afstand, maar de vijand was met te veel. Een lading fretten kaapte zijn schip alsof het piraten waren.

Hij had een strategie nodig. Uiteindelijk maakte hij een snelle berekening en besloot dat ze genoeg schepen hadden.

Nadat zeker twintig fretten het schip hadden bestormd, rende hij tegen het roer aan, waardoor het schip plotseling draaide. De fretten vielen om, maar wisten zich vast te grijpen aan touwen, tonnen en de hoofdmast.

Toen kwam het tweede deel van de truc. Dannis draaide door—en dat werd het schip teveel.

Het kapseisde, de mast plotseling niet meer richting de maan, maar richting de bodem van de zee. Dannis maakte een reusachtige sprong naar het eiland. Het schip ging onder, de vijanden nog eraan vast.

Pin rende langs hem. “Ah! Zo mag ik het zien! Dát is wat een soldaat doet!”

“Ons schip … ik heb een heel schip vernield … en al die fretten …”

Dannis draaide om, verdwaasd, alsof hij nog half sliep. Pin volgde zijn blik. De wereld leek vijf keer zo snel af te spelen. Hij kon het gevecht niet volgen.

“Waar hebben ze plotseling al die munitie vandaan?”

Ze waren aan het verliezen.

Twee prijskatten renden langs de rand van het eiland en probeerden alle vijanden eraf te duwen. De val was slechts enkele meters, maar in de nacht was het water ijskoud en gitzwart.

Dannis zette het ook op een lopen. Hij wilde Pin op zijn rug zetten en vluchten, maar Pin was alweer heldhaftig teruggesprongen in de strijd. Met zijn vuurpijltjes—die speelgoed leken tegenover de geweren van de rest—liet hij één van de prijskatten slapen.

De ander brak door de verdediging, recht op Dannis af.

Het leek geen toeval. Het leek wel of de prijskat expres voor hem was gekomen.

Dannis verlaagde zijn hoofd, zodat zijn gewei als schild voor hem uitstak. De prijskat pauzeerde. Dannis wachtte, maar er kwam geen aanval. Toen hij opkeek, grijnsde de katachtige en leek zijn beslissing te hebben gemaakt.

Hij ontweek Dannis’ zwakke poging tot een schild, bond zijn gewei vast met touw, en slingerde hem het water in.

6. Mosterdgas

Bitz liep door het legerkamp alsof hij de baas was. Een langwerpige koker was gebonden aan zijn rug. Een rode dop, bijna zo groot als zijn hoofd, hield hem stevig dicht. Gele icoontjes aan alle kanten zeiden dat dit gevaarlijk spul was.

Vlak voordat hij wilde aankloppen bij de commandant, tikte iemand op zijn rug. Toen hij zich omdraaide, werd de koker van zijn rug gestolen.

Hij wist precies wie het had gedaan.

“Bilara, lief, werk nou niet zo tegen.” Ze stond een meter van hem vandaan, de koker in haar klauwen alsof ze een baby vasthield.

“Ik sta het niet toe. Ik sta het gewoon niet toe.”

“Als ik het niet uitvind, dan ontdekt iemand anders het wel. Geef hier.” Hij stapte vooruit, zij achteruit. Haar staart botste tegen een kooi. Hij was haastig in elkaar gezet, van stukken metaal uit oude wapens, en bevatte een antilope die bang keek.

“Het is verboden. De Afspraak van Haggel verbiedt het gebruik van chemische wapens in een oorlog. Ha! Nu moet je wel—”

“Geef hier!” schreeuwde Bitz. Een rij soldaten stopte met marcheren en keek op. “Of ik geef je aan voor diefstal!”

“Ik ben je vrouw. En ik vraag je, met al mijn hart, om hiermee op te houden. Iemand anders zal vast ook een giftig gas uitvinden—maar dan heb jij tenminste geen bloed aan je handen.”

“Wat maakt het uit? Een kogel, een bom, een gas? Dood is dood.

Bilara’s mond bleef hangen, open en bloot. De koker giftig gas viel uit haar handen. Bitz had geen oog meer voor zijn vrouw, alleen voor zijn uitvinding die hij moest redden en trots presenteren aan de commandant.

“En jullie vragen je af waarom iedereen de Vrijdieven haat,” mompelde de antilope.

Bilara barstte in tranen uit. Ze rende langs de kooi en haalde zich open aan de scherpe punten. Terwijl ze wegrende van de open plek, liet ze een spoor van druppels bloed achter. Het maakte haar niks meer uit.

“Je hebt wel een grote mond, hè?” snauwde Bitz de antilope toe. “Eerste Eilandzoeker, puh. Waardeloze vechter, dat zal je bedoelen!”

Hij leunde voorover, zijn neus tegen die van Dannis, met een dun tralies ertussen. “Dankzij mijn geniale brein, hebben wij die eilanden allang niet meer nodig.”

“Waarom viel je ons dan aan?”

“Omdat de adelaars lieten weten dat een of ander vervelend schip hen volgde. Dat onze vijand plotseling ook genoeg te eten had voor iedereen. Dat willen we niet hebben.”

Dannis schraapte zijn gewei langs het staal. “Ik had het kunnen weten, dom dom dom,” mompelde hij. “De adelaars stonden ook aan de verkeerde kant tijdens het Eerste Conflict. Ze hebben nog steeds de Windvlaagvleugel en gebruiken hem nog steeds verkeerd.”

Verkeerd?” Bitz lachte. “Als de adelaars niet die eilanden hadden gemaakt, hadden we honderd jaar geleden al een hongersnood gehad. Miljoenen dieren waren gestorven als guaan niet had bestaan. Jullie Godelieven … trekken altijd de verkeerde conclusies.”

De deur zwaaide open. De commandant kwam zelf naar buiten. “Ah, als dat niet mijn favoriete Juraad is!”

“Jazeker! Het gas is af. Het moet alleen nog … getest.”

De prijskat haalde de schouders op. “We hebben regelmatig een gevecht. We testen het wel bij de volgende slag.”

Bitz schudde zijn hoofd. “Een wetenschapper doet aan testen, bewijs, zekerheid. Ik kan er niet mee leven om dit gas ongetest los te laten. Voor hetzelfde geld valt het onze eigen troepen aan!”

Dannis schraapte weer langs het metaal. “Je kan er wél mee leven om anderen te vergassen, maar níet om je uitvinding ongetest te laten?!”

“Nou,” zei Bitz grijnzend. “Ik denk dat we ons proefkonijn hebben gevonden.”

Dannis’ gezicht trok strak en hij liep weg, naar de achterste muur van de kooi. Hij wilde iets zeggen, maar er kwam alleen onzin uit.

“Breng hem naar een lege, goed afgesloten kamer,” zei Bitz. “Ik dien een klein beetje gas toe, en dan zien we of deze antilope dat leuk vindt.”

Omstanders hielpen om de kooi naar binnen te tillen, naar een ongebruikte kamer achterin het gebouw van de commandant. Dannis sloeg en schopte om zich heen, maar zijn gewei was vastgebonden en de kooi was te klein om ook maar in te staan.

Eenmaal in de kamer, lieten ze Dannis uit de kooi. Ze gingen zelf naar de kamer ernaast, waar ze door een raampje naar binnen konden gluren, en sloten de deur. Dannis rende meteen rondjes en beukte zijn lichaam tegen de muren.

Er was echt geen manier uit deze kamer.

“En de munitie?” vroeg de commandant.

“Alles gaat vlotjes, mijnheer commandant. We hebben al bergen nitraat gemaakt, meer dan we op dit moment nodig hebben, en onze machines kunnen het proces steeds beter uitvoeren. We slaan het allemaal op in het pakhuis hiernaast. Ik moet wel aanraden, commandant, dat we het snel gebruiken. Het is nogal ontvlambaar. Verpletter die vijand met duizend bommen!”

Bitz haalde de klink uit de deur en perste de gasfles erin. Hij plakte alles nauwkeurig af, zodat geen enkel gas uit de kamer kon ontsnappen.

“Bitz, beste vriend, ik heb eens gesproken met onze opperbevelhebber. Hij wil je een hogere functie geven. Misschien … misschien word je wel de eerste Juraad die commandant mag zijn.”

De bever met het brilletje kon een paar seconden genieten van dit enorme compliment. Hij had ieders ongelijk bewezen. Binnenkort was hij de belangrijkste wetenschapper van zijn vaderland!

Maar daarna sprong een raam aan diggelen en vlogen een pinguïn en een papagaai de ruimte in.

De prijskat nam meteen zijn wapen in de bek: een geweer dat afschoot als je hard erop beet met sterke kaken. Hij schoot naar de papagaai. Die tolde in de lucht en prikte zijn snavel als een scherpe mespunt in zijn vacht. De commandant schreeuwde en sloeg zijn nagels uit.

Bitz liet de pinguïn op zich afkomen, maar opende op het laatste moment de deur. Pin rolde bij Dannis naar binnen.

Snel gooide Bitz de deur weer in het slot, maar Dannis had het voorzien en plaatste zijn gewei ertussen. De houten deur klapte hard tegen zijn hoofd en brak delen van het gewei af—

Maar hij bleef open.

Dannis ging er misschien van uit dat Bitz het gas niet durfde loslaten zolang die deur openstond.

Dannis had zijn wrede hart opnieuw onderschat.

Terwijl Pin opkrabbelde en reikte naar Dannis’ poot, sloeg Bitz de dop van de fles. De commandant had de papagaai tegen de muur gedrukt en opende zijn bek om hem op te vreten.

Het gas verspreidde razendsnel door de kamer. Het was grotendeels onzichtbaar, hoewel het soms groen of geel leek. Het rook vaag naar mosterd.

Bitz trok de commandant mee en rende de kamer uit.

De gaswalmen sloegen Pin in het gezicht. Hij kreunde en kokhalsde, terwijl zijn vinnen houvast zochten bij zijn val naar de grond.

Dannis nam een grote hap adem, sloot zijn mond, en dook door het gas. Zijn voorpoten landden rondom Pin. Door achteruit te trappen schoof hij de pinguïn de kamer uit, weg van het gas. De papagaai hielp het laatste stukje door met zijn klauwen Pin naar buiten te dragen.

Daar vielen ze op de modderige grond vol scherpe stenen, terwijl rook opsteeg uit de kamer alsof iemand iets had laten aanbranden.

Maar het steeg niet echt op—het bleef hangen vlak boven de grond.

Ze bekeken Pin. Zijn huid was op sommige plekken verschroeid, alsof hij meerdere keren een pan had gepakt die véél te heet was. Maar hij droeg zijn helm, als altijd. Die voorkwam dat het gas zijn hoofd bereikte.

Pin leefde nog, maar had veel pijn.

Misschien niet veel langer, want een regen van vuurstenen kletterde op diezelfde helm, nu in de straat hiernaast een pakhuis vol nitraat explodeerde.

7. De explosie

Zijn lichaam stond in brand. Op alle plekken waar het gas Pin had aangeraakt, deed zijn huid pijn, pijn, pijn, alleen maar pijn. Zijn ogen voelden droog en alsof ze nooit meer open gingen. Zelfs zijn longen leken in brand te staan en maakten elke ademhaling zwaar. Hij hoorde stemmen, maar ze kwamen niet over het gepiep heen.

Daardoor had hij pas laat door dat de echte wereld om hem heen óók in brand stond.

Dannis zakte door zijn poten, maar Pin was te zwak om op zijn rug te klimmen. Het vuur van de explosie was overgeslagen op de huizen eromheen. Zelfs van afstand voelde het alsof ze in het hart van een vulkaan waren beland.

Soldaten schreeuwden en renden heen en weer, sommige weg van de explosie, anderen ernaartoe om te redden wat er te redden viel.

Nog een explosie. Het vuur had het eerste huis van deze straat te pakken.

“Pin! Pin! Kan je me horen?”

Eindelijk werkten zijn oren weer, maar zijn ogen zagen nog wazig. Ze prikten alsof iemand er een mes in had gestoken, droog als de woestijn. Hij wist dat ze inmiddels buiten waren, maar hij voelde het gas nog overal, als een deken die hem langzaam liet stikken.

In de chaos waren de Vrijdieven hun gevangenen compleet vergeten. Ze sprongen op iets nieuws genaamd een Auto. Het reed uit zichzelf en duwde smerig gas uit de achterkant. Niet zo smerig als dat mosterdgas. Pin wilde het zeggen, maar ook zijn keel stond nog in brand. Hmm ik zou wel een hele oceaan kunnen leegdrinken nu.

Het vuur sloeg om zich heen, sneller dan Dannis kon bijhouden, en voor ze het wisten zaten ze er middenin. Links, rechts, overal ontstonden vuren van muur.

Een auto kwam langs. Dannis waagde een sprong en duwde de bestuurders—drie bevers—ervan af. De papagaai hielp om Pins zware lichaam, dat totaal niet meewerkte, op het rijdende voertuig te krijgen.

“Waar is het stuur?!”

Dannis was de auto’s van de Godelieven gewend, gemaakt voor apen. Die hadden stoelen, een stuur dat je met handen bestuurde, en een hendel voor versnelling. Deze had niks van dat alles en leek eerder op een houten plank met een motor. Een groot uitgevallen zeepkist.

“Hou je goed vast!”

“Alsof—kuch—ik—kuch—”

“Wat zeg je, Pin?”

Dannis trapte tegen een uitstekende plank. Blijkbaar liet die de auto naar rechts gaan. Ze draaiden cirkels over de open plek, maar het vuur verzwolg alles en hij zag geen uitgang.

“Pin! Pin! Gaat het?”

“We moeten—” Hij hoestte slijm en draaide op zijn buik. “We moeten terug.”

Wat?”

De auto helde plotseling naar links. Pin keek achterom. Twee bevers hadden zich vastgeklampt en wilden mee, één van hen met een verbrande staart, de ander met een bril die geen glazen meer had. Even dacht Pin dat het Bitz was—en hij stond klaar om hem van de auto te schoppen—maar toen zijn zich scherp stelde bleek het een ander.

Natuurlijk. Bitz en de commandant waren allang gevlucht en zaten nu veilig ergens anders.

“Denk nou eens na, makker!” schreeuwde Pin, gevolgd door meer gekuch. “Een kans. Hun geheimen stelen.”

“Ik ben aan het nadenken—hoe we gaan OVERLEVEN.” De auto helde weer opzij en kantelde bijna. Een zwaarlijvige neushoorn plette de achterbanden in een poging bovenop het voertuig te klimmen.

“Je bent de VIJAND aan het REDDEN.” Pin hervond langzaam zijn kracht, al was het vooral zijn woede die hem staande hield.

Dannis ving één van de bevers met zijn gewei en duwde hem naar het stuur van de auto. Het dier begreep wel hoe de auto werkte en zocht een uitweg van het vuur. Dannis wierp een schaduw over Pin.

“Ik ben levende wezens aan het redden.”

“Ik HAAT JOU.” Pin deed zijn helm nog strakker om, maar toen hij probeerde van de auto te springen, maakten ze plotseling een bocht en viel hij achterover.

“Jij bent een HUMEURIGE PINGUÏN.”

“Ik heb je leven gered!”

“En daarna heb ik jouw leven gered!”

Nog een explosie. Alle huizen in hun omgeving stonden in brand. Ze naderden het pakhuis vol nitraat, waar de explosies begonnen en nog steeds bezig waren.

Pin wees naar een gebouw iets verderop, het laboratorium van Bitz. “Ik ga naar DAT GEBOUW en ik steel de formule voor het gas. Houd me niet tegen!”

“Nou, nou, ik ga MEE.”

Samen sprongen ze van de rijdende auto, rolden over de hobbelige grond, en zochten hun weg naar het lab. Pin probeerde te buikschuiven, maar zijn zere huid protesteerde. Hij gromde naar Dannis, maar klom toch op zijn rug.

De auto kwam achter hen aan. De bever had de hoogste versnelling gevonden. Pin dacht dat ze eindelijk doorhadden dat ze vijanden waren, maar ze kwamen niet voor hen.

Ze kwamen voor een bever die vlak voor het pakhuis stond.

“Bilara! Bilara!” riepen ze. “Bilara! We komen je redden!”

Hun stemmen klonken opgelucht, bijna vrolijk. En verwonderd dat ze op wonderbaarlijke wijze uit het vuur was gebleven.

Bilara draaide om.

Ze liep het vuur in.

Het vuur verzwolg haar, verschroeide haar huid, maar ze reageerde niet. Dannis en Pin konden het niet aanzien. De auto remde af en stopte voor de deur, vol ongeloof, onzeker wat ze moesten doen.

Ze konden haar niet meer redden.

Dannis brak met zijn halve gewei de deur van het laboratorium. Pin rende naar binnen en trok alles open: kasten, lades, koffers, folders, andere deuren. De grijze mist van het vuur dwarrelde door de ruimte alsof het laboratorium door spoken werd bewaakt.

Terwijl Pin naar de andere kamer ging, stoof Dannis naar de stellage bij het raam. Bitz’ notities lagen daar, nog niet aangetast door het vuur, verspreid alsof ze daar toevallig waren neergegooid. Alsof ze niks waard waren.

Maar op die dingen stond het geheim. Het geheim om zelf die guaan te maken, zodat ze de eilanden nooit meer nodig hadden.

Dannis geloofde het al die tijd eigenlijk niet. Hij dacht dat de Vrijdieven de Steen van Zekerstof hadden gevonden en daardoor ineens alles konden groeien. Maar op deze papieren stond het bewijs dat een scheikundig proces bestond om zelf kunstmest te maken.

De keuze was makkelijk. Dannis had genoten van Eerste Eilandzoeker zijn. Maar zijn doel was niet een hoge functie—zijn doel was nooit meer honger. Teruggaan naar de bossen van Casbrita, naar zijn familie, met het goede nieuws dat ze nooit meer honger hoefden te lijden. Hij was geen soldaat—nooit geweest.

Een versleten tas hing bij de deur. Hij gooide alle papieren erin en stak zijn nek door de schouderriem. Pin stak zijn hoofd door een deuropening.

“Er is hier,” hij kreeg weer een hoestaanval. “Een andere uitgang!”

Voor het raam racete de auto voorbij. De andere soldaten hadden ook gezien dat ze niks voor Bilara konden doen. Door een opening in het vuur kwamen ze veilig weg.

Dannis en Pin renden naar de andere uitgang en sprongen even later op een grasveld, net buiten het vuurgebied. Ze verspilden geen seconde en zochten de weg naar het front van de Godelieven. Hopelijk werd Dannis herkend, als Eerste Eilandzoeker, en lieten ze hem binnen. Anders hadden ze nog grotere problemen.

Hoe langer ze liepen, hoe meer Pin terugviel. Het mosterdgas had hem flink aangetast. Het voelde alsof zijn hele lichaam ziek was, maar uitrusten maakte het niet beter, het maakte alles erger.

Hun papagaai landde op Pins schouder, die meteen een pijnkreet maakte.

“Waar heb jij al die tijd gezeten?”

“Slecht nieuws! De Vrijdieven willen doorgaan met het gas. Ze gaan het morgen gebruiken, op grote schaal, bij een aanval op de Godelieven.”

“Dat was te verwachten,” zei Dannis, zijn blik serieus. De nacht viel. Ze moesten zeker nog een paar uur lopen om het kamp van de Godelieven te vinden.

“Nog slechter nieuws! De Godelieven hebben de explosie gezien en denken dat de Vrijdieven zijn verzwakt. Ze zijn van plan vannacht nog een verrassingsaanval te doen.”

Dannis en Pin keken elkaar aan. “Tja, dan zal het lot van de oorlog wel weer in handen liggen van een geniale antilope en een humeurige pinguïn.”

“Een heldhaftige, sterke pinguïn. Die honger heeft.”

“En, eh—” Dannis fronste naar de papagaai. “We hebben jouw naam nooit gevraagd.”

“Beter van niet, de halve wereld zoekt mij nog voor piraterij. Een valse beschuldiging, aye!”

“Ja ja. Ik kan niet wachten tot we die Telefoon kunnen gebruiken op zee. Hebben we jou helemaal niet meer nodig!”

“Prima. Ik word oud. Ik hoorde een Vrijdief zeggen dat ze de Hemelvoorwerpen verzamelden om de Magie van Langleven te stoppen. Kan je het voorstellen? Dat je niet duizend jaar leeft, maar … twintig ofzo?”

Dannis en Pin keken alsof ze een smerige geur roken. “Dan is er écht geen tijd te verliezen.”

Alle drie zogen een flinke teug lucht naar binnen.

Ze raceten naar de Godelieven, zo hard ze konden, om hen te vertellen niet dat gevecht aan te gaan.

8. Bilara's Brief

Toen de soldaten aanklopten bij zijn huis, midden in de nacht, wist Bitz al wat ze zouden vertellen. Hij was gevlucht in dezelfde auto als de commandant. Iets dat alleen was weggelegd voor de écht belangrijke dieren.

Hij was zo dichtbij het front dat hij de vuurtjes van de Godelieven kon zien vanuit het raam. Hij hoorde ze soms lachen, zelfs even muziek maken.

Hij had de vijand nog nooit zo gehaat als nu.

Hoe durfden ze plezier te hebben? Hoe durfden ze te doen alsof ze vrienden waren? Er waren geen vrienden, niet als je een Juraad was. Hij had eindelijk zijn plek bemachtigd aan de top, en dan deed Bilara … dan deed ze …

In de woonkamer maakte de commandant razendsnel nieuwe plannen. Bitz had de rest van het huis als zijn nieuwe laboratorium, dat overuren draaide om zoveel mogelijk gas te produceren. De eerste paar machines die ze hadden gemaakt hielpen enorm. Ze deden het werk van honderd scheikundigen, in minder tijd. Jammer genoeg moest de rest nog met de hand.

De soldaten deden hun helm af, maar bleven in de deuropening staan. Hun schaduwen kropen over Bitz’ stellages, waardoor hij niet meer kon zien welke beker hij vast had.

“Uw vrouw … Bilara … ze is …”

“Je staat in mijn licht.”

De soldaten—een mengeling van fretten, bevers, en dieren die hij voor het eerst zag—keken elkaar onzeker aan. “Meneer, heeft u ons gehoord? Uw—”

“Verdwijn!”

Het enige andere licht kwam van knipperende gele gloeilampen en bekers met een fluorescerend stofje. Bitz leek een monster, een ineengekrompen dwerg die dieper en dieper in zijn hol kroop, en bang was voor het licht. Alleen zijn ogen en tanden, en misschien zijn bril, flitsten soms fel.

De soldaten verdwenen, behalve één. Hij hield zijn helm nog altijd voor zijn buik. Hij huilde en kon de naam Bilara niet eens uitspreken.

“De commandant zou het begrijpen als u even weg wilt. Tijd om te rouwen om uw vrouw. Tijd om haar mee naar huis te nemen. Het plan kan worden uitgesteld.”

“Het plan gaat door! Zeg dat maar tegen de commandant. Morgen vergassen we de vijand, van de eerste tot de laatste.”

“Uw … gevangenen zijn ontsnapt. Ze hebben uw laboratorium geplunderd. Misschien ligt het geheim van het gas nu al in handen van de tegenstander.”

“Wat wil je!?” Bitz smeet een glas kapot op de vloer.

“Als u het gas gebruikt … dan is er geen weg meer terug. Ze zullen hetzelfde terugdoen. U weet hoe wreed het gas is—wenst u dat een ander toe? Een medesoldaat? Uw kinderen? Een vriend?”

Bitz opende zijn andere hand. Hij hield een prop papier vast, Bilara’s sierlijke handschrift nog zichtbaar op sommige plekken. Een vriend.

Welke vriend?

Voor het eerst vormden tranen in zijn ogen. Hij zou oud worden met Bilara, zijn jeugdliefde. Haar brief toonde aan dat ze hem echt haatte die laatste dagen. Haatte zoals hij de vijand nu haatte, en dan nog erger.

Ze wilde niet eens oorlog. Ze wilde terug naar de universiteit, samen met hem scheikundige doorbraken vinden. Haar brief sprak over het winnen van de Knobbelprijs—hoger dan dat kon je niet mikken als wetenschapper. Die prijs beloonde de allerbeste uitvinding elk jaar, met roem, geld, alles.

Nu stonden zijn uitvindingen op het punt de oorlog honderd keer zo erg te maken. Zijn vrouw was er niet meer.

Welke vrouw?

Hij stond op en stapte voor het eerst in het licht. Zijn ogen vonden die van de soldaat.

Hij was helemaal geen fret. En geen bever. Zijn gezicht kwam niet bekend voor. Was hij wel een soldaat? En dat uniform, was dat niet van die oorlog vijftig jaar geleden?

“Wie ben jij?”

“Slechts een vriendelijke zonnedas die je vraagt om alsjeblieft nog eens na te denken.”

Hij klonk als zijn vrouw. Hij wilde niet denken aan zijn vrouw.

Bitz greep een gloeiend heet ijzer waarvan de punt op zijn verhitter lag. Hij zwaaide het vooruit als een zwaard, terwijl hij naar de andere kamer schreeuwde. “Spion! Indringer! Help!”

De zonnedas deed zijn helm op en sjokte weg. Niet bang, niet gehaast, niet teleurgesteld, maar diep verdrietig.

“Waarom mag ik hem niet vermoorden, Ismaraldah?” zei hij tegen … niemand. Bitz dacht dat hij tegen de donkere avondlucht praatte. “Dat zou toch alles oplossen? Jeetje mineetje, alles is zo moeilijk met jou.”

Hij hoorde een zoemend geluid. De commandant stormde zijn laboratorium in, samen met zijn hoogste generaals. Ze renden naar buiten, waar ze net op tijd een groot, rond houten voorwerp zagen verschijnen uit het niets.

De zonnedas stapte erin. “Zou ik hem wel mogen ontvoeren? Een simpele tijdkidnapping? Ik stuur hem terug naar de tijd van de dino’s ofzo, en dan kan hij niks meer uitrichten.”

“Nee,” zei een vrouwelijke stem, waarna de deur dichtsloeg en Bitz de rest niet meer kon verstaan. Het voorwerp verdween.

“Ik wil ook zo’n ding,” zei de commandant. “Kan je dat ook uitvinden?”

“Ik ben een scheikundige, geen tovenaar.”

Opeens was het allemaal zo helder. Bitz had zijn hele leven opgegeven voor de kans op roem. De rest zag de oorlog als een spelletje, hun hoge positie als gegeven. Hij had kunstmest uitgevonden en een wereldwijde hongersnood voorkomen, en het was nog niet genoeg.

Zijn leven kreeg hij niet meer terug. Hij had zijn pad gekozen en hij zou het bewandelen tot het eind.

Hij rechtte zijn brilletje, rende naar zijn laboratorium, en vroeg om nóg meer gaskokers.

Een paar uur later begonnen de eerste vogels te zingen. Bitz was gekalmeerd en ging op in zijn werk. Dit gas ging de oorlog bepalen, het ging werken, en straks was hij de redder van het vaderland. In zijn hoofd waren er al standbeelden van hem en stond die Knobbelprijs in zijn kast.

Een toeter schalmde door het kamp.

Wat? Op dit uur? Een onhandige fout?

De toeter blies opnieuw, luider deze keer. De eerste deuren sloegen open, terwijl slaperige koppen vroegen wat er gaande was.

Dat kon maar één ding betekenen: de Godelieven vielen aan.

De soldaten vormden razendsnel rijen. Bitz rende naar buiten met een simpele vlag in zijn handen.

De wind stond de goede kant op. Hij waaide weg van de Vrijdieven, náár de Godelieven. Ze hoefden niet bang te zijn dat het gas in hun eigen gezicht terugblies.

Bitz lachte, harder en harder. De Godelieven liepen met open ogen hun eigen valstrik in!

God wilde dat het zo was, dat kon niet anders. God stond achter hem.

De gaskokers werden uitgedeeld. De soldaten werd verteld, meerdere keren, om onder geen omstandigheid zelf het slagveld op te gaan. Ze moesten doen alsof ze gingen vechten, maar netjes op hun plek blijven.

De kokers werden geplaatst, in een rij van bijna een kilometer lang, met ruimtes ertussen.

De Godelieven waren dichtbij genoeg om gezichten te onderscheiden. Ze schreeuwden en versnelden, zeker dat ze deze slag snel gingen winnen.

Bitz gaf het signaal.

De kokers gingen open. Een groengelige mist trok over het slagveld, meegenomen door de wind, terwijl gasmaskers werden uitgedeeld onder de Vrijdieven.

De Godelieven hadden ze niet.

9. Stikstof

Dannis, Pin en de papagaai zonder naam waren te laat. Onderweg ontmoetten ze weer de vijfhonderd soldaten die ze van de Apenheer hadden gekregen. Bij het zien van deze versterkingen, kregen de Godelieven juist meer zin om aan te vallen.

De mist die hun kant op kwam, zagen ze als rook van de explosie van gisteren, of misschien onschuldige ochtenddauw.

Dannis was sneller dan de rest en sprintte het slagveld op.

“Stop! Draai terug! Raak het gas niet aan!”

Niemand luisterde. Het moesten die verdraaide helmen zijn, die blokkeerden hun gehoor. Hij keek achterom. De mist leek te versnellen. Hij had tien seconden om iedereen te overtuigen, dan moest hij zelf ook weg zijn.

Als hij nog weg kon.

“Luister! Dat is geen mist, dat is—”

Pin vond al dat praten overbodig. Hij vuurde zijn pijlen af op de soldaten, zodat ze zouden stoppen met naar hun ondergang rennen. Hij raakte er een stuk of tien, voordat men het doorhad en hem probeerde te grijpen terwijl ze “verrader!” schreeuwden.

Een schreeuw die niets bleek toen het gas de eerste soldaten raakte.

Dannis had niet gezien dat sommige dieren al vooruit waren geslopen. Twee zelfverzekerde apen hadden een flinke voorsprong. Toen het gas hen raakte, grepen ze naar hun hoofd, hun huid, hun staart, overal, terwijl ze schreeuwden om hun moeder.

Andere soldaten dachten dat de apen een angstaanval kregen, een nachtmerrie op klaarlichte dag. Een olifant verliet zijn formatie om de apen met de slurf op te tillen en terug te brengen.

Een soldaat die wild om zich heen sloeg en gek leek te worden, kon je er niet bij hebben.

Een meterslange olifant die hetzelfde deed, was nog ongelukkiger.

Zodra het gas hem raakte, sloegen zijn slagtanden in de rondte en plette zijn slurf medesoldaten. Zijn lage brom liet het hele slagveld trillen.

“Mijn ogen! Mijn ogen!”

De olifant leek verblind. Zijn reuzenlijf maakte windvlagen die het gas nog sneller door het leger bliezen. Ze hadden geen nóg grotere diersoort om de olifant veilig naar het kamp te leiden.

Soldaten stopten met lopen. Sommige bevroren, alsof het gas ijskoud was en je veranderde in een standbeeld. Andere keerden al om. Ze zagen wat er met hun vrienden gebeurde en renden gillend weg van de slag.

Zodra de eerste soldaten hun geweer neergooiden en vluchtten, brak de hel los.

Iedereen gilde, aangeraakt of niet. Het gas draaide en dwarrelde door het leger, als orkanen die steeds een nieuw doelwit zochten, aangevuurd door apen, leeuwen, wolven, olifanten die hun poten om zich heen sloegen alsof ze alle controle kwijtwaren.

Niet alleen aangewakkerd door onszelf, dacht Pin verschrikt.

De adelaars waren naar beneden gekomen. Hun Windvlaagvleugel gaf controle over lucht en wind. Met het Hemelvoorwerp in hun bezit, konden ze de luchten precies naar de vijand toesturen.

Het gas ging te snel.

Dannis rende zo hard hij kon, maar het kwam alsmaar dichterbij, als een spook dat naar zijn staart hapte. Hij botste tegen een soldaat, en nog een, en struikelde over eentje op de grond. Soldaat na soldaat viel neer, kermend van de pijn, terwijl ze riepen dat ze niks meer zagen, of dat ze stikten, en dat waren nog de gelukkigen, want de rest hoorde je niet meer.

Die waren al gestikt.

Pins wereld zag groen, geel, grijs. Het gas was overal om hem heen. Als je het probeerde te ontwijken, blies het weer in je rug. Zijn lichaam brandde opnieuw, en hij perste zijn snavel op elkaar tegen de pijn.

De papagaai probeerde het gas terug te blazen, maar zijn vleugelslagen waren veel te zwak. Zeker tegenover de machtige adelaars met hun magie.

Dannis riep naar Pin, riep om zijn vriend, riep om genade. Het voelde alsof zijn staart werd afgehakt. Hij durfde niet om te kijken, bang het gas in te ademen, bang het in zijn ogen te krijgen.

Niemand hoorde hem, niet over het schreeuwen van de andere soldaten.

Iedereen die nog kon lopen, rende dezelfde kant op: weg. Zo ver weg mogelijk van deze hel.

“Pin!”

“Dannis!”

Ze moesten bij elkaar in de buurt zijn, maar konden elkaar niet zien. Dannis werd omver gelopen door een groep vossen die hun ogen stijf dicht hielden.

Hij viel op zijn rug. In paniek verstijfde zijn lichaam. Alsof hij was vergeten hoe zijn benen werkten of hoe hij weer overeind moest rollen.

Pins lichaam kon niet meer. Zijn stem kon niet meer. Zijn longen leken gekrompen en toen hij zijn vriend wilde roepen, kwam er alleen een krakend gefluister.

Hij voelde iets onder zijn poot. Dannis’ staart. Hij greep het vast met alle kracht die zijn verbrande vinnen nog hadden.

“Ik ben hier.”

“Ik ben hier, makker.”

De twee vrienden lagen samen op de grond, wachtend op de dood.

Het gas klaarde op.

De kokers van de Vrijdieven moesten zijn opgebruikt. De laatste mist spreidde zich zo dun dat het zijn effect verloor.

Rondom het slagveld stonden rode bloemen met een zwarte kern. Ze zongen. De Zingende Bloemen van Eeris lieten een klaagzang horen die zelfs de Vrijdieven zou laten huilen, totdat ze het niet meer konden, omdat ook hun bladeren geen schone lucht meer vonden.

Dannis en Pin hadden het overleefd. De meeste soldaten hadden het overleefd, maar lagen zwaargewond in de modder.

Ze leefden, maar zouden nooit meer genezen.

10. Epiloog

Pin moest worden gedragen. Zelf droeg hij een lap voor zijn linkeroog die niks meer zag. Hun papagaai grapte dat hij nu een piraat leek; Pin kon er niet om lachen.

De zwarte band van zijn helm stond permanent onder zijn kin gedrukt, erin gebrand door het gas. Hetzelfde was waar voor veel soortgenoten, waardoor ze nu de bijnaam Stormbandpinguïns krgen. Ook daarom kon hij op het moment niet lachen.

Dannis was zijn stem kwijt. Toen hij laatst weer een zin kon fluisteren, kon hij van vreugde wel een dansje doen, maar dansen wilde zijn lichaam ook niet bepaald.

“Ik vraag het een laatste keer,” zei de Apenheer. Toen nieuws van het gas naar buiten kwam, vertrok hij meteen naar het Frambozenbos om de situatie te regelen. “Geef ons de formule voor het gas. Ik weet dat jullie het laboratorium hebben geplunderd.”

Pin keek weg en zei niks.

“Je bent een soldaat, Pin. Het zou ongelofelijk stom zijn om de vijand dit voordeel te geven. Vertel ons de formule, zodat wij kunnen terugslaan met ons eigen gas. De oorlog weer eerlijk maken.”

“Ik weet niet waarover u praat. Snavels en fabels, snavels en fabels. Laboratorium? Welk laboratorium? Dat woord verzint u ter plekke, nooit van gehoord.”

De Apenheer zuchtte. “Dannis heeft het geheim van ammoniak gestolen uit dat lab en aan ons gegeven. Dankzij hem kunnen we nu alle grond vruchtbaar maken. Dankzij hem kunnen we iedereen nu genoeg te eten geven. Neem een voorbeeld aan je goede vriend.”

Pin en Dannis keken elkaar aan, en zagen elkaar maar half.

“Ik neem een voorbeeld aan mijn vriend,” zei Pin zacht. “Ik heb die formule niet. Ik dacht hem te hebben, maar het bleek een tekening van een gasmasker.”

Pin vroeg om een blad en een potlood, waarna hij het ontwerp zo goed mogelijk schetste vanuit zijn geheugen. “Ik stel voor dat je massaal gasmaskers maakt. En ga ervan uit dat de Vrijdieven tot alles in staat zijn. Zeker zolang ze Bitz hebben.”

De Apenheer sloeg zijn hand op tafel. “Verdomme, Pin. Bij deze zijn jullie allebei eervol ontslagen uit het leger. Beter dan je verdient, maar de rest ziet jou als redder en held.”

Hij deed Dannis een medaille om. Hij wilde hetzelfde doen bij Pin, maar die duwde hem weg.

De pinguïn trok zijn vleugels op. “Ik ga naar huis. Houd me niet tegen.”

Niet veel later stonden ze op een auto, op weg naar huis. Ze reden langs velden glanzend in de zon. Langs volle graanvelden en eindeloos maïs. Het proces om zelf kunstmest te maken was doorgegeven aan alle gebieden van de Godelieven. Door het overvloed aan voedsel ging het aantal dieren nóg sneller omhoog. Tot een eeuw geleden waren er hoogstens een miljard dieren; ineens was dat aantal keer twee gegaan.

Ze maakten grappen over dieren die ze zagen in de wolken. Over patronen in de graanvelden die iets zouden voorstellen. Pin beweerde dan dat buitenaardse wezens die maakten—Dannis lachte hem natuurlijk uit. Maar dan hoopte hij stiekem dat de goden inderdaad terugkwamen om al deze narigheid te stoppen. Dat ze nog leefden, zich al die eeuwen op een andere planeet schuil hielden, en het Tweede Conflict morgen nog beëindigden.

Kijkend naar eindeloze graanvelden, wisten Dannis en Pin dat ze te eten zouden hebben als ze thuis kwamen.

Ze wisten ook dat thuis niet hetzelfde was voor allebei. Een antilope kon niet leven op de Zuidelijke IJsplaten, en een pinguïn niet op een regenachtig eiland genaamd Casbrita.

Ze namen expres de langste route naar huis, met veel toevallige lekke banden en familieleden in verre bossen die ze zogenaamd wilden bezoeken.

Ook zodat Pin het geheim van het gas kon weggooien. Op een veilige plek, ver van alles.

Hij hoopte dat de Godelieven het zo nooit vonden. In werkelijkheid had hij hen slechts een jaar vertraagd. Daarna ontdekten ze zelf het geheim en begonnen het gas ook te gebruiken.


Bitz had zijn beste bril opgedaan, zijn vacht gewassen, en zijn toespraak geoefend. De oorlog was voorbij. Voor nu dan.

Hij stelde zichzelf gerust met dat er altijd een volgende oorlog kwam. De wereld gaf Duivenland de schuld en eiste dat ze elk jaar miljoenen Soliduri betaalden voor “herstel” en “vrede”. Een hoop Vrijdieven waren er nu al boos over.

Hij had de Knobbelprijs gewonnen. Voor scheikunde, voor zijn uitvinding van kunstmest.

Glimlachend duwde hij de deuren open. Hij keek op een luxe, prachtig versierde zaal … met lege stoelen.

Alleen de aap die de prijs uitreikte stond eenzaam op het podium.

Alle andere wetenschappers, alle andere winnaars, waren niet komen opdagen.

“Is … ben ik te vroeg? Of te laat?” Bitz bekeek zichzelf in een stuk glanzend servies, ongebruikt. Hij fatsoeneerde zijn snorharen.

“Je bent er. Dat is het probleem,” zei de aap met een grom. Hij gooide de Knobbelprijs de lucht in. Bitz moest springen om het voorwerp te vangen, vlak voordat het kapot viel op de vloer. “Zo. Ik heb jou officieel je prijs uitgereikt. Nu mag je opzouten.”

Bitz trilde van woede en rende naar het toneel. “Dit is omdat ik een Juraad ben, of niet? Je moet mijn poot schudden. Dat is onderdeel van de regels. Regels die jullie zelf hebben bedacht! Het is pas officieel als je mijn poot schudt.”

Zijn poot prikte naar voren, aan de rand van het podium. De aap bleef staan op de verhoging en keek neer op de bever.

“Ik heb ontdekt wat er in de kleinste deeltjes op aarde zit,” zei de aap. “Mijn theorie van het atoom was revolutionair en maakte dingen mogelijk die eerst onmogelijk leken. Net zoals jouw proces om kunstmest te maken.”

De aap stapte van het podium. “Ik erken dat je de Knobbelprijs verdient. Je poot schud ik niet.”

Bitz bleef achter in de lege zaal, de Knobbelprijs tegen zijn buik gedrukt.

Blijkbaar was het nog niet genoeg. Hij hoorde ze wel praten. Duivenland behandelde iedereen die Juraad was steeds meer alsof ze niet bestonden.

Hij stortte zich volledig op zijn werk.

Even later ontketende hij nog een revolutie voor de agricultuur. Hij maakte een pesticide: een gas dat je op planten kon spuiten om ze te verdedigen tegen insecten. Elk beest dat je planten probeerde te eten, werd verlamd. Het was zo gevaarlijk dat hij er expres een geur en een kleur aan toevoegde, zodat je het niet kon missen. Hij noemde het Sikkel-B.

Misschien had hij geleerd van zijn fouten, misschien niet.

De zes jaar daarop probeerde hij Duivenland te helpen de schuld te betalen. Hij was overtuigd dat je zeewater kon veranderen in goud.

Het lukte hem niet. Hij leefde in angst dat hij elk moment werd opgepakt voor zijn oorlogsmisdaden, maar hij werd nooit vervolgd. Toen in Duivenland de haat tegen Juraden groeide tot een toppunt, vluchtte hij naar het buitenland.

Tijdens die reis overleed hij aan een hartaanval.

Hij maakte niet meer mee hoe het Tweede Conflict doorzette, de oorlog opnieuw uitbrak, en zijn uitvinding Sikkel-B opnieuw het wrede hart werd.

 

En zo ging het leven door …