1. Het misplaatste voorwerp

Bella dook in het water en was teleurgesteld. Ze hadden inmiddels planten, al zagen die er vooralsnog uit als een misvormde pudding. De godenkinderen noemden het Vastelingen. Want ze hadden ook puddingen die niet vastzaten in de grond: dieren—of Beweeglingen.

En nou juist die Beweeglingen baarden haar zorgen. Ze konden bewegen, maar ze deden het niet. Ze konden kinderen krijgen, maar ze deden het niet.

De oceaanbodem was bedekt met een deken van Beweeglingen, allemaal stil … of dood. Het verschil was niet te zien, maar wel te voelen. Met elk beetje levenskracht dat verdween, voelde ze zich weer zwakker, zieker, uitgeput. Het leek wel alsof de goden steeds méér levenskracht nodig hadden om nog te overleven.

Ze kwam vaak met haar hele familie onder water, want dáár was het leven. Zo vaak dat ze zich steeds meer een vis voelde dan een wasbeer.

En vandaag kwam haar grootste angst uit: haar lichaam begon weer te versnipperen.

Gulvi zwom haar tegemoet met dezelfde angst in zijn dolfijnenogen. “Het gaat te hard. Onze Beweeglingen doen niks, helemaal niks!”

“Mijn broerlief, doe rustig aan.” Gulvi blies een luchtbubbel zodat Bella langer bij hem onderwater kon blijven. Zo dreef ze met hem mee, alsof ze was gevangen in een witte ballon. “Geef je ze wel genoeg zuurstof?”

“Ja!” Gulvi demonstreerde het door luchtbellen als kogels op alles af te schieten. “Sommige leven nog steeds op zonlicht. Maar als ik ze op het land leg, gaan ze al helemaal snel dood!”

Ik weet niet eens of we al kunnen zeggen dat ze leven, dacht Bella, terwijl snippers van haar voorpoot omhoog dreven. Maar de levenskracht verdwijnt te snel.

“We moeten dit vlug onderzoeken.”

Gulvi’s vinnen hingen slap. “Dat doen we al héél lang.”

“Dan moeten we het beter onderzoeken.” In haar ooghoek zag Bella een Beweegling eindelijk bewegen. De vormloze blubber schoot langs haar en liet een straal achter door het water, waarna het plotseling weer stopte. “Zie je! Ze kunnen het wel!”

Voor jou, beste lezer, zouden deze Beweeglingen niet eens te zien zijn. Ze zijn te klein, slechts een paar cellen, terwijl jouw lichaam biljoenen van die cellen heeft.

Maar voor de goden? Alles dat leefde was voor hen groter, en kleurrijker, en glom alsof het vol magie zat. De wereld was in hun ogen een kleurrijk paradijs, zelfs nu hij grotendeels leeg was. Die blubber was in hun ogen een schattig konijntje om te verzorgen. Zoals ze zeggen: waar je om geeft, groeit.

Een schaduw viel over Bella heen. Een giraffenek omcirkelde haar buik als een touw en trok haar uit het water.

“Ik versnipper! Oh Bella, waarom overkomt mij dit altijd? De wereld is tegen mij! Waarom heb ik—”

Eeris zag dat Bella ook versnipperde. Gulvi’s achtervin was niet meer dezelfde vorm als vroeger. “Zeg me alsjeblieft dat je de oplossing weet?”

Bella schudde haar hoofd. Op dit tempo hadden ze misschien een week de tijd. Ze probeerde rustig te blijven. Ze wilde nadenken en iedereen zeggen dat het goed kwam.

Maar dat is lastig als je hoort dat je over een week sterft—zelfs voor de Godin van de Wijsheid. Haar ademhaling versnelde en haar poot tikte een onregelmatig ritme. Al het land was leeg, slechts bedekt met tapijten van bacteriën, of rotsen en zand. Ze konden vanaf hier zonder problemen de Troon van de Toekomst zien, ook al was hij ver weg. De wereld was akelig stil en geurloos, alsof ze leefden in iemands spontaan verzonnen droom. En als diegene wakker werd … waren zij er niet meer.

“We moeten … we moeten alles bijhouden. Ik ga alles opschrijven wat we weten. Jullie ook. En dan … dan … dan moet ergens de oplossing staan.”

Een labrador wolf sprong uit het water, over Bella heen. Darus schudde zich uit, waarmee hij iedereen nat spetterde, en Bella was vrij zeker dat hij het expres deed. “Ja hoor, alleen Bella kan gevaar zien en denken dat we het oplossen door een boek te schrijven.”

“Heb jij iets beters?”

“Ik vertel de Beweeglingen al maandenlang mijn beste moppen. Ik zie veelbelovend succes.”

Bella fronste. “Je weet dat ze nog geen oren hebben?”

Darus tikte een steen voor zich uit als een voetbal. “Ah. Dan lag het dus niet aan mijn geweldige moppen dat ze alsnog allemaal stierven. Mijn humor is gered!”

Hij schuurde langs Bella’s dikke vacht. “Joh, komt wel goed. Zyme, weet je nog? Laat de natuur zijn gang gaan, het herstelt wel.”

“Ja, het herstelt zonder ons. En graag wil ik blijven bestaan.”

Bella stormde weg. Eeris en Darus moesten rennen om haar te volgen. Gulvi nam een van zijn vele riviertjes richting de Troon van de Toekomst.

Eenmaal daar renden ze de troonzaal in. Een sabeltandtijger opende zijn mond en spuwde vuur richting stenen korven, tegen de kou en de vallende nacht. Ook hij verloor al een deel van zijn staart. Het leek alsof hij het wilde tegengaan door zijn vuurmagie elke seconde op alles te gebruiken. Misschien werkt het wel, dacht Bella. Nog een reden om mijn kracht te gebruiken: kennis en wijsheid.

“Darus, trek stenen uit gronden en vorm ze tot pagina’s.”

Hij rolde zijn ogen, maar deed wat ze vroeg. “Ben over een uurtje terug. Maar als beloning wil ik dat jullie een hele avond luisteren naar mijn moppen. Met aandacht! En klappen!”

Ardex gromde. “We sterven, Darus! Neem je taak als god nou eens serieus.”

Bella knikte. Soms haatte ze het dat haar zusjes en broertjes allemaal nog kleine kinderen leken die alleen maar wilden spelen. Spelen! Terwijl ze stierven op een barre planeet!

Eeris had de gewoonte om Darus uit de kamer te duwen voordat hij kon ruziën met zijn broer—die gebruikte ze ook deze keer.

Een klap galmde door de zaal.

Alsof zware stenen op hun plafond en muren vielen. Alsof iemand probeerde in te breken. Onze luie Beweeglingen kunnen niet eens op het land, laat staan aankloppen, dacht Bella. Het is vast een grapje van Darus. Of het weer. Of mijn andere familieleden.

“Darus?” zei ze voorzichtig. “Feria? Cosmo? Wie daar?”

De lucht was bijna zwart. De vuren die Ardex had aangestoken waren hun enige licht. Eeris’ instinct was om haar lange nek om iedereen heen te slaan en naar elkaar toe te trekken. Met ruggen tegen elkaar stonden de goden middenin de zaal.

“We zijn goden,” bromde Ardex. “Geen zwakke wezens. Geen lafaards. Wij gaan zelf op het geluid af! Indringers zijn niet welkom! We spreiden ons uit.”

Het geluid leek van rechts te komen. Dus Ardex eiste zijn verantwoordelijkheid op—als oudste godenzoon—en liep in die richting. Bella ging terug naar de ingang, Eeris onderzocht de achterdeur, en Gulvi zwom naar links.


Ardex wilde vuur voor zich uit blazen, om beter te zien en de inbreker meteen aan te vallen. Maar hij was bijna zeker dat dit een grap was van Darus, en zijn broertje verbranden vond hij niet handig. Dus hij hield zich in. Alleen als hij een vuurkorf tegenkwam, stak hij hem voorzichtig aan. Verder waren de gangen donker en stil, verlaten en verraderlijk.

Hij nam de volgende bocht. Licht getik klonk. Kan regen zijn. Of voetstappen van een klein wezen. Niet Darus dus, die loopt als een lomp nijlpaard. Hij glimlachte bij de gedachte.

Maar na de volgende bocht hield al het lachen op. Zijn snuit stootte tegen een drietal stenen, afgebrokkeld en scheef leunend op elkaar, als vrienden die elkaar overeind hielden. De muren waren afgebroken en de doorgang versperd. Uit frustratie, of misschien toch angst, blies hij alle lucht door zijn neusgaten, waarmee hij de gang vulde met verzengende vuursterren.

Alles was verlaten. Hierna hield de gang op. Wacht—was dat een staart?

Hij klom tegen de stenen, maar ze zaten muurvast. Ook paste hij niet door de smalle opening. De schaduw van wat misschien een kleine bolle staart was, veranderde in een schaduw zonder duidelijke vorm.

“Wie is daar?” schreeuwde hij. “Toon jezelf! Je god beveelt het!”

Reactie bleef uit. Bij zijn volgende stap vond zijn poot geen platte vloer, maar iets ronds. Hij gleed uit en viel achterover, maar wist toch precies op zijn poten te landen. Naast hem rolde een leren bal, bruin en versleten.

Kan het waar zijn? Dit kan toch niet … Hij draaide de bal om. Een afdruk van vier kleine tandjes stond in het leer.

Hij schrok van geluid achter hem. Bella stond naast hem met een fakkel in haar handen; zij was een van de weinige goden die poten vrij had om zoiets te dragen.

“Heb jij dit meegenomen?”

Bella’s mond viel open. “Nee. Toen Vader ons plots’ling verbande had niemand iets bij zich. Wij hoorden alleen dat hij kwaad was, ja, over die missie van ons. Och, wij maakten grapjes en wachtten geduldig op Vaders beroemde teleurgestelde blik …” Ze nam de bal over en heimwee liet haar ogen tranen. “En toen stuurde hij ons weg.”

Ardex pulkte aan zijn slagtanden. “Hoe komt onze speelbal uit het Hemelpaleis in Vadersnaam dan hier terecht?”

Ander verhaal?

Deze knoppen gaan naar de verhalen hiervoor (links) en hierna (rechts).

Kies het lettertype dat je leuk vindt.

Boek

Modern

Speels

1. Het misplaatste voorwerp

Bella dook in het water en was teleurgesteld. Ze hadden inmiddels planten, al zagen die er vooralsnog uit als een misvormde pudding. De godenkinderen noemden het Vastelingen. Want ze hadden ook…