2. De Levenskenmerken
Toen Ardex de volgende dag ontwaakte, en zonlicht alle gangen verlichtte, waren de afgebroken stenen weg. De gang was gerepareerd en bevatte geen enkele hint naar wat gisternacht was gebeurd. Samen met Eeris had hij nog urenlang op wacht gestaan, maar de inbreker kwam niet terug. Wakker blijven was gelukkig geen probleem, want Darus had de hele nacht teksten in Bella’s “boek” gebeiteld. En alsof dat niet genoeg lawaai was, had hij luid erbij gezongen.
Ardex was vooral teleurgesteld. Hij had gehoopt op nog meer voorwerpen van het Hemelpaleis. Zijn Vuurring was handig geweest, en Eeris was vast dolblij geweest met haar bloemenveld. Oh, en als Cosmo zijn Windvlaagvleugels had, zou hij nog verder kunnen vliegen. Maar nee, ze moesten het doen met hun favoriete speelbal. Een voorwerp dat hem bijna liet lachen én huilen als hij ernaar keek.
Zijn poten voelden zwaar toen hij door de troonzaal sjokte. De hoek van Feria en Cosmo bleef leeg. Zij waren de wereld aan het verkennen, want misschien waren ergens anders Beweeglingen die wél, tja, bewogen.
En natuurlijk de hoek van Hanah. Hij had haar niet meer gezien sinds vlak nadat ze hier waren geland—vlak nadat ze DNA hadden uitgevonden. Wat bedoelde ze met haar laatste uitspraak? dacht hij. “Ik hou te veel van jullie. Dat is het probleem.” Als zijn zusje zoveel van hem hield, waarom bleef ze dan weg? Iedereen zou haar knuffelen en accepteren.
Zijn staart versnipperde snel. Bella liep ook al moeilijker, maar het stoorde haar niet. Ze hield verse stenen papieren tegen haar borst gedrukt alsof het haar kinderen waren. “Ons boek gaat geweldig, Ardex! We hebben een nieuw plan!”
“Vertel.”
“Eeris vertelde gisteren dat ze al jarenlang nadenkt over levenskenmerken. Dingen die iets moet hebben om te leven. We gaan ze allemaal af tot we degene vinden die mist.”
Ardex vond dit het domste idee dat hij ooit had gehoord. Maar hij had zelf geen betere ideeën, en hij had vooral andere plannen. “Goed werk, zusje. Je hebt mij vast niet ervoor nodig, of wel?”
Bella legde een poot op zijn slagtanden. “Altijd toch denk jij zo slecht over jouw eigen zelf. Tuurlijk wil ik jou erbij! Misschien gaan de Beweeglingen wel sneller als je wat vuur geeft.”
“Dan verbranden ze, Bella.”
“We zijn onderwater! Dan kan je niet verbranden!”
“Ik zou daarover niet zo zeker zijn.” Hij veinsde een lange, lange gaap. “Ik ben moe. Darus’ gezang gisteravond was het tegenovergestelde van een slaapliedje.”
“Oh. Oké. Rust goed uit dan. Wij gaan wat uitdagingen bedenken voor Beweeglingen!” Met die woorden rende Bella weg, op de poot gevolgd door Eeris, Darus en Gulvi.
Ardex rende meteen de dichtstbijzijnde gang in. Het moest wel Vader zijn, toch? Hij kon een poort maken van het Hemelpaleis naar hier. Misschien voelde hij zich schuldig. Misschien wilde hij kijken hoe het met zijn kinderen ging. Waar ben je, mysterieus figuur? Waar is die poort?
De linkergang was leeg en stil. De ingang was leeg en stil. Hij probeerde alle gangen, de achterdeur, de tuin rondom de Troon van de Toekomst, en zelfs het dak. Pas toen hij uitgeput uitkeek over zijn wereld, vanaf het balkon, vond hij wat hij zocht.
Van de achterdeur tot de waterrand liep een spoor van voetstappen. Ze waren te klein en rond voor elke diersoort die hij kende, maar het waren zeker voetstappen: ze kwamen in paren van twee, diagonaal naast elkaar. Heel veel paren, dus dit dier moest hele kleine benen hebben. En ze eindigden in een ronde steen met een gat, gevuld met blauwe en paarse draaikolken, die soms lichtflitsen maakten alsof het onweerde.
Ardex sprong van het dak. Hij landde netjes op zijn poten, maar de val van tien boomlengtes hoog deed pijn. Het volgende slechte teken. Zijn ogen gingen nooit van de poort in de verte—maar de poort zelf dacht daar anders over. Deze zonk in het water, zo langzaam dat Ardex dacht er op tijd te zijn, maar snel genoeg om hem ongelijk te geven.
Tegen de tijd dat hij over het strand sprintte, was de poort volledig onderwater. En toen hij bij de plek kwam, lag daar alleen een bloedrode ring met een diamant in de vorm van een vlam.
Eeris was in haar nopjes. Ze mocht eindelijk zoveel Vastelingen maken als haar hartje begeerde, zeker nu Feria niet kon klagen dat er teveel planten waren en te weinig dieren. Ze was de godin van natuur, dus ze kon planten helpen die het zwaar hadden, of nieuwe planten groeien.
Maar alleen als ze al bestonden, beste lezer. Echt mooie planten maken, zoals jij die kent, met stengels en bladeren, kon ze nog niet. Dus binnen de kortste keren was de hele zeebodem gevuld met plantachtige puddingen, alsof ze ermee schilderde.
Bella was minder in haar nopjes. Waarom was de speelbal terug? Hadden ze geen nuttiger Hemelvoorwerp kunnen krijgen? Iets dat hielp overleven? Haar eigen voorwerp was véél handiger geweest. Ze hadden de komende tijd toch geen tijd voor spelen.
“Eerste levenskenmerk,” riep Bella, alsof ze een presentatie gaf. “Ademhalen.”
“Ja duh!” Darus sloeg een poot tegen zijn voorhoofd. “Natuurlijk kunnen die Beweeglingen niet ademhalen onder water. We moeten ze op het land trekken.”
“Nee,” piepte Gulvi. “Ademhalen betekent gewoon dat je ergens zuurstof vandaan haalt, en dan even later koolstofdioxide naar buiten duwt. Ik haal ook adem onder water.”
“Maar jij bent gewoon raar.” Darus stak zijn tong uit. Het puntje versnipperde zodra het de buitenlucht raakte, wat de lach van zijn gezicht haalde.
“Ik haal mijn zuurstof uit het water. De Beweeglingen kunnen dat ook.”
Eeris stuiterde het strand op. “Maar misschien is er te weinig zuurstof in het water. Gelukkig hebben we iets dat zuurstof maakt, namelijk …”
“Magie?” opperde Darus.
“De zon?” zei Gulvi.
“Het eindeloze gezucht van Ardex?” zei Darus zelfverzekerd.
Teleurgesteld boog Eeris’ nek omlaag. “Planten. Het antwoord is planten.”
Eeris had nu zoveel met haar magie geschilderd dat er véél meer Vastelingen dan Beweeglingen in dit stuk water leefden. Een oerwoud van planten, met nauwelijks dieren.
De goden zagen groene, glimmende vormen afgewisseld met doorschijnende vormen die soms even bewogen. Ze zagen de draadjes DNA en donkere cirkels binnenin elke cel, alsof ze even groot waren als hun poot. Elke cel een klein fabriekje dat energie probeerde op te wekken uit zonlicht of zuurstof.
Jij, beste lezer, had waarschijnlijk gedacht dat het water leeg was. De magie van de natuur te klein om te zien of voelen.
Het leek wel een bubbelbad door alle zuurstofbubbels die opstegen. Bella vond het genoeg zo en trok Eeris helemaal aan land.
Gulvi veranderde in een blauw schijnende dolfijn, fel genoeg om de oceaan tot aan de horizon te verlichten. Dat was nodig, want de avond was gevallen. Voor de zekerheid blies Gulvi extra lucht op alle Beweeglingen.
De godenkinderen leunden op elkaar en bogen over het water, alsof ze samen één dier waren. Langzaam werden de bubbels kleiner, tot ze verdwenen en het water weer helder was.
Er was niks veranderd.
Sommige Beweeglingen waren alsnog gestorven. Andere lagen stil in het water, niet groter of kleiner. Bella voelde dat de levenskracht niet was toegenomen, aan haar hoofdpijn en haar zere poot. Ze zuchtte diep. Ze verlangde terug naar het Hemelpaleis, zonder zorgen en zonder miljoenen jaren proberen en niks bereiken.
“Schrijf maar in je boek,” zei Eeris bedroefd. “Meer en meer zuurstof helpt niet met overleven.”
“En voeg dit toe,” zei Darus. “De theorie van Darus dat zuurstof uit magie komt lijkt steeds meer correct. Wat is hij briljant.”
Een silhouet verscheen aan de horizon. Het snelde dichterbij, langs het strand, de helft van de poten in het water en de helft erbuiten, tot het afremde naast Bella.
Het was Ardex, met wijdgesperde ogen, die iets leek te zoeken op het water. “Hebben jullie, eh, een grote ronde steen gezien?”
“Ik dacht dat jij moe was?”
Ardex stampte in het zand en gromde. Een vlam zo groot als Eeris kwam uit zijn bek en veranderde de waterrand tot stoom. De goden stonden in een dikke mist en staken hun poten uit om elkaar terug te vinden. Toen de mist opklaarde, vielen al hun monden open.
Plotseling hadden de Beweeglingen wél zin om te bewegen.