3. Vuurvoelsprieten
Ardex moest voor de vijfde keer uitleggen dat hij niet kon vuurspuwen onderwater. Sterker nog, dat hij niet eens in het water kon. Als hij een paar tellen druppels aanraakte, siste en pruttelde zijn hele lichaam. Zichzelf in de oceaan dopen zou zoveel pijn doen dat hij waarschijnlijk meteen flauwviel.
“Water en vuur, het gaat niet samen.”
“Dit moet wel het volgende levenskenmerk zijn,” riep Eeris. “Waarnemen.”
“Wat nemen we?” Darus had alweer een steen omhooggetrokken om als bed te gebruiken. “Een pauze?”
Ardex had hem al aan de kraag omhooggetrokken. Darus was gegroeid sinds ze op Somnia waren geland en inmiddels langer dan Ardex. Toch keek hij schuldig en liet het gebeuren.
De mist van Ardex’ gefrustreerde vlam maakte nog steeds het hele strand grijs en wazig. Nu hij zijn Vuurring terug had, voelde hij zich veel sterker. Eeris botste tegen iedereen aan, terwijl ze probeerde uitleg te geven. “Om te leven, moet je weten wat er om je heen gebeurt. Je moet kunnen reageren op alles buiten jezelf. Want als je niks kan zien, bijvoorbeeld …”
Eeris struikelde en viel plat op de grond. Ardex wist niet of ze het expres deed om haar punt duidelijk te maken, maar hij dacht er niet lang over na, want zijn gedachten bleven teruggaan naar de mysterieuze poort. Zou het kunnen? Misschien probeert Moeder ons stiekem te helpen, ook al mag het niet van Vader. Dit is onze kans om terug te komen bij het hemelpaleis. Misschien—
“Hallo, Ardex, hoor je mij?” Bella wapperde haar handen voor zijn wazige ogen. “Kan je weer doen wat je deed?”
“Wat? Oh, mist maken.” Bella kon toch zo moeilijk praten soms. Cosmo had er ook een handje van. Die vonden zichzelf vast heel slim. Hij verstopte de Vuurring onder zijn feloranje rechterpoot en blies richting een stuk met veel Beweeglingen. Zodra de hitte het water verdampte, schoten ze uit elkaar. Alsof ze verstoppertje deden en ze hadden maar tien hartslagen om een nieuwe verstopplek te vinden.
“Het was dus geen toeval,” zei Bella. Ze tikte in gedachten een steen tegen haar kin, waarna ze Darus opdroeg een nieuwe zin in het boek te schrijven. “Beweeglingen lijken warmte te voelen en vluchten weg.”
“Warmte?” zei Ardex. “Mijn vuuradem is zo heet dat het alles kan verbranden! Een beetje respect voor—”
“Ja, vrij logisch,” zei Bella. “Leven wil overleven, anders stopt het meteen met leven.”
Zelfs met Vuurring vonden zijn familieleden zijn krachten blijkbaar niet zo spectaculair. Ardex was er inmiddels wel aan gewend, al hoopte hij dat de poort misschien ook zijn Vlamvreter zou brengen. Dan zou hij écht zo sterk zijn als vroeger.
“Het helpt ons niks,” zei Gulvi. “Want Ardex kan dit niet in het water doen.”
Eeris kneep in zijn dolfijnenwangen. “Niet zo negatief, golfje. Als ze warmte kunnen voelen, kunnen ze vast ook andere dingen voelen. Zoals … kou.”
Gulvi’s ogen lichtten op. “Van kou gaat leven ook dood. En onder water is het nogal koud, want zonlicht dringt niet door en warmt de grond niet op.”
De zon kwam alweer op. Toch maakte Gulvi van zichzelf een baken van blauw, enthousiast licht en dook weer onderwater. De goden volgden hem, voorover leunend over de waterrand. Hij vond een nieuw groepje Beweeglingen. Voordat Ardex kon knipperen, bevroor het water tot ijsblokken, als een chique zomerdrankje voor een reus.
Sommige Beweeglingen kwamen vast te zitten in het ijs. Maar de meeste spatten weer uiteen, op zoek naar warmer water. Ardex had nu al meer leven gezien in de Beweeglingen dan al die tijd daarvoor.
“Maar … ze hebben geen ogen. Geen oren. Het lijken puddingen gemaakt van een paar cellen. Hoe doen ze dit?”
“We denken nog steeds te moeilijk,” zei Eeris. “Wij willen grote, ingewikkelde dieren zoals wijzelf. Maar leven begint klein en simpel. Je kan ook dingen zien zonder iets dat wij herkennen als een oog.”
Gulvi kwam weer boven. Zijn kou bleef even hangen, maar zodra het weg was, stopte al het leven weer. Ardex merkte dat hij de Beweeglingen dom noemde. Waarom zoeken ze niet zelf hun eten, zoals zonlicht of zuurstof? Waarom doen ze niks? Zien ze dan niet dat ze daardoor sterven?
En inderdaad, de helft van de groep vluchtte niet voor de hitte of de kou, en stierf. Zo werd de groep Beweeglingen snel kleiner en kleiner. “Misschien moeten we stoppen,” zei hij. “Als we blijven experimenteren, zijn we dadelijk alles kwijt!”
Bella schudde haar hoofd. Ze kreeg een steeds grotere glimlach en Darus kon nauwelijks haar suggesties voor het boek bijhouden. “Denk nog eens na.”
Bella moest echt eens ophouden met Ardex dom laten voelen. Hij had hier ook niks te zoeken: de rest regelde dit, hij zocht die poort en de inbreker.
Daarom vertelde hij niet de waarheid, ja, dat was het. Zij begrepen het niet. Zij dachten dat ze hier gelukkig waren, maar kijk dan—het landschap was leeg, er was niks, dit was nog steeds een Hel. Maar als ze terug waren in het Hemelpaleis, weer onsterfelijke goden, dan zag Bella ook dat het daar véél beter was.
Bella keek alleen maar serieus en ongelukkig de laatste tijd. Dat was vroeger echt niet zo. Het Hemelpaleis bevatte alle onderdelen—mooi en lelijk—van het universum. Als ze ergens iets moois vonden, namen ze het mee terug naar huis. Of was het andersom? Moeder vond iets nieuws uit en bracht het daarna naar willekeurige planeten?
Het maakte niet uit. Het Hemelpaleis zweefde op wolken, gemaakt uit steen dat zowel stevig als zacht was, van het puurste wit dat je ooit zag. Het stond vol met kleurrijke tuinen, vooral op de daken en de vele bruggen tussen verschillende gebieden. Bruggen die de goden zelf niet nodig hadden, want in hun eigen vorm konden ze zweven en dwars door muren heen, maar de dieren die ze onderhielden wel.
Ardex kon niet wachten om terug te zijn. Ze waren nu al een miljoen jaar verbannen naar Somnia. Ja, hij had de dagen geteld. En luie puddingen waren het beste dat ze hadden bereikt.
Bella trok hem uit zijn dromen.
“De Beweeglingen die overleven hebben dus de juiste voelsprieten! Toevallig doen zij wat nodig is om niet dood te gaan: vluchten van kou en hitte. Dus als we de experimenten blijven doen, houden we straks alleen de beste Beweeglingen over! Die wél kunnen leven!”
De zon kwam op en de eerste zonnestralen verlichtten delen van het water. Soms werden ze tegengehouden door de vele Vastelingen van Eeris, soms stierven ze snel onderwater. Het gevolg was een wateroppervlak met vlekken van schaduw en van licht. Het bracht Eeris op een idee.
“Gulvi, kan je een groep Beweeglingen in de diepste schaduw leggen die je kan vinden?”
Gulvi bracht een hap puddingen naar een gebied zo donker dat Ardex hem niet meer kon zien. Het antwoord op haar experiment kwam meteen. Gulvi zwom weg van de plek … samen met honderden andere puddingen.
Het betekende dat er ook honderden waren achtergebleven. Die zouden nooit meer uit die plek komen, want ze hadden niet die voelsprieten voor licht, en zonder zonlicht hadden ze geen eten. Ardex begon Bella’s idee van net te begrijpen. Want degene die wél wegkwamen, bleven leven en met Gulvi mee zwemmen.
Nou ja, zwemmen was een groot woord. Willekeurige uitsteeksels en aanhangsels flabberden als een vlieger in de wind, en toevallig bracht dat de puddingen van hier naar daar.
Eeris hoefde het volgende experiment niet uit te leggen. Dezelfde Beweeglingen die net enthousiast reageerden, werden door Gulvi in het volste zonlicht gelegd. Daar kwamen ze meteen tot stilstand en wilden niet meer weg.
“Schrijf maar in je boek,” zei Eeris. “Waarnemen is heel belangrijk voor overleven, wat natuurlijk belangrijk is voor leven.”
“En dit,” zei Darus. “De geweldige god Darus is net zo gevoelig voor zonlicht. Als je hem daarin legt, hoeft hij nooit meer van zijn plek te komen en mag eeuwig pauze houden.”
Iets schitterde in de verte, nu het land licht was en de zonnestralen sterk. Maar de kleuren klopten niet en het was te groot en fel voor een simpele steen. Alleen Ardex leek het te zien. Hij opende zijn mond om het te noemen—maar nee, het was beter als hij in zijn eentje de poort zocht.
Plotseling begon het water hevig te golven. Een verraste Gulvi werd uitgespuugd over het strand, als een vis op het droge. Stenen verschenen in de lucht en regenden in het water. Het maakte de golven nog woester. Niet weer hè, dacht Ardex. Die indringer speelt met ons! Ik ga het een halt toeroepen.
“Weet je wat? Ik ga op zoek naar een rustiger stuk water.”
“Zou … zou je dat wel doen?” Bella en Eeris keken omhoog, bang dat een steen op hun hoofd viel. Als Darus een stap wilde zetten, normaal zo sterk en in evenwicht, gleed hij uit over de laag bacteriën die het hele land bedekte.
“Jawel joh. Het is vast niks. Heeeeelemaal niks. Blijf hier lekker experimenteren.”
“We hebben je nodig voor—”
“Op onderzoek uitgaan!” Ardex sprintte weg voordat iemand weerwoord bood. Hij nam een korte omweg richting een andere plas water, maar zodra hij de rest niet meer kon zien, nam hij een scherpe bocht en racete naar de poort. Weer zakte deze tergend langzaam het water in. Maar Ardex had geleerd: het ging sneller dan je denkt, en op dit tempo kwam hij te laat.
Dus hij versnelde met hulp van zijn magie. Bij elke stap schoten vonken van de vloer en eens in de zoveel tijd maakte hij een reusachtige sprong, afgezet door vlammen onder zijn poten alsof hij een raket was. Niet al zijn poten deden even goed mee. Het versnipperen van de goden ging nog altijd door, maar samen waren zijn poten nog sterk genoeg.
Ik ga het halen. Het moet wel! Hij hoefde nog maar vijftig boomlengtes. De poort stak nog half uit het water. Hij nam een laatste reuzensprong—maar besefte halverwege zijn fout.
Hij landde met zijn hele lichaam middenin het water. Al het vuur doofde, terwijl hij juist voelde dat zijn lichaam overal in brand stond en overal pijn deed. Zijn oren vulden met gesis en gezoem alsof hij werd gekookt in een pan.
Hij viel flauw—maar niet voordat hij het water plotseling zag wijken en een grote bubbel vormen om hem heen.
Ardex wist niet hoe lang hij buiten bewustzijn was geweest.
Toen hij weer ontwaakte, lag hij op het strand. Hij voelde zich beter dan hij had verwacht. Alleen wat puddingen lagen over hem heen, met zwarte stippen en draadjes zichtbaar achter hun doorschijnende omhulsel. Ze glommen iets meer en wiebelden soms. Als het bewoog, uit zichzelf, zonder aandringen, voelde het als een wonder. Ardex was kort trots over het maken van deze wezens met zijn familie.
Zelfs de poort stond er nog!
Althans, dat dacht hij, totdat zijn zicht scherp stelde. De poort was vervangen door een gigantische vleugel die met de punt naar boven uit het water stak. Alsof het uit de zeebodem was gegroeid, alsof vlak onder het wateroppervlak een neushoorn stond.
Hij herkende het als Cosmo’s Windvlaagvleugel. Maar hij zag er niet uit zoals hij herinnerde, want aan de voorkant was in grote tekens een boodschap geschreven.
Ik kan je naar huis brengen, maar alleen als jullie stoppen met alle experimenten.