6. Plas van Hoop
Bella dook in het water en was opnieuw teleurgesteld. Deze plek leek al dood en verlaten. Ze zag geen hand voor ogen door een dichte mist, aangevuld door korrels van de zeebodem en agressieve bubbels die niet kietelden maar pijn deden. Waren ze al te laat? Was hun kleine groepje Beweeglingen het enige leven dat over was?
Eeris vond dat niet leuk om te horen. Volgens haar waren de Vastelingen, haar planten, óók leven. Toch vond Bella het maar lastig om met een plant te knuffelen of te praten.
Een paar Beweeglingen krioelden in haar armen. Gulvi had ter plekke een nieuwe rivier moeten maken om de twee oceanen met elkaar te verbinden. Dit duurde veel te lang, maar Bella zag geen andere manier. Ze hadden het water nodig om te overleven, dus ze konden de wezens niet over het land tillen. De helft had de lange reis naar de andere oceaan niet overleeft. De tijd drong.
Bella stak haar poten vooruit en probeerde haar familieleden te vinden, maar voelde alleen nog meer korrels, bubbels en … iets dat ze niet kende.
“Darus? Eeris? Gulvi?” Haar stemgeluid leek al te stoppen voordat het uit haar mond was. Deze hele plas water voelde als een zware deken die haar op de plek hield. Wat was hier gebeurd? Waarom—
De Beweeglingen in haar armen stopten met krioelen, en precies tegelijkertijd werd de mist nog twee keer zo dik. Ze noemde het mist, maar dat was het natuurlijk niet. Het waren stofjes, korrels, stromen vloeistof die allemaal in het water zweefden. Ze zakten wel naar de grond, waarna het water helder zou moeten zijn, maar zo langzaam dat je er dagen op kon wachten. Dagen die ze niet hadden.
Ze probeerde het wateroppervlak terug te vinden, maar wist niet meer wat boven of onder was. Weer voelde ze overal dingen prikken en schuren, en ze werd er helemaal gek van, alsof duizend spinnen over haar lichaam liepen—totdat ze zag dat het helemaal niet de korrels waren.
Een gigantische groep Beweeglingen dreef langs haar, aan alle kanten. Het omringde haar als een nieuwe zware deken. Het waren er meer dan ze in alle andere wateren had gezien bij elkaar. En deze leken graag te bewegen. Ze leken wel op de vlucht, zo—
Haar linkeroor spitste bij het horen van een laag, gevaarlijk grommen. Ze herkende het geluid, maar wist niet waarvan. Het was geen van haar familieleden—maar zij waren toch het enige leven hier? De inbreker kwam weer bij haar op. Ze kreeg kippenvel, wat de duizend Beweeglingen op haar poten niet konden waarderen. Het grommen werd luider.
Dit moest wel vanaf het land komen. Onderwater kan je niet grommen. Maar ja, tot een paar dagen geleden dacht ze ook dat ze alleen was op deze planeet, en moet je nu zien—
Het grommen klonk nu zo luid dat Bella in elkaar dook. Angst. Voor het eerst in lange tijd, bijna voor het eerst sinds ze werden verbannen, voelde ze weer angst. Ze was een godin; ze voelde zich een klein visje dat elk moment kon worden vertrapt. Ze herinnerde Ardex’ uitspraak: wij zijn goden, wij gaan naar het gevaar toe!
Ze opende haar ogen en sloeg om haar heen. Met moeite kon ze de dikke laag om haar heen wegduwen, het water naar haar wil buigen, en ergens naartoe zwemmen. Het grommen was angstaanjagend—ook al dacht ze het nog steeds te herkennen—maar ook een hulplijn. Want nu wist ze waar de bovenkant was.
Tegen de tijd dat ze alle Beweeglingen van haar af had gewapperd, brak ze door het wateroppervlak en zoog tevreden de schone buitenlucht binnen. Ze was maar een steenworp van de kust; in die mistige zee had het gevoeld als de bodem van de oceaan. Zij was naar het gevaar toe gekomen, maar het gevaar zelf was bij haar weggelopen.
Ze speurde de horizon af en vond alleen twee zwarte puntjes die achter elkaar aan renden. Was dat … Ardex? En is dat …
Feria’s Hespryhond! Die was ook hier! Ze kregen steeds meer spullen van thuis! Maar dan moest haar Hemelvoorwerp ook ook ergens zijn geland: het Boek der Betekenis. Als ze die kon vinden was alles opgelost. Daarin stond de meest belangrijke kennis over het hele universum, zoals … hoe je leven maakte.
Iets greep haar rechterpoot en trok haar terug het water in. Ze sloeg haar klauwen in het zand en bleef op de plek.
“Zeg,” Darus spuugde zeewier uit zijn mond. “Had je mij niet effe kunnen helpen? Uit dat giftige water trekken?”
“Het is niet giftig,” zei Bella meteen. “Het zit vol Beweeglingen. Meer dan waar dan ook. Misschien hebben ze dat juist nodig? Deze … rare oceaan? Dan gaan ze pas echt leven?”
Darus volgde een lange gele gedaante onder water, totdat hij met één goed gerichte greep Eeris omhoog trok. Bella voelde iets van trots. Nog even en Darus was groter en sterker dan Ardex. Zou dat hun ruzies laten stoppen? Of juist erger maken? En waarom bleef Ardex niet de grootste, als oudste godenzoon? Vader zei dat geen enkele god groter kon worden dan degene die ouder waren, normaal gesproken.
Eeris sprak met een glimlach. “Nee, ze hebben dit niet nodig om te leven. Het is juist andersom.”
Een stel Beweeglingen gaven haar nieuwe wenkbrauwen en nieuwe bruine vlekken, terwijl de rest van haar lichaam bijna onherkenbaar was onder de vele plantenslierten. “Zij maken die mist. Dat is, eh, hun plas en poep.”
Darus spuugde meteen nog meer uit. Hij wreef zijn poten eindeloos over zijn tong, alsof dat alle smaak er vanaf kon trekken. Bella wilde haar vacht schoonlikken, maar hield net op tijd in.
“Planten doen het ook. Ze nemen de koolstofdioxide uit de lucht, en zetten het om in zuurstof. Er gaat iets in, er komt iets anders uit. Als dat geen kenmerk van leven is, dan weet ik het ook niet meer. Leven verandert.”
“Veranderen is een beetje vaag,” zei Bella.
“Schrijf dan maar op,” zei Eeris, “Het volgende levenskenmerk is stoffen uitscheiden. Wat leven eet, zet het om in iets anders, en dat moet weer naar buiten.”
“En voeg toe,” zei Darus, “De volgende keer zegt Eeris dit vóórdat ik in een zwembad van plas spring.”
“Het is niet echt plas,” zei Eeris. Haar ogen glunderden terwijl ze haar poot weer in het water stak en keek welke stofjes er allemaal waren. “Zo ver zijn ze nog niet. Ze gooien willekeurige stofjes naar buiten die ze niet nodig hebben.”
“Dan hebben ze een hele hoop niet nodig,” zei Darus zuur. Hij probeerde nog steeds elke herinnering aan dit stuk water van zijn lichaam te halen. Eeris lachte hem vierkant uit en probeerde hem opnieuw nat te spetteren.
Bella vond het genoeg geweest en duwde de twee uit elkaar. “Tijd voor spelletjes is voorbij! Het was allang voorbij!”
De Beweeglingen waren hier nu goed te pas. Maar langzaam werd dit water dus alleen nog maar plas, en niks anders, en daarin kan niemand leven. Bella probeerde de wezens in haar armen te nemen en mee te nemen naar de volgende plek: de één na laatste die ze nog niet hadden bezocht. “We gaan door!”
“Hoorden jullie ook dat gegrom?” zei Darus fronsend. “Ik zou zweren dat het Feria’s Hespryhond was, maar—”
“Ja! Dat dacht ik ook!” Eeris huppelde en buppelde over het strand, haar nek zo lang mogelijk, om zo ver mogelijk te kijken. “Misschien zijn mijn Hemelse Bloemen er ook! En jouw—”
Bella ontplofte bijna. Ze hield haar grotendeels versnipperde arm omhoog. “We hebben geen tijd meer, idioten! We moeten door! Wat is je volgende levenskenmerk?”
Haar geschreeuw verstijfde Darus en Eeris. Het duurde even voordat de giraffe zachtjes haar idee durfde te geven.
“Ik dacht aan groei.”
“Dus we moeten ze … de ruimte geven om te groeien? Aanmoedigen?” opperde Darus. Toen keek hij weg van Bella’s boze blik en kreeg een stoute grijns. “Ik heb een plan, Eeris. Maar ik ben bang dat je het niet leuk gaat vinden.”