7. Geen ruimte

Wat had hij die Hespryhond ooit aangedaan? Ardex dacht het honderd keer, maar vond geen antwoord. Had Hanah het beest betoverd en tegen hem opgezet? Zoiets zou ze nooit doen. Maar hij snapte ook niet waarom ze zo geheimzinnig was en niet allang iedereen had meegenomen, terug naar het Hemelpaleis.

Hij zoefde over de volgende heuvel, versneld door vuurmagie. De Hespryhond leek er allemaal niks om te geven. Toen Feria hem maakte, geboren uit magie en liefde, was het een schattige puppy die iedereen de hele dag knuffelde. Het was ook haar eerste verzet tegen Vader, want hij wilde het eigenlijk niet. Hij bleef maar die Zyme noemen: goden horen niet zelf, voor de lol, dingen te maken. Ze moeten helpen waar nodig en verder de wereld hun gang laten gaan.

Toch had hij de Hespryhond laten leven. Zelfs laten groeien tot een monster dat nu bijna zijn staart eraf hapte met scherpe tanden als zwaarden.

“Hanah,” probeerde hij opnieuw, buiten adem. Ze hield altijd een voorsprong. Ze spitste haar oren, maar draaide nooit om, reageerde niet. “Zeg tegen dat beest dat hij me lief vindt. Laten we praten.”

Zo renden ze met z’n drieën, in één lange stoet, op de Onmogelijke Muur van Darus af. Vlak daarvoor nam Hanah een scherpe afslag, naar het stuk ernaast waar de oceaan begon. Ardex zag het nu ook: daar stond de poort alweer op haar te wachten.

Waarom deed ze dit? Waarom liet ze de poort niet op één plek, eentje die veel beter verstopt was dan, tja, een open weiland? Of …

“Je hebt geen controle over die poort, of wel?” riep hij naar Hanah. Als ze dadelijk bij het water waren, kon hij nergens meer heen. De Hespryhond ademde al in zijn nek. Waren er nou maar bomen, of desnoods hele sterke planten, om in te klimmen. Ardex was zéker dat hij een gevecht zou winnen, maar hij wilde Feria’s huisdier liever niks aandoen. Dit moest nu stoppen—en het liefst met zijn hele gezin die samen terugging naar Vader.

Hanah sprong op de poort en keek hem eindelijk aan. “Ik heb niet zoveel controle als ik wil, nee. Net zoals ik geen idee heb waar die Hespryhond vandaan komt.”

Ardex keek teleurgesteld, zijn ogen dichtgeknepen. Hij zette zich al schrap voor een gevecht. “Je kunt het dus niet vragen om te stoppen?”

“Oh, dat wel. Ik dacht dat jullie met elkaar speelden, zoals vroeger.” Haar zandmannetjes verschenen en maakten precies een pad naar haar toe. De Hespryhond volgde het onbewust, en even later raakte Hanah voorzichtig het hondenhoofd aan. Het wezen kalmeerde, keek een stuk liever, en rolde speels tegen haar aan, ook al was het vele koppen groter dan die kleine rode panda.

Ardex kwam op adem. “Jij dacht … dat rennen voor mijn leven … een spelletje was?”

Zijn aandacht ging steeds terug naar de poort. Zó dichtbij. Als hij een flinke sprong waagde, kon zijn zusje hem niet op tijd tegenhouden. Wat zou het volgende voorwerp zijn? Het leek op volgorde te gaan, dus dan was nu Gulvi aan de beurt. Het duurde lang voordat hij iets herinnerde dat van zijn broertje was. Hij was nog jong toen ze werden verbannen. Hij had al weinig, en wilde nog minder, behalve de hele dag spelen met Hanah.

Hanah praatte scherp en luid. “Wanneer gaan jullie begrijpen dat ik niks kwaads in de zin heb? Ik geef om jullie, ik help jullie, maar luister dan ook naar mij: laat me met rust en zoek me niet op.”

“Je weet hoe graag we jou bij ons willen. Hoe graag we terug willen naar het Hemelpaleis. Waarom gaf je die poort niet meteen aan ons? Waarom moeten we stoppen met de experimenten?”

“Ik bestuur de poort niet!” Hanah tikte gefrustreerd tegen de stenen koepel rondom het doorzichtige scherm van paarse lichtflitsen. “Hij verschijnt ergens, gaat weer weg, en dan moet ik weer voelen waar het is. Die voorwerpen kwamen ook zomaar erdoorheen.”

Ardex was te nieuwsgierig om niet dichterbij te stappen en het te vragen. “Heb … heb je hem getest? Ben je … terug geweest?”

“Nee. Want ik kan niet terug. Er is daar geen ruimte voor mij. Het kostte me al deze tijd, en al mijn magie, om de poort te maken. Voor jullie.”

Hij stak voorzichtig zijn poot uit. Hanah dook niet weg, maar kwam ook niet naar hem toe. Hij aaide haar over de bol. Nog altijd zijn kleine zusje, al keek ze nu wel heel boos.

“Jullie gaan te snel. Jullie willen te veel. Laat het leven zichzelf uitvogelen. En als jullie dat niet kunnen … ga terug naar Vader en begin ergens anders opnieuw.”

“Je denkt dat hij ons terug neemt?”

“Ja. Hij is boos op mij.”

“Waarom? Je bent de liefste godin die ik ken. En ik ken álle godinnen!”

“Dan ken je mij niet.”

De poort zakte weer weg. Het leek steeds sneller te gaan. Zat hij ernaast? Kwam er geen voorwerp van Gulvi? Nee, hij zat er niet naast, want vlak voordat de poort zo klein werd als een mier, vloog een plens Laterwater over het land.


Gulvi was begonnen met een stuk onderwater leegmaken. Hij vond al die Vastelingen toch al vervelend onkruid in “zijn oceaan”.

Darus dacht dat de Beweeglingen werden tegengehouden door de Vastelingen. Ze moesten ruimte hebben. Dus besloten ze een deel van deze oceaan leeg te maken.

Bella sprong onderwater, zag niks, en kreeg hoop. De rest had all Vastelingen losgerukt. Na een lange preek van Eeris, over dat ze haar planten geen respect gaven, begreep ze toch dat ze het op z’n minst moesten proberen.

Ze bracht de planten naar het land en plantte ze in de grond. Ze hoopte dat ze nu op land zouden groeien. Maar dat hoopte ze een miljoen jaar, en geen enkele plant groeide vooralsnog buiten het water.

“Weet je zeker dat dit iets uitmaakt?” vroeg Gulvi, die via zijn netwerk van riviertjes naar de volgende plek was gekomen.

“Ik weet niks meer zeker,” mompelde Bella. De kleine groep Beweeglingen die over was, werd van de oceaanbodem geschraapt en naar de lege ruimte gebracht. Het voelde vreemd in haar poten, alsof ze geen échte dieren waren, maar klei die elk moment uit elkaar kon vallen. En ze durfde hen niet, zoals de rest, in haar bek mee te nemen.

Er was hier genoeg zonlicht voor iedereen. Genoeg zuurstof. En nu, zonder Vastelingen, ook meer dan genoeg ruimte. Dit gaat werken, vertelde Bella haarzelf keer op keer. Ze vertelde het haarzelf toen ze de Beweeglingen neerlegde, toen ze met de rest toekeek van een afstandje, en nog steeds toen het alweer avond werd en hun puddingen niets anders deden dan naar de oceaanbodem zakken.

“Voeg maar toe aan je boek,” verzuchtte Darus. “Beweeglingen zijn ondankbaar en groeien niet, zelfs als je hun de ruimte geeft.

“Niet zo negatief, wolfiebolfie,” zei Eeris. “Je moet dit opschrijven: het ligt niet aan de Vastelingen. Die hebben geen schuld. En de goden beloven deze lieve wezens niet opnieuw uit de oceaan te rukken, want dan word ik boos.

Bella’s mond werd een streep. “Ik denk dat ik bepaal wat er in het boek word geschreven.”

Een pudding schoot vooruit.

Gulvi dook erachteraan en veranderde zichzelf in een lichtgevende dolfijn, zodat de rest in het donkere water kon kijken. Maar de pudding stopte net zo snel.

“Je hebt het bang gemaakt!” riep Eeris.

“Bang?” zei Darus. “Die wezens hebben geen oren, geen mond, geen hersenen, hoe kunnen ze nou bang zijn?”

“Angst is een van de eerste dingen die wezens leren,” zei Bella. “Want als je niet bang bent dat je wordt vertrapt … word je vrij snel vertrapt.”

Gulvi reageerde niet. Hij sloeg ineens allerlei kleuren uit, alsof zijn licht een regenboog had opgeslokt. De kleuren volgden zijn hartslag, en ondanks dat het middernacht was konden de goden hun hele omgeving prima zien. Bella greep al naar Gulvi, bang dat hij ziek of gewond was.

Niets was minder waar. Hij glimlachte breed en mompelde iets. Daardoor konden de andere goden het ook zien: slierten in het water, stromingen hier en daar, werden een andere kleur. Alsof een toverspreuk heel langzaam door de oceaan zwom.

“Mijn Laterwater! Het is hier!” piepte hij, zijn stem zo hoog als een baby. In dat water kon je herinneringen zien. Het verleden, en misschien een stukje toekomst. Als je iets zelf had opgeslagen, werd het beter en langer bewaard, maar alles kon verschijnen als je erom vroeg.

Zo speelde een film af van plaatjes van de afgelopen miljoen jaar.

Het land was nog steeds kaal … maar toen ze aankwamen was het nog kaler. Nu hadden ze tenminste hun Troon, de rivieren, bergen, een gekleurde dekens van bacteriën over de grond.

De Beweeglingen waren nog steeds klein en zwak … maar jaren geleden waren ze nog véél kleiner en deden nog veel minder.

Iets dat zelfs goden konden vergeten.

“Ze zijn al enorm gegroeid,” zei Gulvi. “Maar het duurt lang. Het gebeurt niet in een paar hartslagen, en dat heeft niks te maken met hoeveel ruimte ze hebben.”

Bella zwom erlangs, haar hoofd vol grappige of verdrietige momenten van de afgelopen eeuwen. De eindeloze moppen van Darus en struikelpartijen van Eeris. Geen moment van de herinneringen was gevuld met een boze blik van haar of Ardex, want dat had nooit iets opgeleverd. De gefaalde probeersels en spelletjes, die hadden hen verder gebracht. Ze had het allemaal voor geen goud willen missen.

Wat hadden ze eigenlijk al veel bereikt. Wat waren ze al ver gekomen. Ook nu had die rare puddingrace antwoorden gegeven, net zoals Ardex’ domme idee om een vlam te spugen naar het water.

Er was nog één plek over om Eeris’ laatste levenskenmerk te proberen.

Ze had zin om het te doen.

Ze schrok er zelf van. De beelden lieten zien wat ze konden bereiken als ze het bleven proberen. Wat dom zeg, dat ze een paar dagen geleden nog best wilde vluchten naar het Hemelpaleis. Dom, dom, dom, zeker voor de Godin van de Wijsheid.

Wat ging ze daar doen? De hele dag rondzweven zonder doel? De zoveelste saaie missie die niet mis kon gaan, omdat Vader het beval?

Misschien had Darus gelijk met z’n Zyme. Het leven is niet iets dat ooit veilig is, ooit opgelost. Juist die uitdaging is een spel dat je blijft spelen.

Kies het lettertype dat je leuk vindt.

Boek

Modern

Speels

7. Geen ruimte

Wat had hij die Hespryhond ooit aangedaan? Ardex dacht het honderd keer, maar vond geen antwoord. Had Hanah het beest betoverd en tegen hem opgezet? Zoiets zou ze nooit doen. Maar hij snapte ook niet…