1. Het misplaatste voorwerp

Bella dook in het water en was teleurgesteld. Ze hadden inmiddels planten, al zagen die er vooralsnog uit als een misvormde pudding. De godenkinderen noemden het Vastelingen. Want ze hadden ook puddingen die niet vastzaten in de grond: dieren—of Beweeglingen.

En nou juist die Beweeglingen baarden haar zorgen. Ze konden bewegen, maar ze deden het niet. Ze konden kinderen krijgen, maar ze deden het niet.

De oceaanbodem was bedekt met een deken van Beweeglingen, allemaal stil … of dood. Het verschil was niet te zien, maar wel te voelen. Met elk beetje levenskracht dat verdween, voelde ze zich weer zwakker, zieker, uitgeput. Het leek wel alsof de goden steeds méér levenskracht nodig hadden om nog te overleven.

Ze kwam vaak met haar hele familie onder water, want dáár was het leven. Zo vaak dat ze zich steeds meer een vis voelde dan een wasbeer.

En vandaag kwam haar grootste angst uit: haar lichaam begon weer te versnipperen.

Gulvi zwom haar tegemoet met dezelfde angst in zijn dolfijnenogen. “Het gaat te hard. Onze Beweeglingen doen niks, helemaal niks!”

“Mijn broerlief, doe rustig aan.” Gulvi blies een luchtbubbel zodat Bella langer bij hem onderwater kon blijven. Zo dreef ze met hem mee, alsof ze was gevangen in een witte ballon. “Geef je ze wel genoeg zuurstof?”

“Ja!” Gulvi demonstreerde het door luchtbellen als kogels op alles af te schieten. “Sommige leven nog steeds op zonlicht. Maar als ik ze op het land leg, gaan ze al helemaal snel dood!”

Ik weet niet eens of we al kunnen zeggen dat ze leven, dacht Bella, terwijl snippers van haar voorpoot omhoog dreven. Maar de levenskracht verdwijnt te snel.

“We moeten dit vlug onderzoeken.”

Gulvi’s vinnen hingen slap. “Dat doen we al héél lang.”

“Dan moeten we het beter onderzoeken.” In haar ooghoek zag Bella een Beweegling eindelijk bewegen. De vormloze blubber schoot langs haar en liet een straal achter door het water, waarna het plotseling weer stopte. “Zie je! Ze kunnen het wel!”

Voor jou, beste lezer, zouden deze Beweeglingen niet eens te zien zijn. Ze zijn te klein, slechts een paar cellen, terwijl jouw lichaam biljoenen van die cellen heeft.

Maar voor de goden? Alles dat leefde was voor hen groter, en kleurrijker, en glom alsof het vol magie zat. De wereld was in hun ogen een kleurrijk paradijs, zelfs nu hij grotendeels leeg was. Die blubber was in hun ogen een schattig konijntje om te verzorgen. Zoals ze zeggen: waar je om geeft, groeit.

Een schaduw viel over Bella heen. Een giraffenek omcirkelde haar buik als een touw en trok haar uit het water.

“Ik versnipper! Oh Bella, waarom overkomt mij dit altijd? De wereld is tegen mij! Waarom heb ik—”

Eeris zag dat Bella ook versnipperde. Gulvi’s achtervin was niet meer dezelfde vorm als vroeger. “Zeg me alsjeblieft dat je de oplossing weet?”

Bella schudde haar hoofd. Op dit tempo hadden ze misschien een week de tijd. Ze probeerde rustig te blijven. Ze wilde nadenken en iedereen zeggen dat het goed kwam.

Maar dat is lastig als je hoort dat je over een week sterft—zelfs voor de Godin van de Wijsheid. Haar ademhaling versnelde en haar poot tikte een onregelmatig ritme. Al het land was leeg, slechts bedekt met tapijten van bacteriën, of rotsen en zand. Ze konden vanaf hier zonder problemen de Troon van de Toekomst zien, ook al was hij ver weg. De wereld was akelig stil en geurloos, alsof ze leefden in iemands spontaan verzonnen droom. En als diegene wakker werd … waren zij er niet meer.

“We moeten … we moeten alles bijhouden. Ik ga alles opschrijven wat we weten. Jullie ook. En dan … dan … dan moet ergens de oplossing staan.”

Een labrador wolf sprong uit het water, over Bella heen. Darus schudde zich uit, waarmee hij iedereen nat spetterde, en Bella was vrij zeker dat hij het expres deed. “Ja hoor, alleen Bella kan gevaar zien en denken dat we het oplossen door een boek te schrijven.”

“Heb jij iets beters?”

“Ik vertel de Beweeglingen al maandenlang mijn beste moppen. Ik zie veelbelovend succes.”

Bella fronste. “Je weet dat ze nog geen oren hebben?”

Darus tikte een steen voor zich uit als een voetbal. “Ah. Dan lag het dus niet aan mijn geweldige moppen dat ze alsnog allemaal stierven. Mijn humor is gered!”

Hij schuurde langs Bella’s dikke vacht. “Joh, komt wel goed. Zyme, weet je nog? Laat de natuur zijn gang gaan, het herstelt wel.”

“Ja, het herstelt zonder ons. En graag wil ik blijven bestaan.”

Bella stormde weg. Eeris en Darus moesten rennen om haar te volgen. Gulvi nam een van zijn vele riviertjes richting de Troon van de Toekomst.

Eenmaal daar renden ze de troonzaal in. Een sabeltandtijger opende zijn mond en spuwde vuur richting stenen korven, tegen de kou en de vallende nacht. Ook hij verloor al een deel van zijn staart. Het leek alsof hij het wilde tegengaan door zijn vuurmagie elke seconde op alles te gebruiken. Misschien werkt het wel, dacht Bella. Nog een reden om mijn kracht te gebruiken: kennis en wijsheid.

“Darus, trek stenen uit gronden en vorm ze tot pagina’s.”

Hij rolde zijn ogen, maar deed wat ze vroeg. “Ben over een uurtje terug. Maar als beloning wil ik dat jullie een hele avond luisteren naar mijn moppen. Met aandacht! En klappen!”

Ardex gromde. “We sterven, Darus! Neem je taak als god nou eens serieus.”

Bella knikte. Soms haatte ze het dat haar zusjes en broertjes allemaal nog kleine kinderen leken die alleen maar wilden spelen. Spelen! Terwijl ze stierven op een barre planeet!

Eeris had de gewoonte om Darus uit de kamer te duwen voordat hij kon ruziën met zijn broer—die gebruikte ze ook deze keer.

Een klap galmde door de zaal.

Alsof zware stenen op hun plafond en muren vielen. Alsof iemand probeerde in te breken. Onze luie Beweeglingen kunnen niet eens op het land, laat staan aankloppen, dacht Bella. Het is vast een grapje van Darus. Of het weer. Of mijn andere familieleden.

“Darus?” zei ze voorzichtig. “Feria? Cosmo? Wie daar?”

De lucht was bijna zwart. De vuren die Ardex had aangestoken waren hun enige licht. Eeris’ instinct was om haar lange nek om iedereen heen te slaan en naar elkaar toe te trekken. Met ruggen tegen elkaar stonden de goden middenin de zaal.

“We zijn goden,” bromde Ardex. “Geen zwakke wezens. Geen lafaards. Wij gaan zelf op het geluid af! Indringers zijn niet welkom! We spreiden ons uit.”

Het geluid leek van rechts te komen. Dus Ardex eiste zijn verantwoordelijkheid op—als oudste godenzoon—en liep in die richting. Bella ging terug naar de ingang, Eeris onderzocht de achterdeur, en Gulvi zwom naar links.


Ardex wilde vuur voor zich uit blazen, om beter te zien en de inbreker meteen aan te vallen. Maar hij was bijna zeker dat dit een grap was van Darus, en zijn broertje verbranden vond hij niet handig. Dus hij hield zich in. Alleen als hij een vuurkorf tegenkwam, stak hij hem voorzichtig aan. Verder waren de gangen donker en stil, verlaten en verraderlijk.

Hij nam de volgende bocht. Licht getik klonk. Kan regen zijn. Of voetstappen van een klein wezen. Niet Darus dus, die loopt als een lomp nijlpaard. Hij glimlachte bij de gedachte.

Maar na de volgende bocht hield al het lachen op. Zijn snuit stootte tegen een drietal stenen, afgebrokkeld en scheef leunend op elkaar, als vrienden die elkaar overeind hielden. De muren waren afgebroken en de doorgang versperd. Uit frustratie, of misschien toch angst, blies hij alle lucht door zijn neusgaten, waarmee hij de gang vulde met verzengende vuursterren.

Alles was verlaten. Hierna hield de gang op. Wacht—was dat een staart?

Hij klom tegen de stenen, maar ze zaten muurvast. Ook paste hij niet door de smalle opening. De schaduw van wat misschien een kleine bolle staart was, veranderde in een schaduw zonder duidelijke vorm.

“Wie is daar?” schreeuwde hij. “Toon jezelf! Je god beveelt het!”

Reactie bleef uit. Bij zijn volgende stap vond zijn poot geen platte vloer, maar iets ronds. Hij gleed uit en viel achterover, maar wist toch precies op zijn poten te landen. Naast hem rolde een leren bal, bruin en versleten.

Kan het waar zijn? Dit kan toch niet … Hij draaide de bal om. Een afdruk van vier kleine tandjes stond in het leer.

Hij schrok van geluid achter hem. Bella stond naast hem met een fakkel in haar handen; zij was een van de weinige goden die poten vrij had om zoiets te dragen.

“Heb jij dit meegenomen?”

Bella’s mond viel open. “Nee. Toen Vader ons plots’ling verbande had niemand iets bij zich. Wij hoorden alleen dat hij kwaad was, ja, over die missie van ons. Och, wij maakten grapjes en wachtten geduldig op Vaders beroemde teleurgestelde blik …” Ze nam de bal over en heimwee liet haar ogen tranen. “En toen stuurde hij ons weg.”

Ardex pulkte aan zijn slagtanden. “Hoe komt onze speelbal uit het Hemelpaleis in Vadersnaam dan hier terecht?”

2. De Levenskenmerken

Toen Ardex de volgende dag ontwaakte, en zonlicht alle gangen verlichtte, waren de afgebroken stenen weg. De gang was gerepareerd en bevatte geen enkele hint naar wat gisternacht was gebeurd. Samen met Eeris had hij nog urenlang op wacht gestaan, maar de inbreker kwam niet terug. Wakker blijven was gelukkig geen probleem, want Darus had de hele nacht teksten in Bella’s “boek” gebeiteld. En alsof dat niet genoeg lawaai was, had hij luid erbij gezongen.

Ardex was vooral teleurgesteld. Hij had gehoopt op nog meer voorwerpen van het Hemelpaleis. Zijn Vuurring was handig geweest, en Eeris was vast dolblij geweest met haar bloemenveld. Oh, en als Cosmo zijn Windvlaagvleugels had, zou hij nog verder kunnen vliegen. Maar nee, ze moesten het doen met hun favoriete speelbal. Een voorwerp dat hem bijna liet lachen én huilen als hij ernaar keek.

Zijn poten voelden zwaar toen hij door de troonzaal sjokte. De hoek van Feria en Cosmo bleef leeg. Zij waren de wereld aan het verkennen, want misschien waren ergens anders Beweeglingen die wél, tja, bewogen.

En natuurlijk de hoek van Hanah. Hij had haar niet meer gezien sinds vlak nadat ze hier waren geland—vlak nadat ze DNA hadden uitgevonden. Wat bedoelde ze met haar laatste uitspraak? dacht hij. “Ik hou te veel van jullie. Dat is het probleem.” Als zijn zusje zoveel van hem hield, waarom bleef ze dan weg? Iedereen zou haar knuffelen en accepteren.

Zijn staart versnipperde snel. Bella liep ook al moeilijker, maar het stoorde haar niet. Ze hield verse stenen papieren tegen haar borst gedrukt alsof het haar kinderen waren. “Ons boek gaat geweldig, Ardex! We hebben een nieuw plan!”

“Vertel.”

“Eeris vertelde gisteren dat ze al jarenlang nadenkt over levenskenmerken. Dingen die iets moet hebben om te leven. We gaan ze allemaal af tot we degene vinden die mist.”

Ardex vond dit het domste idee dat hij ooit had gehoord. Maar hij had zelf geen betere ideeën, en hij had vooral andere plannen. “Goed werk, zusje. Je hebt mij vast niet ervoor nodig, of wel?”

Bella legde een poot op zijn slagtanden. “Altijd toch denk jij zo slecht over jouw eigen zelf. Tuurlijk wil ik jou erbij! Misschien gaan de Beweeglingen wel sneller als je wat vuur geeft.”

“Dan verbranden ze, Bella.”

“We zijn onderwater! Dan kan je niet verbranden!”

“Ik zou daarover niet zo zeker zijn.” Hij veinsde een lange, lange gaap. “Ik ben moe. Darus’ gezang gisteravond was het tegenovergestelde van een slaapliedje.”

“Oh. Oké. Rust goed uit dan. Wij gaan wat uitdagingen bedenken voor Beweeglingen!” Met die woorden rende Bella weg, op de poot gevolgd door Eeris, Darus en Gulvi.

Ardex rende meteen de dichtstbijzijnde gang in. Het moest wel Vader zijn, toch? Hij kon een poort maken van het Hemelpaleis naar hier. Misschien voelde hij zich schuldig. Misschien wilde hij kijken hoe het met zijn kinderen ging. Waar ben je, mysterieus figuur? Waar is die poort?

De linkergang was leeg en stil. De ingang was leeg en stil. Hij probeerde alle gangen, de achterdeur, de tuin rondom de Troon van de Toekomst, en zelfs het dak. Pas toen hij uitgeput uitkeek over zijn wereld, vanaf het balkon, vond hij wat hij zocht.

Van de achterdeur tot de waterrand liep een spoor van voetstappen. Ze waren te klein en rond voor elke diersoort die hij kende, maar het waren zeker voetstappen: ze kwamen in paren van twee, diagonaal naast elkaar. Heel veel paren, dus dit dier moest hele kleine benen hebben. En ze eindigden in een ronde steen met een gat, gevuld met blauwe en paarse draaikolken, die soms lichtflitsen maakten alsof het onweerde.

Ardex sprong van het dak. Hij landde netjes op zijn poten, maar de val van tien boomlengtes hoog deed pijn. Het volgende slechte teken. Zijn ogen gingen nooit van de poort in de verte—maar de poort zelf dacht daar anders over. Deze zonk in het water, zo langzaam dat Ardex dacht er op tijd te zijn, maar snel genoeg om hem ongelijk te geven.

Tegen de tijd dat hij over het strand sprintte, was de poort volledig onderwater. En toen hij bij de plek kwam, lag daar alleen een bloedrode ring met een diamant in de vorm van een vlam.


Eeris was in haar nopjes. Ze mocht eindelijk zoveel Vastelingen maken als haar hartje begeerde, zeker nu Feria niet kon klagen dat er teveel planten waren en te weinig dieren. Ze was de godin van natuur, dus ze kon planten helpen die het zwaar hadden, of nieuwe planten groeien.

Maar alleen als ze al bestonden, beste lezer. Echt mooie planten maken, zoals jij die kent, met stengels en bladeren, kon ze nog niet. Dus binnen de kortste keren was de hele zeebodem gevuld met plantachtige puddingen, alsof ze ermee schilderde.

Bella was minder in haar nopjes. Waarom was de speelbal terug? Hadden ze geen nuttiger Hemelvoorwerp kunnen krijgen? Iets dat hielp overleven? Haar eigen voorwerp was véél handiger geweest. Ze hadden de komende tijd toch geen tijd voor spelen.

“Eerste levenskenmerk,” riep Bella, alsof ze een presentatie gaf. “Ademhalen.

“Ja duh!” Darus sloeg een poot tegen zijn voorhoofd. “Natuurlijk kunnen die Beweeglingen niet ademhalen onder water. We moeten ze op het land trekken.”

“Nee,” piepte Gulvi. “Ademhalen betekent gewoon dat je ergens zuurstof vandaan haalt, en dan even later koolstofdioxide naar buiten duwt. Ik haal ook adem onder water.”

“Maar jij bent gewoon raar.” Darus stak zijn tong uit. Het puntje versnipperde zodra het de buitenlucht raakte, wat de lach van zijn gezicht haalde.

“Ik haal mijn zuurstof uit het water. De Beweeglingen kunnen dat ook.”

Eeris stuiterde het strand op. “Maar misschien is er te weinig zuurstof in het water. Gelukkig hebben we iets dat zuurstof maakt, namelijk …”

“Magie?” opperde Darus.

“De zon?” zei Gulvi.

“Het eindeloze gezucht van Ardex?” zei Darus zelfverzekerd.

Teleurgesteld boog Eeris’ nek omlaag. “Planten. Het antwoord is planten.”

Eeris had nu zoveel met haar magie geschilderd dat er véél meer Vastelingen dan Beweeglingen in dit stuk water leefden. Een oerwoud van planten, met nauwelijks dieren.

De goden zagen groene, glimmende vormen afgewisseld met doorschijnende vormen die soms even bewogen. Ze zagen de draadjes DNA en donkere cirkels binnenin elke cel, alsof ze even groot waren als hun poot. Elke cel een klein fabriekje dat energie probeerde op te wekken uit zonlicht of zuurstof.

Jij, beste lezer, had waarschijnlijk gedacht dat het water leeg was. De magie van de natuur te klein om te zien of voelen.

Het leek wel een bubbelbad door alle zuurstofbubbels die opstegen. Bella vond het genoeg zo en trok Eeris helemaal aan land.

Gulvi veranderde in een blauw schijnende dolfijn, fel genoeg om de oceaan tot aan de horizon te verlichten. Dat was nodig, want de avond was gevallen. Voor de zekerheid blies Gulvi extra lucht op alle Beweeglingen.

De godenkinderen leunden op elkaar en bogen over het water, alsof ze samen één dier waren. Langzaam werden de bubbels kleiner, tot ze verdwenen en het water weer helder was.

Er was niks veranderd.

Sommige Beweeglingen waren alsnog gestorven. Andere lagen stil in het water, niet groter of kleiner. Bella voelde dat de levenskracht niet was toegenomen, aan haar hoofdpijn en haar zere poot. Ze zuchtte diep. Ze verlangde terug naar het Hemelpaleis, zonder zorgen en zonder miljoenen jaren proberen en niks bereiken.

“Schrijf maar in je boek,” zei Eeris bedroefd. “Meer en meer zuurstof helpt niet met overleven.

“En voeg dit toe,” zei Darus. “De theorie van Darus dat zuurstof uit magie komt lijkt steeds meer correct. Wat is hij briljant.

Een silhouet verscheen aan de horizon. Het snelde dichterbij, langs het strand, de helft van de poten in het water en de helft erbuiten, tot het afremde naast Bella.

Het was Ardex, met wijdgesperde ogen, die iets leek te zoeken op het water. “Hebben jullie, eh, een grote ronde steen gezien?”

“Ik dacht dat jij moe was?”

Ardex stampte in het zand en gromde. Een vlam zo groot als Eeris kwam uit zijn bek en veranderde de waterrand tot stoom. De goden stonden in een dikke mist en staken hun poten uit om elkaar terug te vinden. Toen de mist opklaarde, vielen al hun monden open.

Plotseling hadden de Beweeglingen wél zin om te bewegen.

3. Vuurvoelsprieten

Ardex moest voor de vijfde keer uitleggen dat hij niet kon vuurspuwen onderwater. Sterker nog, dat hij niet eens in het water kon. Als hij een paar tellen druppels aanraakte, siste en pruttelde zijn hele lichaam. Zichzelf in de oceaan dopen zou zoveel pijn doen dat hij waarschijnlijk meteen flauwviel.

“Water en vuur, het gaat niet samen.”

“Dit moet wel het volgende levenskenmerk zijn,” riep Eeris. “Waarnemen.

“Wat nemen we?” Darus had alweer een steen omhooggetrokken om als bed te gebruiken. “Een pauze?”

Ardex had hem al aan de kraag omhooggetrokken. Darus was gegroeid sinds ze op Somnia waren geland en inmiddels langer dan Ardex. Toch keek hij schuldig en liet het gebeuren.

De mist van Ardex’ gefrustreerde vlam maakte nog steeds het hele strand grijs en wazig. Nu hij zijn Vuurring terug had, voelde hij zich veel sterker. Eeris botste tegen iedereen aan, terwijl ze probeerde uitleg te geven. “Om te leven, moet je weten wat er om je heen gebeurt. Je moet kunnen reageren op alles buiten jezelf. Want als je niks kan zien, bijvoorbeeld …”

Eeris struikelde en viel plat op de grond. Ardex wist niet of ze het expres deed om haar punt duidelijk te maken, maar hij dacht er niet lang over na, want zijn gedachten bleven teruggaan naar de mysterieuze poort. Zou het kunnen? Misschien probeert Moeder ons stiekem te helpen, ook al mag het niet van Vader. Dit is onze kans om terug te komen bij het hemelpaleis. Misschien—

“Hallo, Ardex, hoor je mij?” Bella wapperde haar handen voor zijn wazige ogen. “Kan je weer doen wat je deed?”

“Wat? Oh, mist maken.” Bella kon toch zo moeilijk praten soms. Cosmo had er ook een handje van. Die vonden zichzelf vast heel slim. Hij verstopte de Vuurring onder zijn feloranje rechterpoot en blies richting een stuk met veel Beweeglingen. Zodra de hitte het water verdampte, schoten ze uit elkaar. Alsof ze verstoppertje deden en ze hadden maar tien hartslagen om een nieuwe verstopplek te vinden.

“Het was dus geen toeval,” zei Bella. Ze tikte in gedachten een steen tegen haar kin, waarna ze Darus opdroeg een nieuwe zin in het boek te schrijven. “Beweeglingen lijken warmte te voelen en vluchten weg.

“Warmte?” zei Ardex. “Mijn vuuradem is zo heet dat het alles kan verbranden! Een beetje respect voor—”

“Ja, vrij logisch,” zei Bella. “Leven wil overleven, anders stopt het meteen met leven.”

Zelfs met Vuurring vonden zijn familieleden zijn krachten blijkbaar niet zo spectaculair. Ardex was er inmiddels wel aan gewend, al hoopte hij dat de poort misschien ook zijn Vlamvreter zou brengen. Dan zou hij écht zo sterk zijn als vroeger.

“Het helpt ons niks,” zei Gulvi. “Want Ardex kan dit niet in het water doen.”

Eeris kneep in zijn dolfijnenwangen. “Niet zo negatief, golfje. Als ze warmte kunnen voelen, kunnen ze vast ook andere dingen voelen. Zoals … kou.”

Gulvi’s ogen lichtten op. “Van kou gaat leven ook dood. En onder water is het nogal koud, want zonlicht dringt niet door en warmt de grond niet op.”

De zon kwam alweer op. Toch maakte Gulvi van zichzelf een baken van blauw, enthousiast licht en dook weer onderwater. De goden volgden hem, voorover leunend over de waterrand. Hij vond een nieuw groepje Beweeglingen. Voordat Ardex kon knipperen, bevroor het water tot ijsblokken, als een chique zomerdrankje voor een reus.

Sommige Beweeglingen kwamen vast te zitten in het ijs. Maar de meeste spatten weer uiteen, op zoek naar warmer water. Ardex had nu al meer leven gezien in de Beweeglingen dan al die tijd daarvoor.

“Maar … ze hebben geen ogen. Geen oren. Het lijken puddingen gemaakt van een paar cellen. Hoe doen ze dit?”

“We denken nog steeds te moeilijk,” zei Eeris. “Wij willen grote, ingewikkelde dieren zoals wijzelf. Maar leven begint klein en simpel. Je kan ook dingen zien zonder iets dat wij herkennen als een oog.”

Gulvi kwam weer boven. Zijn kou bleef even hangen, maar zodra het weg was, stopte al het leven weer. Ardex merkte dat hij de Beweeglingen dom noemde. Waarom zoeken ze niet zelf hun eten, zoals zonlicht of zuurstof? Waarom doen ze niks? Zien ze dan niet dat ze daardoor sterven?

En inderdaad, de helft van de groep vluchtte niet voor de hitte of de kou, en stierf. Zo werd de groep Beweeglingen snel kleiner en kleiner. “Misschien moeten we stoppen,” zei hij. “Als we blijven experimenteren, zijn we dadelijk alles kwijt!”

Bella schudde haar hoofd. Ze kreeg een steeds grotere glimlach en Darus kon nauwelijks haar suggesties voor het boek bijhouden. “Denk nog eens na.”

Bella moest echt eens ophouden met Ardex dom laten voelen. Hij had hier ook niks te zoeken: de rest regelde dit, hij zocht die poort en de inbreker.

Daarom vertelde hij niet de waarheid, ja, dat was het. Zij begrepen het niet. Zij dachten dat ze hier gelukkig waren, maar kijk dan—het landschap was leeg, er was niks, dit was nog steeds een Hel. Maar als ze terug waren in het Hemelpaleis, weer onsterfelijke goden, dan zag Bella ook dat het daar véél beter was.

Bella keek alleen maar serieus en ongelukkig de laatste tijd. Dat was vroeger echt niet zo. Het Hemelpaleis bevatte alle onderdelen—mooi en lelijk—van het universum. Als ze ergens iets moois vonden, namen ze het mee terug naar huis. Of was het andersom? Moeder vond iets nieuws uit en bracht het daarna naar willekeurige planeten?

Het maakte niet uit. Het Hemelpaleis zweefde op wolken, gemaakt uit steen dat zowel stevig als zacht was, van het puurste wit dat je ooit zag. Het stond vol met kleurrijke tuinen, vooral op de daken en de vele bruggen tussen verschillende gebieden. Bruggen die de goden zelf niet nodig hadden, want in hun eigen vorm konden ze zweven en dwars door muren heen, maar de dieren die ze onderhielden wel.

Ardex kon niet wachten om terug te zijn. Ze waren nu al een miljoen jaar verbannen naar Somnia. Ja, hij had de dagen geteld. En luie puddingen waren het beste dat ze hadden bereikt.

Bella trok hem uit zijn dromen.

“De Beweeglingen die overleven hebben dus de juiste voelsprieten! Toevallig doen zij wat nodig is om niet dood te gaan: vluchten van kou en hitte. Dus als we de experimenten blijven doen, houden we straks alleen de beste Beweeglingen over! Die wél kunnen leven!”

De zon kwam op en de eerste zonnestralen verlichtten delen van het water. Soms werden ze tegengehouden door de vele Vastelingen van Eeris, soms stierven ze snel onderwater. Het gevolg was een wateroppervlak met vlekken van schaduw en van licht. Het bracht Eeris op een idee.

“Gulvi, kan je een groep Beweeglingen in de diepste schaduw leggen die je kan vinden?”

Gulvi bracht een hap puddingen naar een gebied zo donker dat Ardex hem niet meer kon zien. Het antwoord op haar experiment kwam meteen. Gulvi zwom weg van de plek … samen met honderden andere puddingen.

Het betekende dat er ook honderden waren achtergebleven. Die zouden nooit meer uit die plek komen, want ze hadden niet die voelsprieten voor licht, en zonder zonlicht hadden ze geen eten. Ardex begon Bella’s idee van net te begrijpen. Want degene die wél wegkwamen, bleven leven en met Gulvi mee zwemmen.

Nou ja, zwemmen was een groot woord. Willekeurige uitsteeksels en aanhangsels flabberden als een vlieger in de wind, en toevallig bracht dat de puddingen van hier naar daar.

Eeris hoefde het volgende experiment niet uit te leggen. Dezelfde Beweeglingen die net enthousiast reageerden, werden door Gulvi in het volste zonlicht gelegd. Daar kwamen ze meteen tot stilstand en wilden niet meer weg.

“Schrijf maar in je boek,” zei Eeris. “Waarnemen is heel belangrijk voor overleven, wat natuurlijk belangrijk is voor leven.

“En dit,” zei Darus. “De geweldige god Darus is net zo gevoelig voor zonlicht. Als je hem daarin legt, hoeft hij nooit meer van zijn plek te komen en mag eeuwig pauze houden.

Iets schitterde in de verte, nu het land licht was en de zonnestralen sterk. Maar de kleuren klopten niet en het was te groot en fel voor een simpele steen. Alleen Ardex leek het te zien. Hij opende zijn mond om het te noemen—maar nee, het was beter als hij in zijn eentje de poort zocht.

Plotseling begon het water hevig te golven. Een verraste Gulvi werd uitgespuugd over het strand, als een vis op het droge. Stenen verschenen in de lucht en regenden in het water. Het maakte de golven nog woester. Niet weer hè, dacht Ardex. Die indringer speelt met ons! Ik ga het een halt toeroepen.

“Weet je wat? Ik ga op zoek naar een rustiger stuk water.”

“Zou … zou je dat wel doen?” Bella en Eeris keken omhoog, bang dat een steen op hun hoofd viel. Als Darus een stap wilde zetten, normaal zo sterk en in evenwicht, gleed hij uit over de laag bacteriën die het hele land bedekte.

“Jawel joh. Het is vast niks. Heeeeelemaal niks. Blijf hier lekker experimenteren.”

“We hebben je nodig voor—”

“Op onderzoek uitgaan!” Ardex sprintte weg voordat iemand weerwoord bood. Hij nam een korte omweg richting een andere plas water, maar zodra hij de rest niet meer kon zien, nam hij een scherpe bocht en racete naar de poort. Weer zakte deze tergend langzaam het water in. Maar Ardex had geleerd: het ging sneller dan je denkt, en op dit tempo kwam hij te laat.

Dus hij versnelde met hulp van zijn magie. Bij elke stap schoten vonken van de vloer en eens in de zoveel tijd maakte hij een reusachtige sprong, afgezet door vlammen onder zijn poten alsof hij een raket was. Niet al zijn poten deden even goed mee. Het versnipperen van de goden ging nog altijd door, maar samen waren zijn poten nog sterk genoeg.

Ik ga het halen. Het moet wel! Hij hoefde nog maar vijftig boomlengtes. De poort stak nog half uit het water. Hij nam een laatste reuzensprong—maar besefte halverwege zijn fout.

Hij landde met zijn hele lichaam middenin het water. Al het vuur doofde, terwijl hij juist voelde dat zijn lichaam overal in brand stond en overal pijn deed. Zijn oren vulden met gesis en gezoem alsof hij werd gekookt in een pan.

Hij viel flauw—maar niet voordat hij het water plotseling zag wijken en een grote bubbel vormen om hem heen.

Ardex wist niet hoe lang hij buiten bewustzijn was geweest.

Toen hij weer ontwaakte, lag hij op het strand. Hij voelde zich beter dan hij had verwacht. Alleen wat puddingen lagen over hem heen, met zwarte stippen en draadjes zichtbaar achter hun doorschijnende omhulsel. Ze glommen iets meer en wiebelden soms. Als het bewoog, uit zichzelf, zonder aandringen, voelde het als een wonder. Ardex was kort trots over het maken van deze wezens met zijn familie.

Zelfs de poort stond er nog!

Althans, dat dacht hij, totdat zijn zicht scherp stelde. De poort was vervangen door een gigantische vleugel die met de punt naar boven uit het water stak. Alsof het uit de zeebodem was gegroeid, alsof vlak onder het wateroppervlak een neushoorn stond.

Hij herkende het als Cosmo’s Windvlaagvleugel. Maar hij zag er niet uit zoals hij herinnerde, want aan de voorkant was in grote tekens een boodschap geschreven.

Ik kan je naar huis brengen, maar alleen als jullie stoppen met alle experimenten.

4. De Puddingrace

Zo snel als de stenen uit de hemel kwamen, zo snel waren ze ook weer weg. Bella keek stomverbaasd om haar heen. De lucht was weer helderblauw, het water rustig, en geen vuiltje—of dodelijke steen—aan de lucht. Darus was alweer aan het spelen met de speelbal die ze gisteren hadden gevonden, uit het niets.

Bella vond het maar raar. Ze ging ervan uit dat Hanah of Gulvi de speelbal stiekem hadden meegenomen. Ze waren nooit uit de speelzaal van het Hemelpaleis te slaan. Hadden ze maar niet de hele dag lopen spelen, dan waren ze sterker geweest. Dan hadden ze misschien Vader wel kunnen stoppen!

Maar waarom de speelbal dan al die tijd geheimhouden? Nee, dat ding was plotseling verschenen. Waarom nu? Waar kwam het vandaan? Ze werd ongemakkelijk van vragen waarop ze geen antwoorden had. Zo ongemakkelijk dat ze verslagen in het zand zakte, snuit in haar poten.

“Alles klopt niet,” mompelde ze. “Ik dacht dat we binnen een paar weken leuke dieren en planten zouden hebben. Dat we het hier nog mooier en levendiger maken dan het Hemelpaleis. Maar we kijken al miljoenen jaren naar niks! Alles was beter … hadden we niet—”

“Nee nee, Bella,” zei Darus, terwijl hij samen met Eeris de grond afspeurde voor … iets. “We hebben onze keuze gemaakt. Zelfs al zou Vader vragen of we terugkomen—netjes en met honderdmaal sorry—gaan we niet. Hij heeft ons verbannen. Wij leven hier verder zonder Hem.”

“En we laten zien dat we het hier mooi en levendig kunnen maken,” zei Eeris, waarna ze een verzameling stenen in haar bek nam.

Darus floot naar Gulvi, die alweer ijsblokken maakte onderwater. “Kijk, als hij nou duizend keer sorry zou zeggen, dan zou ik het nog overwegen.”

“Duizend?” gromde Eeris door haar mond vol stenen tanden. “Ja dag, minstens een miljoen sorry’s.”

Bella lachte. “Laat me raden. De belofte van gratis cadeautjes en eten zou ook zeker helpen, hè Darus?”

Hij keek op en liet de speelbal uit zijn handen vallen. “Wat een goed idee, Bella! Nou, mocht Vader hier verschijnen binnenkort, dan stel ik voor dat we even een lijstje maken met alles dat we van Hem willen. We moeten wel even duidelijk hebben wat we precies eisen, anders wordt het zo’n rotzooi. Straks komt hij weg met niet meer dan twee sorry’s.”

Bella schudde droef haar hoofd. “Hij neemt ons niet terug. Ik weet het zeker. Die woede in zijn ogen, die angst, hoe zelfs lieve Moeder hem niet eens probeerde tegen te houden.”

Eeris, Darus en Gulvi vertrokken naar een ander deel van het water. Bella kon niet anders dan opstaan en volgen. Eens in de zoveel tijd versnipperde weer een stukje van haar lijf, of dat van haar familie, waardoor hun tocht steeds kruimels achterliet in de lucht. Kruimels die een inbreker makkelijk zou kunnen volgen. Ze probeerde er niet aan te denken: er was géén reden om te denken dat ander leven op deze planeet wandelde. Ander leven dat hen van achter een steen nu zou kunnen bespioneren en—ze kreeg rillingen en dwong haar gedachten naar iets anders.

“Wat doen we?”

“We gaan een puddingrace doen!”

“Pardon?” Bella’s mond vertrok. Natuurlijk. Een puddingrace. Wat was ervoor nodig om Darus en Eeris te laten zien dat ze doodgingen als ze helemaal waren versnipperd!? Ging het ooit nog gebeuren? Bella hoorde in haar woede maar de helft van het antwoord.

“Dus je had gelijk,” zei Eeris. “We moeten de Beweeglingen zoeken die het beste kunnen leven. We hebben al ademhaling en waarneming, dus, tja, wat is het volgende kenmerk van leven?”

Beweging.” Ze liepen het water in. Bella zag meteen wat het begin van de race moest voorstellen, en Gulvi was druk in de weer om verder te bouwen.

Je denkt nu misschien, beste lezer, dat dieren zoals giraffes helemaal niet onder water kunnen. En je hebt gelijk. Maar vergeet niet dat dit goden zijn. Hun gedaante is veranderd, hun magie veel zwakker dan in het Hemelpaleis, maar ze hebben nog steeds magie en ze zijn geen echte dieren. Onthoud dat.

Misschien was alles beter geweest als Vader dat wel had gedaan. Als Vader de godenkinderen had veranderd in doodnormale dieren die niet ouder werden dan twintig. Dat de goden niet zijn zoals de rest van het leven bracht meer onheil dan voorspoed.

Een stapel stenen vormde een koepel onder water. Eeris legde de ene na de andere pudding klaar bij de start. Ze behandelde de Beweeglingen duidelijk minder voorzichtig dan haar eigen Vastelingen, maar nog steeds met een liefde en zorg voor alles dat bewoog.

In hun huidige toestand was het verschil tussen Beweeglingen en Vastelingen sowieso vaak nauwelijks te merken. Ze zaten door elkaar gedraaid en deden ongeveer hetzelfde. De goden zagen hen als schattige baby’s die ze tegen hun borst drukten, en die aanraking was soms de enige manier om het verschil te voelen.

Eeris gaf zelfs namen aan de deelnemers. Een pudding in de vorm van een ster werd Sterretje en twee puddingen die leken op vogels—als je heel wat fantasie gebruikte—werden de Tweelingkraaien.

Vogels. Bella miste de beesten, al vond ze die vliegende duivels van Dalas vaak vooral irritant. Als Cosmo zijn Windvlaagvleugel nou had, dan kon hij misschien verder vliegen. Voorbij de Onmogelijke Muur van Darus naar het Westen, of voorbij die onzichtbare grens die hen tegenhield richting het Zuiden.

Darus plaatste grote stenen bij belangrijke punten in de race. Samen met Gulvi zocht hij naar plekken met verschillen, plekken waar de Beweeglingen iets zouden kunnen voelen en daarop reageren. Dus de race slingerde langs planten en heuvels, precies altijd in het zonlicht, naar een punt waar zij besloten dat de temperatuur “perfect” was. Gulvi vond het te warm, Darus te koud, waarna Eeris besloot dat het dus precies het midden was.

Gulvi zwom tot achter de startkoepel. Eeris glunderde. De race zag er ook behoorlijk mooi uit. Een uitgegraven slingerpad, versierd met stenen en zeewier in alle kleuren langs de randen. Eindelijk iets van waarde, iets met betekenis, in deze wereld waarin alles kaal en leeg is. Bella merkte het, maar weigerde mee te doen met dit kinderachtige spel. “Geef het startsein maar, Bellabeer.”

“Wat is het sein? Wat gebeurt er dan?”

“We hebben weinig tijd, anders verschuift het zonlicht,” zei Darus.

“Dan, eh, start maar.”

Gulvi bevroor het water achter de Beweeglingen. De meeste voelden dit niet. Maar een stuk of honderd schoten uit de startblokken, weg van de koude plek.

Echt gecontroleerd ging het niet. Ze hadden geen volgroeide vinnen, of zwemvliezen, of zelfs maar een idee van wat boven en onder is. Ze fladderden en tolden rond. Sommige gingen daardoor van het pad en bleven hangen in schaduw. Maar de beste deelnemers voelden dan het verschil in licht en fladderden door totdat ze weer op het pad kwamen. Als een hardloper die niet weet waar hij naartoe moet, maar wel bordjes kan lezen die “keer om!” zeggen, kom je dan toch aan op je bestemming.

De goden dreven mee met de koplopers. Een groep van twintig, grotendeels tegen elkaar geplakt alsof het één pudding was, kreeg een flinke voorsprong. Bij elke bocht was er wel eentje die eruit vloog. De voelsprieten niet sterk genoeg, de stroming te sterk, Bella wist het niet.

“Het werkt! Het werkt!” Eeris moest zich inhouden om de koplopers geen extra duwtjes in de rug te geven. “En Sterretje gaat aan de leiding. Och, wat een zwemslag, wat sierlijk, eerst drie salto’s doen zodat je één pootlengte vooruitkomt. Ja ja, we kijken hier naar het wereldkampioenschap puddingracen, met alleen de beste van de beste!”

Bella glimlachte, al probeerde ze het te onderdrukken. Hoe kon Eeris zo vrolijk zijn? Met alles dat ze niet wisten en alles dat misging?

Ze waren zó dichtbij het kraken van de code. De Beweeglingen konden bewegen, konden reageren, konden voor zichzelf zorgen. De meeste deden het alleen toevallig niet.

Maar zelfs degene die het wél deden, konden geen wonderen verrichten. De ene na de andere Beweegling viel stil, zonder reden. Ze glinsterden nog steeds in het zonlicht, vlak onder het wateroppervlak. Ze waren niet afgebroken of door iets anders aangetrokken—toch wilden ze niets meer.

Bella zwom snel terug, de rest op haar staart. Over de hele route vielen Beweeglingen stil. Veel versieringen waren losgeraakt en dreven nu om haar heen: zelfs de stenen bewogen meer dan deze puddingen.

Maar het ergste moest nog komen.

Toen ze weer naar de koplopers zochten, waren ze helemaal weg.

De hele achterkant van de route was weggehaald, en de twintig beste Beweeglingen die over waren, leken onzichtbaar geworden. Of ontvoerd. Een stroom luchtbellen leidde weg van de plek, dieper de oceaan in. Luchtbellen die veel te snel gingen voor Beweeglingen, én veel te snel om bij te halen.

“Nu zijn we onze beste wezens kwijt!” krijste Bella.

“Schrijf dat maar in het boek,” bromde Eeris. “Ze kunnen Bewegen, dat is iets. Maar hoe hard je ook probeert, puddingen vinden manieren om je teleur te stellen.

“Voeg eraan toe,” zei Darus, “Darus liet per ongeluk een scheet. Hij denkt dat ze héél hard wegzwemmen voor nare geuren.

“Niet—grappig.” Iets of iemand saboteerde hen. Waar was Ardex als je hem nodig had? Hij moest hen beschermen. Hij kon vanaf het strand overzien of iemand bij hen in het water dook. En Feria, Cosmo, Hanah? Ze waren nu wel héél lang alleen op reis.

Het versnipperen ging nu zo snel dat ze bijna niks meer zagen. Snippers dwarrelden als zand in alle kleuren richting de zeebodem, of juist omhoog naar het wateroppervlak. Eén eenzame pudding kwam terug. Het dook uit de schaduw, onder Bella’s uitgestoken poot door, om Eeris’ nek. Het versnipperen stopte weer—voor heel even.

Als er nog een finish was, had deze het als enige bereikt. Zonder iets te zeggen vormden de goden een beschermende kring om het arme beestje heen. Het was de grootste Beweegling die ze had gezien. Dus voor jouw ogen, beste lezer, niet groter dan een haar.

“Niets en echt niemand mag nu nog meenemen, die wezens van ons,” siste Bella fluisterend. Net toen ze het zei, viel het wezen alsnog stil. Net zo doodstil, net zo uit het niets, als de rest. Bella wilde de hele oceaan uitschelden en vragen waarom alles altijd mis ging, en waarom ze altijd zoveel pech hadden—totdat ze besefte dat het helemaal geen toeval was.

Door de kring hadden ze het zonlicht en de zuurstof weggehouden van het wezen. Tijdens de race stopten de Beweeglingen niet vanwege een magische reden, niet omdat ze niet sterk waren, maar omdat elk wezen iets nodig heeft om te blijven leven.

“Voedsel! Het volgende levenskenmerk is eten.”

5. Steenvreters

Ardex had al zeventien rondjes gelopen over het strand. Hij woog de woorden in zijn hoofd: “Stop met de experimenten en ik breng jullie terug naar het Hemelpaleis.” Wie kon het zijn? Als het Vader of Moeder was, waarom lieten ze zichzelf niet zien? Waarom deden ze het niet gewoon, zonder toestemming te vragen?

En dan de spullen van vroeger die soms mee kwamen. Was dat expres? Of was het een fout van de poort? Wat als het een leugen was, een valstrik waar Ardex—de domste god, dat moest wel—met open ogen inliep?

Hij probeerde de Windvlaagvleugel mee te nemen voor Cosmo, maar kon het ding niet uit het water trekken van een afstand. Als hij het water eromheen liet verdampen, door een vuurbal, steeg de vleugel op en dwarrelde pas even later weer naar beneden. Alsof het een licht veertje was, in plaats van een massieve magische vleugel.

Maar daardoor ontdekte hij wel een tweede boodschap. “Laat me met rust. Stop met mij volgen. Ik kan dit alleen doen als ik uit de schijnwerpers blijf.

Dat klonk dan weer enorm als Moeder die hen stiekem spullen bracht. Tja, het verzoek was duidelijk. Maar wanneer luisterde Ardex nou naar verzoeken? Nooit. Bij hem overwon woede en angst van alles. Hij wilde niet nadenken en praten, maar doen. Problemen moesten meteen opgelost, het liefst door iets te verbranden.

Als hij alleen kwam, was dat dan wél goed? Het bericht was duidelijk. Stop met volgen—iedereen.

Vanzelfsprekend bleef hij volgen.

Hij hoefde niet ver te lopen om het volgende voorwerp van vroeger te zien. De Hemelse Bloemen van Eeris. Waar de hele wereld bedekt was met tapijten van gekleurde bacteriën, was hier een stukje zo groot als een voetbalveld dat helemaal vol stond met groen. Dit moesten wel de Hemelse Bloemen zijn, en geen toevallig leven van Somnia zelf, want de bloemen maakten zacht muziek. Dat had Ardex echt geen enkele andere bloem ooit horen doen. Zelfs niet op die rare planeet Dalas.

Hij struinde erdoorheen en genoot van de bloemen schurend langs zijn vacht. De zachte stengels en trillende bladeren. Het prachtige lied dat ze zongen, dat zowel een slaaplied als een vrolijk danslied had kunnen zijn. In die gekleurde tuin viel zijn felle oranje vacht niet eens op. Eeris zou minstens een jaar dolblij zijn als ze wist dat dit terug was.

Maar hij kon het de rest nu écht niet meer vertellen. En bleef het wel? Wat als diegene alles weer meenam als ze “nee” zeiden tegen het aanbod?

Ardex werd weer onrustig. Het laatste stuk door de tuin sprintte hij. De bloemen doken weg voor zijn verschijning, of rolden op als een slakkenhuisje, alsof ze wisten dat ze zouden worden vertrapt. Ze ontvouwden pas toen Ardex uit de tuin was.

Hij kon de poort weer zien. Maar deze keer stond hij niet op zichzelf, een verlaten onderdeel van het landschap. Wezens dromden eromheen. Ja, meerdere wezens. Zoveel zelfs dat hij ze moeilijk kon tellen. Hun harde zwarte schaduwen onder de hete middagzon vervormden tot één grote schaduw, alsof een walvis rondom de poort zwom.

Maar één schaduw was duidelijk anders. Die leek te veranderen, alsof het zich niet hoefde te houden aan de regels van zonlicht en schaduw. Het speelde met hoe het zich presenteerde en praatte vrolijk met de wezens eromheen.

Moest hij roepen? Zeggen dat hij kwam om te praten over het voorstel? Of moest hij de groep besluipen, totdat ze hem niet meer konden tegenhouden of de poort verdrinken?

Zoals je misschien merkt, beste lezer, vertellen mijn verhalen vaak over één of twee belangrijke keuzes. Keuzes die vaak iets geweldigs opleverden, maar net zo vaak keuzes die ik liever niet had gezien. Want die ene keuze kan nou net de verkeerde zijn, die leidde tot nog een verkeerde keuze, en nog een, totdat alles verkeerd ging tot het eind der tijden.

Hij had niet met de rest gesproken. Die wilden nooit hun experimenten stoppen. Darus wil zeker nooit naar huis—hij noemt nog steeds elke dag die Zyme. Langzaam leven laten bloeien hier, langzaam iets laten groeien, en nooit meer weg.

Zou hij in z’n eentje mee kunnen? Nee. Leven zonder zijn familieleden, zonder veel te vrolijke Eeris of lieve slimme Bella, was geen leven.

Tijdens het denken was hij al dichterbij geslopen, verscholen achter stenen. Dat ging hem goed af, als katachtige. Hij was trots op zichzelf toen hij ongezien op het strand kwam en de gedaantes kon uitmaken. Een misplaatste trots, zo bleek, toen het bijzondere wezen hem plotseling rechtstreeks boos aanstaarde.

De mooie ogen van Hanah staarden in de zijne.

De rode panda klauterde op haar poort en riep nog iets naar de zandmannetjes om haar heen. Die gingen meteen aan het werk om de poort weer te laten verdwijnen.

Ardex wilde zijn jongste zusje knuffelen, vasthouden, meenemen en bij hen houden in de Troon. Maar als hij zo op haar af kwam stormen, liep dit al helemaal niet goed af. Hij duwde zichzelf uit zijn schuilplek als iemand die probeert een veel te strak kledingstuk alsnog aan te trekken.

“Hanah, luister, we willen op je voorstel ingaan. Kom terug. Blijf een paar dagen bij ons, en we gaan allemaal samen terug naar het Hemelpaleis, alsjeblieft?”

“De rest doet nog steeds experimenten en weet van niks. We kunnen praten als jij stopt met mij behandelen als een klein kind.”

“Je bent een klein kind. Vergeleken met ons ben je een baby die—”

Hanah ontblootte haar tanden. De poort beefde en sudderde, tollend op wilde golven, totdat het iets uitspuugde omringd door paarse lichtflitsen. Feria’s Hespryhond, levend en wel, gigantisch en grommend.

“Die is … groter geworden.”

De zandmannetjes braken de poort razendsnel af. Feria’s zelfverzonnen wezen, de Hespryhond, had hem nooit gemogen. Iets vertelde hem dat dit niet beter was geworden sinds hun verbanning. Ardex wilde achter Hanah aan, maar moest eerst vluchten voor een Hespryhond.


Darus bood de zoveelste steen aan, maar geen Beweegling leek geïnteresseerd. “Ze kunnen bewegen, maar ze willen het niet. Ze kunnen eten, maar ze willen het niet. Hebben wij nou net de planeet met de meest luie diersoorten?”

“Misschien eten ze geen stenen, Darus.” Bella begreep het idee. Op Dalas leefden ze van stenen—maar dat zei niks, want daar deden ze wel meer rare dingen. Bij elke missie die ze voor Vader deden, klaagde hij meer en meer over de Debielen van Dalas. Ze lachten erom en gingen graag nog eens langs om te kijken wat ze nu weer hadden verzonnen.

Maar nu ze wist hoe moeilijk het was om leven te krijgen—en te houden—lachte ze niet meer. Die wezens van Dalas konden wel eens het eerste leven in het universum zijn geweest, en de godenkinderen lachten hun uit omdat ze stenen aten en daardoor binnen een jaar hun tanden vernielden.

“Wat dan? We hebben niks anders! Zand, misschien. Zinloze bacteriën.”

Je vraagt je misschien af, beste lezer, waarom de goden niet denken aan de overduidelijke oplossing: die bacteriën als voedsel geven. Maar dat zie je door een menselijke bril. Deze goden leven letterlijk van levenskracht en hebben nooit iets gekend dat andere levende wezens eet. Ze denken er niet eens aan. Het is geen mogelijkheid voor hen. Wezens eten stenen of andere niet-levende dingen, toch?

“We hebben wat we altijd hadden,” zei Eeris. “Weet je nog hoe we in eerste instantie aan die bacteriën zijn gekomen? Het water zit vol met allerlei stofjes, deeltjes, dingetjes die je zou kunnen eten.”

“Volgende experiment dan maar,” verzuchtte Bella. Ze voelde zich nu echt ziek, klaar om elk moment neer te vallen. Het versnipperen ging maar door. De levenskracht vloeide weg, uit henzelf, uit alles om hen heen. En waar bleef Ardex?

Eeris probeerde de stofjes bij elkaar te rapen. Feria, haar groene zusje, had er de beste controle over. Maar zij was er nooit als je haar nodig had!

Eeris moest flink voelen en nadenken, waardoor ze lange tijd met de tong uit haar mond in het water roerde voordat er iets gebeurde. Ze probeerde stofjes te ontwijken die te maken hadden met stenen, en pakte alleen stofjes die ze ook kende uit planten. Die konden levende wezens het beste eten, toch?

Die stofjes waren grote kruimels voor de goden, beste lezer, terwijl jij ze niet eens zou kunnen zien met een microscoop. Als Eeris keek, zag ze lijnen door de lucht, magische stralen, die al het plantenleven met elkaar verbonden als een spinnenweb. Om haar magie uit te voeren, probeerde ze de juiste draden van dat spinnenweb aan te raken.

Het duurde lang voordat ze genoeg stofjes bij elkaar had om ze te kunnen oppakken. Eén broodkruimel is te missen, maar als je er duizenden opstapelt heb je bijna een voedzame boterham. Een boterham die de Beweeglingen hopelijk héél lekker vonden en konden eten.

Zonder pardon werd de volgende groep Beweeglingen verzameld en richting het eten geduwd. Gulvi kon steeds minder goed zwemmen met zijn halve vinnen. Zelfs Darus had haast en maakte geen grapjes meer. Bella was er blij mee.

“Kom op, doe iets met deze stofjes. Eet ervan!” fluisterde ze de laatste groep Beweeglingen toe. Het voelde alsof ze zand tegen de muur gooide, keer op keer, in de hoop dat iets bleef plakken. In hun haast gooiden ze inmiddels ook echt met bijna alles.

Weer wilden de meesten er niks van weten.

Maar hier en daar leek een pudding op te leven. Een paar stofjes gingen door hun doorzichtige huid, naar binnen, waar iets gebeurde. Eén Beweegling zoog plotseling een hele berg stofjes op, als iemand die een grote hap adem nam, en bleef voor lange tijd bewegen. Het tolde, danste, zwom, en racete in alle richtingen.

“Schrijf op!” riep Eeris. “Eten, of stoffen opnemen, is het volgende levenskenmerk. Als je dat kan, krijg je dus nieuwe energie binnen die je kan gebruiken voor al die andere dingen.

“Oh en voeg toe,” zei Darus, “Ook al lijken deze wezens geen stenen te eten, Darus denkt toch dat zijn stenen het beste voedsel ter wereld zijn. Dat hij toevallig God van Steen en Aarde is, heeft hier NIETS mee te maken.

De groep Beweeglingen kromp verder en verder. Ze moesten steeds verdere uithoeken van de oceaan afzoeken naar volgende Beweeglingen. Bella kende nog maar drie plekken waar ze konden kijken. Drie stukken oceaan waar ze nog Beweeglingen konden vinden die misschien iets deden: de Wijze Zee, de Somsgevuld, en de zeer brede Dagrivier die eruit stroomde.

Dit verhaal, beste lezer, speelt zo lang geleden af dat de wereld nog aan elkaar zit. Heel Somnia is één groot continent genaamd Volarde. Er zijn maar een paar plekken en ze liggen allemaal aan elkaar vast. Maar geef het nog wat miljoen jaar, en die tektonische platen van Darus zullen alles uit elkaar trekken tot meerdere continenten.

Wat als Ardex gelijk had? Al het leven was al geëindigd voordat ze de antwoorden vonden? Bella weigerde het te overwegen, al wist ze hoe dom het was om ergens niet over na te willen denken.

Voor nu hadden ze één geweldige groep die kon ademhalen, waarnemen, bewegen en stoffen opnemen. Bella vertrok met haar medegoden naar de volgende van de laatste drie plekken.

6. Plas van Hoop

Bella dook in het water en was opnieuw teleurgesteld. Deze plek leek al dood en verlaten. Ze zag geen hand voor ogen door een dichte mist, aangevuld door korrels van de zeebodem en agressieve bubbels die niet kietelden maar pijn deden. Waren ze al te laat? Was hun kleine groepje Beweeglingen het enige leven dat over was?

Eeris vond dat niet leuk om te horen. Volgens haar waren de Vastelingen, haar planten, óók leven. Toch vond Bella het maar lastig om met een plant te knuffelen of te praten.

Een paar Beweeglingen krioelden in haar armen. Gulvi had ter plekke een nieuwe rivier moeten maken om de twee oceanen met elkaar te verbinden. Dit duurde veel te lang, maar Bella zag geen andere manier. Ze hadden het water nodig om te overleven, dus ze konden de wezens niet over het land tillen. De helft had de lange reis naar de andere oceaan niet overleeft. De tijd drong.

Bella stak haar poten vooruit en probeerde haar familieleden te vinden, maar voelde alleen nog meer korrels, bubbels en … iets dat ze niet kende.

“Darus? Eeris? Gulvi?” Haar stemgeluid leek al te stoppen voordat het uit haar mond was. Deze hele plas water voelde als een zware deken die haar op de plek hield. Wat was hier gebeurd? Waarom—

De Beweeglingen in haar armen stopten met krioelen, en precies tegelijkertijd werd de mist nog twee keer zo dik. Ze noemde het mist, maar dat was het natuurlijk niet. Het waren stofjes, korrels, stromen vloeistof die allemaal in het water zweefden. Ze zakten wel naar de grond, waarna het water helder zou moeten zijn, maar zo langzaam dat je er dagen op kon wachten. Dagen die ze niet hadden.

Ze probeerde het wateroppervlak terug te vinden, maar wist niet meer wat boven of onder was. Weer voelde ze overal dingen prikken en schuren, en ze werd er helemaal gek van, alsof duizend spinnen over haar lichaam liepen—totdat ze zag dat het helemaal niet de korrels waren.

Een gigantische groep Beweeglingen dreef langs haar, aan alle kanten. Het omringde haar als een nieuwe zware deken. Het waren er meer dan ze in alle andere wateren had gezien bij elkaar. En deze leken graag te bewegen. Ze leken wel op de vlucht, zo—

Haar linkeroor spitste bij het horen van een laag, gevaarlijk grommen. Ze herkende het geluid, maar wist niet waarvan. Het was geen van haar familieleden—maar zij waren toch het enige leven hier? De inbreker kwam weer bij haar op. Ze kreeg kippenvel, wat de duizend Beweeglingen op haar poten niet konden waarderen. Het grommen werd luider.

Dit moest wel vanaf het land komen. Onderwater kan je niet grommen. Maar ja, tot een paar dagen geleden dacht ze ook dat ze alleen was op deze planeet, en moet je nu zien—

Het grommen klonk nu zo luid dat Bella in elkaar dook. Angst. Voor het eerst in lange tijd, bijna voor het eerst sinds ze werden verbannen, voelde ze weer angst. Ze was een godin; ze voelde zich een klein visje dat elk moment kon worden vertrapt. Ze herinnerde Ardex’ uitspraak: wij zijn goden, wij gaan naar het gevaar toe!

Ze opende haar ogen en sloeg om haar heen. Met moeite kon ze de dikke laag om haar heen wegduwen, het water naar haar wil buigen, en ergens naartoe zwemmen. Het grommen was angstaanjagend—ook al dacht ze het nog steeds te herkennen—maar ook een hulplijn. Want nu wist ze waar de bovenkant was.

Tegen de tijd dat ze alle Beweeglingen van haar af had gewapperd, brak ze door het wateroppervlak en zoog tevreden de schone buitenlucht binnen. Ze was maar een steenworp van de kust; in die mistige zee had het gevoeld als de bodem van de oceaan. Zij was naar het gevaar toe gekomen, maar het gevaar zelf was bij haar weggelopen.

Ze speurde de horizon af en vond alleen twee zwarte puntjes die achter elkaar aan renden. Was dat … Ardex? En is dat …

Feria’s Hespryhond! Die was ook hier! Ze kregen steeds meer spullen van thuis! Maar dan moest haar Hemelvoorwerp ook ook ergens zijn geland: het Boek der Betekenis. Als ze die kon vinden was alles opgelost. Daarin stond de meest belangrijke kennis over het hele universum, zoals … hoe je leven maakte.

Iets greep haar rechterpoot en trok haar terug het water in. Ze sloeg haar klauwen in het zand en bleef op de plek.

“Zeg,” Darus spuugde zeewier uit zijn mond. “Had je mij niet effe kunnen helpen? Uit dat giftige water trekken?”

“Het is niet giftig,” zei Bella meteen. “Het zit vol Beweeglingen. Meer dan waar dan ook. Misschien hebben ze dat juist nodig? Deze … rare oceaan? Dan gaan ze pas echt leven?”

Darus volgde een lange gele gedaante onder water, totdat hij met één goed gerichte greep Eeris omhoog trok. Bella voelde iets van trots. Nog even en Darus was groter en sterker dan Ardex. Zou dat hun ruzies laten stoppen? Of juist erger maken? En waarom bleef Ardex niet de grootste, als oudste godenzoon? Vader zei dat geen enkele god groter kon worden dan degene die ouder waren, normaal gesproken.

Eeris sprak met een glimlach. “Nee, ze hebben dit niet nodig om te leven. Het is juist andersom.”

Een stel Beweeglingen gaven haar nieuwe wenkbrauwen en nieuwe bruine vlekken, terwijl de rest van haar lichaam bijna onherkenbaar was onder de vele plantenslierten. “Zij maken die mist. Dat is, eh, hun plas en poep.”

Darus spuugde meteen nog meer uit. Hij wreef zijn poten eindeloos over zijn tong, alsof dat alle smaak er vanaf kon trekken. Bella wilde haar vacht schoonlikken, maar hield net op tijd in.

“Planten doen het ook. Ze nemen de koolstofdioxide uit de lucht, en zetten het om in zuurstof. Er gaat iets in, er komt iets anders uit. Als dat geen kenmerk van leven is, dan weet ik het ook niet meer. Leven verandert.”

“Veranderen is een beetje vaag,” zei Bella.

“Schrijf dan maar op,” zei Eeris, “Het volgende levenskenmerk is stoffen uitscheiden. Wat leven eet, zet het om in iets anders, en dat moet weer naar buiten.

“En voeg toe,” zei Darus, “De volgende keer zegt Eeris dit vóórdat ik in een zwembad van plas spring.

“Het is niet echt plas,” zei Eeris. Haar ogen glunderden terwijl ze haar poot weer in het water stak en keek welke stofjes er allemaal waren. “Zo ver zijn ze nog niet. Ze gooien willekeurige stofjes naar buiten die ze niet nodig hebben.”

“Dan hebben ze een hele hoop niet nodig,” zei Darus zuur. Hij probeerde nog steeds elke herinnering aan dit stuk water van zijn lichaam te halen. Eeris lachte hem vierkant uit en probeerde hem opnieuw nat te spetteren.

Bella vond het genoeg geweest en duwde de twee uit elkaar. “Tijd voor spelletjes is voorbij! Het was allang voorbij!”

De Beweeglingen waren hier nu goed te pas. Maar langzaam werd dit water dus alleen nog maar plas, en niks anders, en daarin kan niemand leven. Bella probeerde de wezens in haar armen te nemen en mee te nemen naar de volgende plek: de één na laatste die ze nog niet hadden bezocht. “We gaan door!”

“Hoorden jullie ook dat gegrom?” zei Darus fronsend. “Ik zou zweren dat het Feria’s Hespryhond was, maar—”

“Ja! Dat dacht ik ook!” Eeris huppelde en buppelde over het strand, haar nek zo lang mogelijk, om zo ver mogelijk te kijken. “Misschien zijn mijn Hemelse Bloemen er ook! En jouw—”

Bella ontplofte bijna. Ze hield haar grotendeels versnipperde arm omhoog. “We hebben geen tijd meer, idioten! We moeten door! Wat is je volgende levenskenmerk?”

Haar geschreeuw verstijfde Darus en Eeris. Het duurde even voordat de giraffe zachtjes haar idee durfde te geven.

“Ik dacht aan groei.”

“Dus we moeten ze … de ruimte geven om te groeien? Aanmoedigen?” opperde Darus. Toen keek hij weg van Bella’s boze blik en kreeg een stoute grijns. “Ik heb een plan, Eeris. Maar ik ben bang dat je het niet leuk gaat vinden.”

7. Geen ruimte

Wat had hij die Hespryhond ooit aangedaan? Ardex dacht het honderd keer, maar vond geen antwoord. Had Hanah het beest betoverd en tegen hem opgezet? Zoiets zou ze nooit doen. Maar hij snapte ook niet waarom ze zo geheimzinnig was en niet allang iedereen had meegenomen, terug naar het Hemelpaleis.

Hij zoefde over de volgende heuvel, versneld door vuurmagie. De Hespryhond leek er allemaal niks om te geven. Toen Feria hem maakte, geboren uit magie en liefde, was het een schattige puppy die iedereen de hele dag knuffelde. Het was ook haar eerste verzet tegen Vader, want hij wilde het eigenlijk niet. Hij bleef maar die Zyme noemen: goden horen niet zelf, voor de lol, dingen te maken. Ze moeten helpen waar nodig en verder de wereld hun gang laten gaan.

Toch had hij de Hespryhond laten leven. Zelfs laten groeien tot een monster dat nu bijna zijn staart eraf hapte met scherpe tanden als zwaarden.

“Hanah,” probeerde hij opnieuw, buiten adem. Ze hield altijd een voorsprong. Ze spitste haar oren, maar draaide nooit om, reageerde niet. “Zeg tegen dat beest dat hij me lief vindt. Laten we praten.”

Zo renden ze met z’n drieën, in één lange stoet, op de Onmogelijke Muur van Darus af. Vlak daarvoor nam Hanah een scherpe afslag, naar het stuk ernaast waar de oceaan begon. Ardex zag het nu ook: daar stond de poort alweer op haar te wachten.

Waarom deed ze dit? Waarom liet ze de poort niet op één plek, eentje die veel beter verstopt was dan, tja, een open weiland? Of …

“Je hebt geen controle over die poort, of wel?” riep hij naar Hanah. Als ze dadelijk bij het water waren, kon hij nergens meer heen. De Hespryhond ademde al in zijn nek. Waren er nou maar bomen, of desnoods hele sterke planten, om in te klimmen. Ardex was zéker dat hij een gevecht zou winnen, maar hij wilde Feria’s huisdier liever niks aandoen. Dit moest nu stoppen—en het liefst met zijn hele gezin die samen terugging naar Vader.

Hanah sprong op de poort en keek hem eindelijk aan. “Ik heb niet zoveel controle als ik wil, nee. Net zoals ik geen idee heb waar die Hespryhond vandaan komt.”

Ardex keek teleurgesteld, zijn ogen dichtgeknepen. Hij zette zich al schrap voor een gevecht. “Je kunt het dus niet vragen om te stoppen?”

“Oh, dat wel. Ik dacht dat jullie met elkaar speelden, zoals vroeger.” Haar zandmannetjes verschenen en maakten precies een pad naar haar toe. De Hespryhond volgde het onbewust, en even later raakte Hanah voorzichtig het hondenhoofd aan. Het wezen kalmeerde, keek een stuk liever, en rolde speels tegen haar aan, ook al was het vele koppen groter dan die kleine rode panda.

Ardex kwam op adem. “Jij dacht … dat rennen voor mijn leven … een spelletje was?”

Zijn aandacht ging steeds terug naar de poort. Zó dichtbij. Als hij een flinke sprong waagde, kon zijn zusje hem niet op tijd tegenhouden. Wat zou het volgende voorwerp zijn? Het leek op volgorde te gaan, dus dan was nu Gulvi aan de beurt. Het duurde lang voordat hij iets herinnerde dat van zijn broertje was. Hij was nog jong toen ze werden verbannen. Hij had al weinig, en wilde nog minder, behalve de hele dag spelen met Hanah.

Hanah praatte scherp en luid. “Wanneer gaan jullie begrijpen dat ik niks kwaads in de zin heb? Ik geef om jullie, ik help jullie, maar luister dan ook naar mij: laat me met rust en zoek me niet op.”

“Je weet hoe graag we jou bij ons willen. Hoe graag we terug willen naar het Hemelpaleis. Waarom gaf je die poort niet meteen aan ons? Waarom moeten we stoppen met de experimenten?”

“Ik bestuur de poort niet!” Hanah tikte gefrustreerd tegen de stenen koepel rondom het doorzichtige scherm van paarse lichtflitsen. “Hij verschijnt ergens, gaat weer weg, en dan moet ik weer voelen waar het is. Die voorwerpen kwamen ook zomaar erdoorheen.”

Ardex was te nieuwsgierig om niet dichterbij te stappen en het te vragen. “Heb … heb je hem getest? Ben je … terug geweest?”

“Nee. Want ik kan niet terug. Er is daar geen ruimte voor mij. Het kostte me al deze tijd, en al mijn magie, om de poort te maken. Voor jullie.”

Hij stak voorzichtig zijn poot uit. Hanah dook niet weg, maar kwam ook niet naar hem toe. Hij aaide haar over de bol. Nog altijd zijn kleine zusje, al keek ze nu wel heel boos.

“Jullie gaan te snel. Jullie willen te veel. Laat het leven zichzelf uitvogelen. En als jullie dat niet kunnen … ga terug naar Vader en begin ergens anders opnieuw.”

“Je denkt dat hij ons terug neemt?”

“Ja. Hij is boos op mij.”

“Waarom? Je bent de liefste godin die ik ken. En ik ken álle godinnen!”

“Dan ken je mij niet.”

De poort zakte weer weg. Het leek steeds sneller te gaan. Zat hij ernaast? Kwam er geen voorwerp van Gulvi? Nee, hij zat er niet naast, want vlak voordat de poort zo klein werd als een mier, vloog een plens Laterwater over het land.


Gulvi was begonnen met een stuk onderwater leegmaken. Hij vond al die Vastelingen toch al vervelend onkruid in “zijn oceaan”.

Darus dacht dat de Beweeglingen werden tegengehouden door de Vastelingen. Ze moesten ruimte hebben. Dus besloten ze een deel van deze oceaan leeg te maken.

Bella sprong onderwater, zag niks, en kreeg hoop. De rest had all Vastelingen losgerukt. Na een lange preek van Eeris, over dat ze haar planten geen respect gaven, begreep ze toch dat ze het op z’n minst moesten proberen.

Ze bracht de planten naar het land en plantte ze in de grond. Ze hoopte dat ze nu op land zouden groeien. Maar dat hoopte ze een miljoen jaar, en geen enkele plant groeide vooralsnog buiten het water.

“Weet je zeker dat dit iets uitmaakt?” vroeg Gulvi, die via zijn netwerk van riviertjes naar de volgende plek was gekomen.

“Ik weet niks meer zeker,” mompelde Bella. De kleine groep Beweeglingen die over was, werd van de oceaanbodem geschraapt en naar de lege ruimte gebracht. Het voelde vreemd in haar poten, alsof ze geen échte dieren waren, maar klei die elk moment uit elkaar kon vallen. En ze durfde hen niet, zoals de rest, in haar bek mee te nemen.

Er was hier genoeg zonlicht voor iedereen. Genoeg zuurstof. En nu, zonder Vastelingen, ook meer dan genoeg ruimte. Dit gaat werken, vertelde Bella haarzelf keer op keer. Ze vertelde het haarzelf toen ze de Beweeglingen neerlegde, toen ze met de rest toekeek van een afstandje, en nog steeds toen het alweer avond werd en hun puddingen niets anders deden dan naar de oceaanbodem zakken.

“Voeg maar toe aan je boek,” verzuchtte Darus. “Beweeglingen zijn ondankbaar en groeien niet, zelfs als je hun de ruimte geeft.

“Niet zo negatief, wolfiebolfie,” zei Eeris. “Je moet dit opschrijven: het ligt niet aan de Vastelingen. Die hebben geen schuld. En de goden beloven deze lieve wezens niet opnieuw uit de oceaan te rukken, want dan word ik boos.

Bella’s mond werd een streep. “Ik denk dat ik bepaal wat er in het boek word geschreven.”

Een pudding schoot vooruit.

Gulvi dook erachteraan en veranderde zichzelf in een lichtgevende dolfijn, zodat de rest in het donkere water kon kijken. Maar de pudding stopte net zo snel.

“Je hebt het bang gemaakt!” riep Eeris.

“Bang?” zei Darus. “Die wezens hebben geen oren, geen mond, geen hersenen, hoe kunnen ze nou bang zijn?”

“Angst is een van de eerste dingen die wezens leren,” zei Bella. “Want als je niet bang bent dat je wordt vertrapt … word je vrij snel vertrapt.”

Gulvi reageerde niet. Hij sloeg ineens allerlei kleuren uit, alsof zijn licht een regenboog had opgeslokt. De kleuren volgden zijn hartslag, en ondanks dat het middernacht was konden de goden hun hele omgeving prima zien. Bella greep al naar Gulvi, bang dat hij ziek of gewond was.

Niets was minder waar. Hij glimlachte breed en mompelde iets. Daardoor konden de andere goden het ook zien: slierten in het water, stromingen hier en daar, werden een andere kleur. Alsof een toverspreuk heel langzaam door de oceaan zwom.

“Mijn Laterwater! Het is hier!” piepte hij, zijn stem zo hoog als een baby. In dat water kon je herinneringen zien. Het verleden, en misschien een stukje toekomst. Als je iets zelf had opgeslagen, werd het beter en langer bewaard, maar alles kon verschijnen als je erom vroeg.

Zo speelde een film af van plaatjes van de afgelopen miljoen jaar.

Het land was nog steeds kaal … maar toen ze aankwamen was het nog kaler. Nu hadden ze tenminste hun Troon, de rivieren, bergen, een gekleurde dekens van bacteriën over de grond.

De Beweeglingen waren nog steeds klein en zwak … maar jaren geleden waren ze nog véél kleiner en deden nog veel minder.

Iets dat zelfs goden konden vergeten.

“Ze zijn al enorm gegroeid,” zei Gulvi. “Maar het duurt lang. Het gebeurt niet in een paar hartslagen, en dat heeft niks te maken met hoeveel ruimte ze hebben.”

Bella zwom erlangs, haar hoofd vol grappige of verdrietige momenten van de afgelopen eeuwen. De eindeloze moppen van Darus en struikelpartijen van Eeris. Geen moment van de herinneringen was gevuld met een boze blik van haar of Ardex, want dat had nooit iets opgeleverd. De gefaalde probeersels en spelletjes, die hadden hen verder gebracht. Ze had het allemaal voor geen goud willen missen.

Wat hadden ze eigenlijk al veel bereikt. Wat waren ze al ver gekomen. Ook nu had die rare puddingrace antwoorden gegeven, net zoals Ardex’ domme idee om een vlam te spugen naar het water.

Er was nog één plek over om Eeris’ laatste levenskenmerk te proberen.

Ze had zin om het te doen.

Ze schrok er zelf van. De beelden lieten zien wat ze konden bereiken als ze het bleven proberen. Wat dom zeg, dat ze een paar dagen geleden nog best wilde vluchten naar het Hemelpaleis. Dom, dom, dom, zeker voor de Godin van de Wijsheid.

Wat ging ze daar doen? De hele dag rondzweven zonder doel? De zoveelste saaie missie die niet mis kon gaan, omdat Vader het beval?

Misschien had Darus gelijk met z’n Zyme. Het leven is niet iets dat ooit veilig is, ooit opgelost. Juist die uitdaging is een spel dat je blijft spelen.

8. Samen of niet

Ardex rende zij aan zij met Hanah, op zoek naar de plek waar de poort nu weer was verschenen. Zij kon het sterk voelen. Hij een stuk minder, maar goed genoeg om haar bij te houden. De Hespryhond waren ze lang geleden kwijtgeraakt: die sliep ergens op het strand. Hanah vertelde dat Feria haar huisdier ook op gevoel terug kon vinden, als ze eindelijk eens terugkeerde van haar reis met Cosmo.

“Ik kan het doen,” zei hij. “Ik kan de rest overtuigen dat ze ook terug willen. We laten deze planeet met rust, zoals je blijkbaar wilt.”

“Ik hou daar niet zo van,” zei Hanah, terwijl ze de volgende heuvel oprende. “Andere wezens ompraten. Iets laten willen wat ze eigenlijk niet willen.”

“Ze hebben er gewoon nog niet over nagedacht,” zei Ardex snel. “Ze weten nog niet eens dat deze poort bestaat!”

“En waarom niet, hè? Waarom heb je dit geheim gehouden?” Hanah wees naar een stipje in de verte. Ardex zag de poort, maar ook de andere stipjes ernaast. Darus, Eeris en Bella renden over het strand. Ze gingen richting de poort, maar leken er niet in geïnteresseerd. Tja, als je niet al te lang keek, was het ook niets anders dan een stel stenen in een wereld vol stenen.

Ardex stak zijn linkerpoot omhoog, grotendeels versnipperd, samen met zijn linkerslagtand. “Omdat hun experimenten moesten doorgaan, anders sterven wij. Daarom zei ik niks. Maar nu weet ik dat vluchten de beste oplossing is. Misschien wel de enige oplossing.”

Het moest nu tijd zijn voor Hanahs voorwerp. Die poort kon elk moment haar krachtige Zielscheurder laten verschijnen. De naam was angstaanjagend, want het kon gebruikt voor angstaanjagende dingen, maar Ardex had het zijn zusje alleen zien gebruiken voor lieve dingen. Hij begreep niet goed hoe het werkte. Hij wist alleen dat, na elk gebruik, de wereld een stuk meer levende wezens had, gezonder en sterker. Hij ging ervan uit dat je hem ook omgekeerd kon gebruiken, om alle levende wezens in één ruk uit je omgeving te halen.

Precies wat ze nodig hadden om hun Beweeglingen te versterken. Maar Ardex wist niet meer of hij dat wilde. Hanah leek het ook niet te willen. Ze had een belachelijk sterke magische poort gemaakt, en kwam er toen achter dat ze het niet kon beheersen. Een connectie met Vader, de Oppergod? Wat als die poort ineens op Dalas verschijnt? Al die wezens zouden zo het Hemelpaleis kunnen binnenwandelen en …

Dáárom rende ze zo hard op de poort af. Om hem te bewaken en af te sluiten. En om te voorkomen dat haar Zielscheurder in de verkeerde poten viel.

Ardex’ poten die hem nu heel graag wilden hebben.

Toen zijn familie Hanah zag, maakten ze direct een bocht naar links en renden op haar af. Precies tegelijkertijd, alsof het was afgesproken. Bella duwde haar Beweeglingen in het water om Hanah een stevige, warme knuffel te geven. Hanah bleef kort knuffelen, maar wilde door, haar snuit alweer gericht op de poort. Haar ogen bestudeerden de lading Beweeglingen die over was, verdrietig en vol medelijden.

Ardex kwam ertussen staan. “Je gaat onze Beweeglingen vermoorden, of niet?”

Hanahs ogen werden zo rood als haar vacht. “Ik zou nooit leven uitwissen! Jullie kennen mij dus echt niet.”

Ze stampte bij hen vandaan. Eeris legde haar nek neer als een slagboom. Hanah leunde ertegenaan, maar klom niet over het obstakel heen. “Als jullie sneller leven willen, dan moet ik dat toestaan. Maar ik zeg, keer op keer, dat je het niet moet willen. Dat je moet genieten van elke dag die je hebt en niet moet haasten.”

“Haasten? We wachten al een miljoen—”

“Het had een miljard jaar moeten duren! Maar nee, dankzij jullie ongeduld kunnen we veel minder lang genieten van het leven.”

“Minder lang? Je weet … je weet al wanneer het leven stopt?” Bella’s stem trilde. Ze benaderde Hanah met uitgestoken poten.

Hanah schudde haar hoofd. “Niet precies,” fluisterde ze. “Gelukkig niet.”

Ardex schuifelde naar de poort. Elk moment, elk moment, dacht hij. Dan komt die Zielscheurder eruit.

“Maar … maar …” Bella keek om haar heen alsof ze ineens niet meer wist waar ze was. “We zijn zo dichtbij. We hoeven nog maar één levenskenmerk. Dit is de laatste plek, onze laatste groep Beweeglingen.”

“Het gaat niet werken,” zei Ardex meteen, zijn poot rustend op de poort. Hij probeerde nonchalant te lijken, maar zijn lichaam stond stijf van de spanning. “En wat dan? Dan is over een paar dagen te weinig levenskracht over om ons in leven te houden. We kunnen beter … terug naar het veilige Hemelpaleis.”

Hij tikte tegen de poort. Bella begreep het als eerst, toen Eeris, toen Gulvi vanuit een rivier, en als laatste Darus. “Zeg, hoe vaak heeft Vader sorry gezegd? Als het minder dan tienduizend is, hoeven we niet terug.”

Ze keken allemaal naar Hanah. Zij knikte. “Ik ben vrij zeker dat je hiermee terug komt. Stap erin, je komt weer in een draaikolk, en je ligt in je veilige bedje. De keuze is aan jullie.”

“Mee met ons ga jij toch wel?” Bella pakte haar zusje vast.

“Nee. Maar ik red me wel, echt.”

“Het is samen of niet,” zei Eeris direct.

Ardex was hier al bang voor. Hanah zei dat ze niet terug kon. Dat Vader boos was op haar. Dus “samen of niet” betekende sowieso “niet”. Hij voelde de poort rommelen, als een pan die langzaam begon te koken. Hij plaatste zijn lichaam ervoor.

“Ik moet toegeven,” zei Eeris, “dat ik geen idee heb hoe we het laatste levenskenmerk moeten doen. Onze Beweeglingen moeten kinderen krijgen. Voortplanten. Alleen dan weet je zeker dat je blijft bestaan. Maar hoe?”

“Zoals ik al zei—”

“Nee, Darus, doormidden snijden gaat niks opleveren.”

“Hoezo niet? Je wilt van één ding twee dingen maken, dan doe je—”

Het zijn geen stenen!” Bella duwde Darus tegen de grond. “Het zijn levende wezens! Die angst voelen, en pijn, en …”

Hanah glimlachte flauwtjes. “Dus … ze leven al?”

Ardex vond dit de verkeerde kant op gaan. Iedereen was honderd hartslagen stil, waarna Eeris haar laatste groepje Beweeglingen in het water legde. Zonder dat ze iets deed, zonder dat Hanah iets deed, zagen ze nu pas dat sommige al voortplantten.

De pudding sneed zichzelf in twee. Van één pudding kwamen twee kleinere, nog meer misvormde puddingen. Zo werden het er langzaam meer—zo langzaam dat het nog jaren kon duren voordat ze allemaal een kindje hadden gekregen.

De poort schudde, alsof het een trommel was waarmee de lucht muziek maakte. Ardex draaide om. De paarse sluier opende, heel kort, en een perfect ronde bal van licht vloog op hem af. Het voorwerp stuiterde tegen zijn slagtanden en rolde over zijn gezicht, totdat zijn katachtige reflexen het in zijn rechterklauw grepen.

Ardex hief de Zielscheurder boven zijn hoofd. “We moeten terug! Het Hemelpaleis is waar we horen, niet deze achterlijke planeet! Het Hemelpaleis! Denk aan de tuinen, de wolken, de gebouwen, nooit meer gevaar—zijn jullie het allemaal vergeten?! Als jullie niet meegaan, vernietig ik alle Beweeglingen!”

Steeds meer Beweeglingen stopten met leven en veranderden in piepkleine dode wezens die naar de bodem zakten. De goden versnipperden verder, Gulvi al bijna onherkenbaar.

“Stop! Stop!” Eeris en Bella probeerden de Zielscheurder uit Ardex’ klauwen te trekken, maar hij was te sterk. Darus stampte stenen uit de grond om Ardex uit evenwicht te halen, maar de God van Vuur verbrandde al het land onder zijn voeten tot zwarte as.

Hanah zag het met lede ogen aan. Ze deed niks om het te stoppen. Ardex zag de laatste hartslagen van dierenleven op Somnia verdwijnen, en wist dat zijn familie binnenkort wel moest volgen naar het Hemelpaleis.

Bella zag precies hetzelfde, maar voelde het tegenovergestelde: paniek en verslagenheid. Het Hemelpaleis was mooi, ja. Maar zij wilde hier zijn en avonturen beleven met haar lieve en grappige gezinsleden.

Darus gromde naar Ardex, maar liep naar de poort. Eeris deed hetzelfde. Gulvi zwom er al omheen, zijn vinnen tintelend van nieuwsgierigheid, van de wil om de poort aan te raken en weer thuis te zijn. Bella hoorde de zware vleugelslagen van Cosmo vlakbij. Hij en Feria zouden ook al een tijdje versnipperen en op de weg terug zijn. Was het echt zo erg om nu terug te gaan naar het Hemelpaleis? Als Ardex het zo graag wilde? Als iedereen ernaar verlangde?

Haar glanzend zwarte wasbeerpoten stampten het water in—

En ze trok iedereen terug op het land. Als een moeder die haar kinderen mee naar huis trok nadat ze waren weggelopen.

Ja, het was erg. Vader had hen verbannen, ze gingen niet zomaar terug. Nu wilde Ardex hetzelfde doen: met geweld zijn zin krijgen. Haar stem was neutraal, maar luid. “We gaan niet mee, Ardex. We gaan niet terug.”

De omgeving werd een stilstaand schilderij van goden die aan andere goden hingen, omdat hun poten allemaal waren versnipperd.

“Hoe meer we verlangen naar thuis en alles oplossen,” zei Bella, “hoe meer we onze kans op deze planeet verpesten.”

Ardex’ nagels groeven in de Zielscheurder. Een diepe zucht trok door de godenkinderen, Hanah het meest van iedereen.

De poort brokkelde af.

9. Blaadfanaat

De paarse lichtflitsen bleven overeind, net als één stapel stenen, maar de rest van de poort brokkelde tot gruis. Bella besefte de waarheid: de poort was alleen maar ontstaan omdat zij zo terug naar huis verlangden. Hun verlangen voedde de poort. En als je het weghaalde, hield alleen Ardex de poort nog overeind, met zijn onverzetbare wil om wraak te nemen op vader.

Ardex’ stem was droog en schuurde vanwege de brandende vlam op zijn tong, klaar om de laatste Beweeglingen uit te wissen. “De poort verdwijnt alweer! Ik beslis: we gaan samen naar het Hemelpaleis. Jij ook, Hanah.”

Ze bleef zitten. “Gaat niet, Ardex, en niks kan dat veranderen. De Beweeglingen sterven niet omdat ik iets doe, of jij, of Vader.”

Bella dacht terug aan de levenskenmerken. Ademhaling? Hier was ook zuurstof in het water, want hier waren ook planten in het water. Waarnemen en Bewegen? De Beweeglingen vluchtten razendsnel weg voor hete Ardex aan de waterrand, dus dat zat ook goed. Sommige lieten een straaltje stofjes achter in het water, alsof ze van angst in hun broek plasten—Stoffen Uitscheiden werkte ook nog. Ze hadden net nog aan Voortplanting gedaan, en hun kinderen waren een stuk kleiner, dus Groeien moesten ze ook kunnen.

En eten, Stoffen Opnemen, werkte toch ook? Ze haalden hun eten toch uit stofjes in het water? Die stofjes leken er nog te zijn. Bella zag ze fonkelen als sterren in het water. Veel groter en duidelijker dan jij ze zou zien, beste lezer, met pietluttige mensenogen.

Maar het waren wel héél weinig stofjes. Sterker nog, hoe langer ze keek, hoe meer de laatste sterren doofden. Een hele lading Beweeglingen wilde voortplanten, bewegen, ademhalen, leven … maar er was niet genoeg voedsel.

“Ja, leven heeft alle kenmerken nodig,” zei Hanah rustig, alsof Ardex niet op het punt stond om alles te vernietigen en iedereen door de poort naar Thuis te slepen. “Daarom is het zo zeldzaam. Daarom moeten we héél goed ervoor zorgen. Zoals de poort werd gevoed door jullie verlangen naar Thuis, kunnen Beweeglingen alleen leven als de omgeving genoeg voedsel heeft.”

“We hebben niet meer!” zei Eeris. Ze stuiterde heen en weer tussen de poort en Bella. Tussen snel naar huis vluchten, met de staart tussen de poten, of proberen deze plek nog te redden. Bij elk rondje trok deze blaadfanaat wat meer planten uit het water, als souvenirs voor thuis. “Wat gaan we doen? Stenen voeren?”

Bella keek naar Darus. Dat deden ze altijd als het woord steen, aarde, of berg werd genoemd. Alsof Darus je door het hele universum kon horen als je één van die verboden woorden uitsprak. Hij keek bedenkelijk.

“Zeg, stenen, hè? Voor jullie zijn het grijze dingen. Voor mij zijn ze alles. Het is bijna alsof ze voor mij leven.” Darus stampte op de grond. Tien stenen vlogen de lucht in op zijn commando, om boven de grond te versmelten tot een standbeeld van een plant. “En toch stellen jullie steeds voor dat we dit laten opeten door Beweeglingen? Mijn stenen? Mijn baby’s?”

“Het zijn geen baby’s!” krijste Eeris naar hem. Een pruik van zeewier schoof over haar hoofd, want natuurlijk wilde ze alles meenemen als ze dan toch naar Thuis gingen. “Stenen voelen niet, ze groeien niet, ze verbruiken geen zonlicht zoals planten, ze hebben geen levens … ken … mer … ken.”

Het besef daalde in.

Dáárom maakte Darus een bloem in de lucht. Dáárom begon hij zijn verhaal over hoe stenen voor hem leven. Dáárom staarde de rest haar moeilijk aan.

“Het is ongehoord,” mompelde Ardex, zijn dreigementen en Zielscheurder vergeten. “Leven dat ander leven … opeet … "

“Planten voldoen ook aan alle levenskenmerken,” zei Eeris treurig. Ze keek om haar heen en zocht steun bij iemand. Al haar familieleden keken met medelijden, en Hanah droeviger dan iedereen, maar het moest gebeuren. De Beweeglingen hadden voedsel nodig. Veel voedsel, sneller voedsel, beter voedsel. Een paar losse stofjes drinken die door het water zweefden was niet meer voldoende. Als ze wilden groeien, sterker worden, langer leven … moesten ze planten gaan eten.

Eeris schudde alle planten weer van haar lichaam. Ze lagen om haar heen als oude, gerafelde kleding die haar niet meer paste. Elk blad met meer stofjes voor Beweeglingen dan de halve oceaan.

“Is er geen andere manier?” Ze krulde haar nek om Darus heen. “Toch stenen? Hè? Of … of … misschien leven ze wel op zand! LUCHT! Ja, van lucht hebben we—”

“Lucht is al een ander kenmerk: Ademhaling.”

“Stenen bevatten weinig dat de Beweeglingen nodig hebben,” zei Darus ernstig. “Het is niet zo raar dat planten die leven precies de stofjes hebben die andere levende wezens kunnen gebruiken.”

Bella aaide over Eeris’ gebogen nek. “Het moet gebeuren.”

De open plek bleef minutenlang stil. De poort zakte alweer. De goden waren zo versnipperd dat ze moeilijk konden bewegen. De godenkinderen zochten elkaar op en gaven Eeris een troostende omhelzing. Ardex bleef bij de poort staan, Hanah aan de andere kant.

“Is dit wat jullie willen?” vroeg Hanah. “Je zou nog miljoenen jaren kunnen wachten en de Beweeglingen zullen het zelf uitvogelen. Ze zullen toevallig zelf leren hoe je planten eet, en hoeveel voedsel dat geeft. Willen jullie het versnellen?”

“Of we sterven voordat het gebeurt,” gromde Ardex. Zijn staart krulde rondom de poortstenen, alsof hij het daarmee kon tegenhouden.

Eeris was de eerste die haar kop boven de omhelzing uitstak—ze bleef een giraffe—en Hanah aankeek. Ze veegde een traan weg.

Of misschien waren dat mijn eigen tranen, beste lezer. Maar zoals Eeris altijd zei: niet zo negatief. Planten zullen worden opgegeten, maar in ruil daarvoor zal deze planeet prachtig leven krijgen, en flinke sprongen vooruit maken. Wie weet, de volgende keer dat we de godenkinderen bezoeken, lopen er wel dieren over het land.

“Ja. Het moet maar.”

Iedereen pakte de bladeren die Eeris had uitgestrooid. Ze brachten die snel naar de laatste groepen Beweeglingen en legden ze vlak voor hun neus. Dat was niet genoeg. Ze konden niet plotseling begrijpen dat je een plant moest eten, hoe je het moest eten, en hoe je het moest gebruiken.

Hanah klapte haar poten tegen elkaar. De Zielscheurder vloog van Ardex’ klauwen in de hare, alsof ze een baby tegen de borst drukte. Het voorwerp gloeide en trilde terwijl Hanah langs het water liep. Toen pas zag Bella stuk voor stuk hapjes uit de bladeren gaan.

Voor jou, beste lezer, natuurlijk piepkleine onzichtbare hapjes van een blad. Iets dat je al miljoenen keren hebt gezien. Voor deze wereld een wonder—de eerste planteneters—en Bella zag de Beweeglingen glimmen in alle kleuren.

Ardex was sterk genoeg om de poort tegen te houden. Zijn staart werd uitgerekt als een elastiek, zijn slagtand schrapend van inspanning, maar hij hield de poort op z’n plek.

Maar waarvoor? Zijn familie wilde duidelijk hier blijven. Zelfs Bella wilde hier blijven. Alleen zijn eigen verlangen hield de poort hier. Ging hij alles weggooien voor één kans op wraak?

De versnippering was al omgekeerd: iedereen kreeg razendsnel zijn lichaam terug.

Niet zo gek, want de hoeveelheid Beweeglingen onder water explodeerde. Als een bom die afging en geen vlammen en rook produceerde, maar levende, zwemmende, energieke wezens.

Hij keek een laatste keer om. Naar de paarse lichtflitsen in de poort. Hij dacht de ingang van het Hemelpaleis al te kunnen zien, als een afdruk die blijft nadat je op het raam hebt getekend. Zijn neus dacht even de frisse wind te ruiken, zijn vacht de tollende Hemelwolken te voelen.

Hij liet de poort los.

De goden gooiden bergen bladeren in het water, maar dat bleek snel overbodig. Alle planten waren al onderwater. En nu de Beweeglingen het begrepen, gingen ze zelf op zoek om zich vol te vreten. Tegen de tijd dat Ardex naast Bella stond, vertrok de eerste groep razendsnel.

De poort werd weggedragen door de beginsels van vissen. Hij zakte verder, steeds meer opgeslokt door de golven, tot hij in elkaar stortte. Het licht doofde en Hanahs lichaam groeide.

De poort was weggezwommen, en daarmee misschien wel zijn laatste kans om terug te keren in het Hemelpaleis. Een ander had dit misschien een verdrietig moment gevonden, of een moment van liefde voor zijn gezin. Ardex stampte boos weg van de plaats en wilde een week lang met niemand meer praten.

Maar een week hadden ze wel. Als het goed ging, hadden ze misschien wel miljoenen jaren.

Want vanaf nu leefden de meeste Beweeglingen van planten. Weefsels vol voedzame stofjes. En van de energie die ze daarvan kregen, werden ze groter en groter, en meer en meer, en groter en groter, en meer en meer …

10. Epiloog

Bella dook in het water en genoot. Het leven was geëxplodeerd. Sterker nog, het voelde alsof het honderden keren was geëxplodeerd. Ze kon nauwelijks een stukje zwemmen zonder tegen een groep Beweeglingen aan te botsen—wezens die ze nu toch langzaamaan Dieren gingen noemen. Het enige verschil was een beetje voedsel. Planten eten. Maar het voelde alsof ze leven opnieuw hadden ontdekt.

Hiervoor deden ze het. Hiervoor gaven ze al hun tijd en tranen aan deze barre planeet.

Bella zag al de eerste visachtige vormen door haar godenogen. De oceaan vulde zich met kleuren, beweging, leven. Duizenden diersoorten die nét een andere manier hadden gevonden om te bewegen of voedsel te zoeken. Over de roestende zeebodem kropen de eerste wormen, die steeds meer tunnels achterlieten. De dieren aten de planten weg, maar de stofjes die ze uitscheidden hielpen de planten juist ook met groeien.

Alles leek, voor nu, in balans. Alsof Vader toch behoorlijk slim was geweest toen hij de wetten van het universum bedacht. Alsof, als je maar lang genoeg wacht, op elke plek een Hemelpaleis kan ontstaan.

En nu alles even goed ging, vond ze het tijd om te spelen. Even te zwemmen, elkaar nat te spetteren, Darus belachelijk te maken om zijn volgende slechte grap. Er zouden vast volgende problemen komen. Zo waren er nog geen planten op het land, en dus zeker geen dieren.

Maar tot die tijd? Ze hadden de speelbal van Thuis terug—maar eigenlijk was de hele planeet hun speelbal.

Hanah bleef een mysterie voor haar. Ze wilde een paar dagen blijven, maar stond erop dat ze daarna weer alleen verder moest. Dus toen Bella weer als een dolfijn uit het water sprong, samen met Gulvi, stond Hanah klaar met haar Zandmannetjes om weg te lopen.

Darus praatte tegen een half-luisterend oor. “Maar hoe heb je die poort gemaakt? Kan je ’t mij leren? Hoe kwam je aan die bijzondere stenen?”

“Die poort was een grote fout,” zei Hanah, die het strand afspeurde naar haar Zandkoning. “Ik kon het niet controleren. En nu heb ik per ongeluk allemaal hele sterke magische voorwerpen losgelaten op deze wereld.”

“Ja, waar blijft de mijne?” zei Darus. “Iedereen heeft iets. Behalve Bella en ik.”

Hanah haalde haar schouders op. “Ik zal ernaar zoeken. De poort heeft ze vast een keer uitgespuugd toen ik er niet bij was.”

Bella klom het strand op en schudde haar wasbeervacht droog. “Denk je dat Moeder erachter zat? Dat ze ons wil helpen?”

Hanah lachte. “Nee. Dat zou Moeder zéker niet doen.”

Bella en Darus fronsten. Moeder was altijd lief geweest. Als ze terug waren gekeerd naar het Hemelpaleis, had iedereen haar sowieso als eerste opgezocht. Vader speelde Oppergod; Moeder stond achter hem om de rotzooi te repareren.

“Maar ik wil jullie beeld van haar niet verpesten. Zie je, hoe langer ik blijf, hoe meer ik verpest.”

“Nee Hanah, nee. We willen je bij ons, in de Troon.”

“We zijn niet gemaakt om in een huis te zitten en het leven te vertellen hoe het moet zijn.” Hanah ging weg—Bella voelde dat ze niks eraan kon doen. “Zyme, zyme, zyme.”

Onze Beweeglingen waren allang levend, dacht Bella. Maar wij waren weer te gehaast en vonden dat het niet snel genoeg ging. Hoe konden wij dat weten? Leven kan er op zoveel manieren uitzien, toch? Volgens Darus leven zijn stenen misschien wel. Had ik maar—

“Hanah, heb jij mijn Boek der Betekenis gezien?”

“Nee. Maar als ik hem tegenkom, verstop ik hem waar niemand hem kan vinden.”

Bella wist niet of ze een grapje maakte. Hanah lachte er niet bij, maar ze klonk altijd lief, nooit gemeen of boos. Ze keek ook lief terwijl ze wegliep. Verder het land in, verder naar het Zuiden. Zij kon vast en zeker wel langs die mysterieuze grens. Misschien had zij hem wel gemaakt, om te voorkomen dat Bella en de rest te snel de wereld zouden ontdekken.

Hanah zwaaide plotseling naar boven. Cosmo stoof door de hemel, een reusachtige vogel die nu nog sneller was met zijn Windvlaagvleugel. Feria, een beeldschone roze vos, hing in zijn klauwen. Toen hij haar neerzette, rolde ze meteen op haar eigen poten.

“Ik ga nooit meer vliegen!”

“Ik was nog wel zo heel voorzichtig!”

“Voorzichtig? Ik ben blij dat mijn ribben niet zijn gebroken! En dat mijn Hespryhond zo slim was om zelf te lopen!” Feria gaf iedereen een knuffel, terwijl Cosmo verbaasd zijn vleugels naliep op scherpe stukken of randen.

“Maar we moesten snel zijn,” zei Feria. “Het is een gekkenhuis daar. Elke oceaan raakt bomvol met van alles en nog wat.”

Bomvol? Bella vond het wel meevallen, maar besefte dat het over een tijdje wél bomvol zou zijn. Het leven groeide snel. Eeris probeerde de planten mee te laten groeien, zodat er altijd te eten was.

Maar een planeet? Een oceaan? Die kan niet groeien. Bella wist zelfs zonder Boek der Betekenis waar dit heenging. Vandaag zou ze spelen en genieten. De komende maanden zou ze zich netjes houden aan Zyme. Ook omdat ze bang was dat Hanah achter elke steen schuilde om te controleren of haar gezin wel luisterde.

Maar het duurde niet lang, beste lezer, voordat ze opnieuw in paniek waren en razendsnel de volgende stappen in de evolutie wilden maken. Als een keten van problemen die alsmaar langer wordt. Een keten van voedsel.

 

En zo ging het leven door …

Kies het lettertype dat je leuk vindt.

Boek

Modern

Speels