2. Roverjager

De president van Barbala stond op het punt om Paunets verzoek af te wijzen. Hij had gehoopt dat het makkelijker zou gaan, maar nu moest hij met een héle goede uitleg komen.

Hij had niks.

“Om eerlijk te zijn, edelachtbare, ik verveel me dood.” Het was de waarheid. Het was niet de hele waarheid.

Paunet was een pauw met prachtige gekleurde veren. Toch droeg hij bijna altijd een nóg kleurrijkere jurk eroverheen, zelfs al maakte dat lopen en vliegen erg lastig.

Hij stond in een beige gebouw vlakbij de haven. De zoute zeelucht kon hier zo naar binnen, want de hele linkerkant was een groot gat. Een cadeautje van de laatste aanval van een vijandelijk schip. De enige reden dat de rest van het eiland overeind stond, was omdat de originele Zeevaarders het heldhaftig hadden verdedigd.

Een donkerbruine houten tafel scheidde Paunet van de President: een bruinzwarte haas met oren tot het plafond.

“Verveling is geen reden. Je komt uit een rijke, welgestelde familie. Waarom heb je nog meer geld nodig?”

“Maar president, dit wordt niet zomaar een schip, heur. Dit wordt het beste schip ooit! Geen vijandelijk schip is veilig. Deze oorlog hebben we zo gewonnen.”

Paunet sloop dichterbij. Niet omdat hij bang was voor de president—hij was praktisch familie—maar omdat de jurk niet meer toestond. “Heb je ’t weer gehoord? Het volgende waardevolle schip is zoekgeraakt. Wat was het nou? De Streek? De Preek? De Veeg?”

“De Steek,” bromde de president.

“Zeg ik toch! Geef mij een ruimte naast de haven, geef mij een kist Soliduri, en ik ga voor u op de vijand jagen.”

De president schudde zijn hoofd, waarbij zijn oren flapperden als haren in de wind. “Waarom doe je dit? Je hebt een veilig leven hier op Barbala. Geld, status, vrouw, kinderen. Heb je überhaupt ooit op een schip gestaan?”

“Nee! En dát maakt het zo spannend! Ik, eh, ga ook een bemanning nodig hebben. Dieren die weten hoe je een zwaard aanzet.”

“Hoe je een zwaard aanzet?”

Paunet lachte snel. “Ha, ik maakte maar een grapje heur. Ik weet natuurlijk dat je een toverspreuk roept om een zwaard te gebruiken.”

De president lachte. Zijn hazenogen gleden over de bouwtekeningen op tafel. “De tekeningen zien er goed uit. Als je dit weet te bouwen … zelfs Kapitein Pi lijkt een speelgoedbootje te hebben!”

Bij het horen van die naam kromp Paunet ineen.

“Met alle respect, Kapitein Pi en die Zeevaarders worden vereerd alsof ze goden zijn—maar dat zijn ze niet. En ik wil dat bewijzen.”

“Maar waarom?”

Die vraag had Paunet zichzelf keer op keer gesteld.

Zijn familie had grote landgoederen op het tropische eiland Barbala en schatkisten met goud. Hij had inderdaad geluk. Hij had een luizenleven.

Maar dat was dankzij zijn vader. Een van de originele Zeevaarders, die wél verstand had van dingen zoals geld en handelen. Hijzelf was nooit geïnteresseerd.

Dus al jarenlang werd zijn rijkdom gestolen en vernield, recht voor zijn snavel. Ze waren al negen jaar in oorlog omdat Frambozi en andere gekken vonden dat ze ook recht hadden op een paar tropische eilanden.

Wat als hij de president vertelde dat hij op wraak zinde? Nee, hij werd sowieso afgewezen. Iedereen die de haven verliet met een schip en wraak, stierf binnen een week, of werd zelf een zeerover.

“Ik verveel me. Ik wil een uitdaging. Ik ga voor jou op de vijand jagen.”

“Je vraagt veel te veel,” mopperde de president. Dit ging de verkeerde kant op.

Wie de prijs weigert te betalen, is nooit een Hemelvoorwerp verschuldigd geweest!” zei Paunet deftig.

“Je kan nog zoveel gezegdes opnoemen, het blijft—”

“Het zijn maar duizenden goudstukken. Ik vraag niet de Vuurring, of het Boek der Betekenis, of het Laterwater, of je eerstgeboren zoon, of een ander groots offer.”

De president stond op het punt weg te lopen. Paunet twijfelde. Hij wist dat het misschien hierop aankwam, maar het deed toch een beetje pijn. “Ik ben bereid mijn hele fortuin in dit schip te steken.”

De president klapperde zijn lange tanden en beukte zijn neus gemoedelijk tegen Paunet. “Zo mag ik het horen! Dat scheelt ons een hoop Soliduri. Ja, ja, ja, dan kan ik je wel steunen.”

“Mooi.” Paunet glimlachte en stak een vleugel uit.

De president begreep het niet en wees met zijn voorpoot naar een gebouw aan de overkant. “Die staat leeg. Daarin kan je het schip bouwen. Als je nog meer goud of materiaal nodig hebt, laat het weten.”

Toen hij naar buiten liep stond daar, zoals altijd, de kraam van een bruine mangoest.

“Ah, Paunet!”

“Ah, Monogo,” zei hij deftig. “Nieuwtjes? Iets spannends te melden?”

Monogo keek suf, alsof hij net wakker was. “Nee, nee, zelfde als altijd. Heb me niks te klagen, niks te klagen.”

“Ik ga een nieuw project beginnen. Heb je zin om mee te bouwen aan het gevaarlijkste schip ooit?”

“Huh? Nee joh, ik heb me kraampje. Prima zo.”

“Dacht ik al,” mompelde Paunet.

Hij liep het hele plein af, maar er was niks te doen. Elke dag stonden er dezelfde kraampjes die dezelfde dingen verkochten, waaronder dezelfde zinloze roddels over hun ontbijt of hun kleding.

Geen nieuws van de buitenwereld die ongetwijfeld interessanter was. Geen nieuws van zijn vader die weer op een schip was gaan staan en wereldreizen maakte—en héél duidelijk was dat Paunet niet mee mocht.

Hij besloot er geen tijd meer aan te verspillen.

Even later stond Paunet in de lege ruimte die hij had gekregen van de president. Een paar palmbomen hadden zich van buiten naar binnen gewerkt door scheuren in de muren. Maar zijn ogen zagen alleen een schip, glimmend een magisch. Een prachtig vaartuig dat hier over een paar maanden zou staan.

Zijn ticket naar een nieuw bestaan.

Het was hem gelukt. Zijn leven werd eindelijk leuk.

Hij pakte zijn lijst met benodigdheden: veel houten planken, spijkers, stof voor de zeilen, en meer.

Zijn bedienden stonden inmiddels naast hem. Hij gaf hen het commando om “in naam van de president” al deze spullen te gaan halen. En om “alsjeblieft fatsoenlijke gewassen kleding te dragen”.

Toen hij naar buiten stapte, zocht hij direct weer verkoeling onder twee palmbomen. Verkoeling kreeg hij, rust niet.

Zijn vrouw liep op hem af, een kleinere pauw met iets doffere kleuren, en gaf hem een zoen. Hij liet het gebeuren. Zijn dochter zwaaide afwezig en ging door met spelen op het strand.

Hij had zijn vrouw nooit mooi gevonden. Hij zei het niet—want dat was niet aardig—maar het was de waarheid. Vader had hem gedwongen met haar te trouwen, want ze was familie van de president. Dus ze had geld, macht, en nog meer plantages.

Toen ze trouwden, had hij haar gevraagd om haar slaven vrij te laten. Hij vond het ongehoord om andere dieren te bezitten, hoe populair het ook was. Hoe hard je ze ook nodig had voor je plantages. Het gevolg was dat zijn vrouw nu géén geld, macht, of plantages meer had.

Ze streelde zijn jurk. “Wat … wat doe je hier?”

“Oh, ik heb een nieuwe baan als, eh, inspecteur van lege ruimtes.”

Zijn vrouw trok haar veren op. “Oh, nou, dan heb ik een andere nieuwe baan voor je: inspecteur van de eettafel thuis. We gaan eten, schat, kom je?”

“Excuses madame, ik ben heel druk met—”

“Het inspecteren van lege ruimtes?”

“Ja, precies, zwaar werk heur.”

Zijn vrouw liet hem los en liep naar hun dochter. Ze speelde met het wrak van een schip. Het zoveelste slachtoffer van een gevecht tussen Frambozi, Casbrita, en nog heel wat andere gebieden.

Zijn vrouw deed een laatste poging. “Vind je het goed als wij vanavond gaan dansen met roze marsmannetjes en een palmboom offeren?”

“Wat jij wil, schat,” zei Paunet terwijl hij opnieuw zwaaide naar zijn dochter en liep naar de houtwinkel. “Tot later.”

De veren van zijn vrouw dropen omlaag, als een ijspegel die smolt.

“Gaan we écht dansen met marsmannetjes?” vroeg zijn dochter, haar gezicht onder het zand.

“Nee, schat, het was … ik weet niet waarom ik het zei.”

Het leven, beste lezer, lijkt altijd iets nieuws te willen en nooit tevreden te zijn met wat het heeft. De drang naar het onbekende is de enige manier waarop ik Paunets verhaal kan verklaren. Het zorgde ervoor dat apen op het punt stonden slimme mensen te worden; het zorgde ook voor oneindig veel leed.

Plotseling luidden de klokken van de kerk, vlak naast het plein. Dat kon twee dingen betekenen: heel slecht nieuws of heel goed nieuws.

Paunet draaide om en bestudeerde de golvende horizon. Hij zag geen vijandelijke schepen.

Iedereen zocht dekking achter een steen of een stapel kokosnoten. Ze hielden de adem in. Geen kanonskogels boorden door de muren. Geen geschreeuw galmde over het strand.

Dan was het goed nieuws.

Een groep hazen huppelde in alle richtingen. Ze hielden stukken perkament tussen hun voortanden, vastgedrukt met een vette wassen zegel. Alle waren donkerrood en bedrukt met een gelijkenis van een koning.

“Hijs de vlaggen! Eet Pompoencake! Knuffel je kinderen!” riep de voorste haas.

De boodschapper bleef staan bij de fontein, die in de tropische zomers bijna volledig opdroogde.

“De vrede is getekend. Barbala is niet meer in oorlog!

Kies het lettertype dat je leuk vindt.

Boek

Modern

Speels

2. Roverjager

De president van Barbala stond op het punt om Paunets verzoek af te wijzen. Hij had gehoopt dat het makkelijker zou gaan, maar nu moest hij met een héle goede uitleg komen. Hij had niks. “Om…