4. Geheime Bron
Paunet had dit al verwacht. Zijn schip was net enkele weken bezig en begon al ergens op te lijken, maar de president wilde steeds minder meewerken. Na het nieuws dat de oorlog was afgelopen, zagen zij iets minder de noodzaak van een peperduur schip om “de vijand” te verslaan.
Paunet vroeg om honderd houten balken—hij kreeg er vijftig. Hij vroeg meters zeil—hij kreeg één meter.
Hij wandelde met gefrustreerde passen over het plein.
“Ah, Paunet!” zei een mongoest achter een kraampje dat precies dezelfde waren verkocht als de voorgaande jaren.
“Monogo! Niet het moment! Tenzij je nieuws hebt?”
“Huh? Nee, tuurlijk niet. Heb me kraampje. Zelfde als altijd, niks te klagen, niks te—”
“Dat dacht ik al,” mompelde Paunet.
Eindelijk liep hij de president tegen het lijf.
Hij had geen geduld meer voor nette introducties en begroetingen. Zijn vleugel sloeg over de rug van de haas en hij duwde zijn snavel bijna in zijn lange oor.
“Het is een leugen, president! Dat ziet u toch ook?”
“Pardon?”
“De zogenaamde verklaring dat de oorlog voorbij is.”
“Een leugen? Ondertekend door de koning?” De haas hupste naast hem over het plein. Alles in de Cariboon had een gelige gloed over zich heen, en de natuur was zo felgroen dat je soms niet lang kon blijven kijken. Het enige vervelende was de oorlog en de zeerovers. En dat kokosnoten uit het niets op je hoofd konden vallen.
Dus waarom wil ik zo graag weg? vroeg Paunet zichzelf. Hij had dit plan jarenlang uitgedacht. En nu wist hij niet meer of hij moest doorzetten. Maar ik wil zo graag weg.
“Zo’n zegel kan ook worden vervalst, heur. Eeuwen geleden kon men zelfs Kompanenkettingen vervalsen. En die dingen waren veel zeldzamer dan een stempel en een stuk was!”
De president klapperde zijn tanden en keek sceptisch. “Stel je hebt gelijk. Wat is het plan? Waarom doen alsof de oorlog voorbij is?”
“Simpel, edelachtbare. Wij stoppen met schepen bouwen. Wij stoppen met ons verdedigen. Over een paar weken zijn al onze kanonnen verplaatst of uitgeschakeld—en tadeladozie, de vijand loopt zo binnen.”
Hij schudde zijn hazenhoofd. “Ik zie het niet. Het spijt me, Paunet. Ik ben bang dat je schip—”
Paunet legde nog meer kleurrijke veren op zijn rug. “Ik hoopte dat ik dit niet hoefde te doen,” fluisterde hij, “maar ik wéét dat het een valstrik is.”
“Pardon?” De president liep snel door, totdat ze een hoekje omgingen, met uitzicht op de loods waar Paunets schip werd gebouwd.
“Uit een geheime bron. Die beweert ook dat de vijand wel vijftig schepen heeft, met honderd kanonnen op elk schip.”
De president keek nors. “Natuurlijk, een geheime bron. Honderd kanonnen per schip.”
Paunet legde een vleugel op zijn hart en keek plechtig. “Als iemand mij vraagt een geheim te bewaren, dan doe ik dat heur, op mijn woord! Ik kan alleen zeggen dat ik deze informatie heb van een vijand die is overgelopen. U weet hoeveel contacten mijn familie heeft.”
Eindelijk had hij de president te pakken. Hij keek bedenkelijk en liep niet meer boos weg. Paunet drukte een stuk perkament tegen zijn buik. “Mijn laatste verzoek om meer goud, ik beloof het. Dat schip wordt geweldig. Kom mee! Ik kan het laten zien!”
“Prima,” gromde hij.
Samen betraden ze de loods. Inmiddels zaten er geen scheuren meer in de beige-witte muren. Hij had zelfs een schilder gevraagd om een kleurrijke muurschildering die de hele loods bedekte.
Ook had hij twee paarse deuren geplaatst in een gat. Deze hadden geen klinken—zo’n rare uitvinding van die apen—maar een plaat waar je met je kop tegenaan kon tikken. Daarmee klikte het mechanisme los, zodat je hem daarna openduwde door simpelweg verder te lopen. Een deur die de meeste dieren tenminste konden gebruiken.
Bij binnenkomst snoof de president zijn neus.
“Ik, eh,” fluisterde Paunet, “heb wat bloemen gekocht om het wat fijner te laten ruiken.”
“Dus dáár gaat het geld naartoe?”
“Een goede geur is het halve werk.”
Gelukkig was de president niet meer sceptisch toen hij het schip zag. Het was nu nog maar een skelet. Losse houten balken, de helft van de onderkant, een stuk zeil dat nog op zoek was naar een mast.
Maar het was nu al indrukwekkend. Het duurde bijna een minuut om de hele lengte te bewandelen.
Het gevaarte stond op een rij ronde boomstammen. Zodra hij klaar was, zouden ze de deuren naar de haven openen en het schip van de boomstammen afrollen. Paunet zag het al voor zich. Hij zou op het schip springen, wind in zijn haren, de wijde wereld ontdekken.
Toen hij naar buiten ging, botste hij weer bijna tegen zijn vrouw. Hij duwde snel de twee paarse deuren dicht en gooide ze in het slot. “Ach lief, komen we elkaar wéér tegen.”
Ze vouwde haar vleugels over elkaar. “En wéér op dezelfde plek. Met … de president?”
Paunet liep snel door, terwijl zijn vleugel in de rug van de haas duwde. “Ja, ja, hij helpt mij bij het vinden van de volgende lege ruimte om te inspecteren. Drukke baan! Weinig tijd!”
“Wij gaan zingen met magische eenhoorns op een andere planeet, na het avondeten,” zei zijn vrouw. “Oké?”
“Wat een excellent idee, heur, schatje.”
Hij liep snel verder het plein op. Iedereen had vlaggen uitgehangen om het “einde van de oorlog” te vieren. Een bord kondigde een groot feest aan met kleurrijke letters: Vrede in Barbala!
“Zie je,” fluisterde Paunet, “precies wat de vijand wil. Wat is het beste moment om toe te slaan?”
De president bevroor en mompelde. “Tijdens een groot feest. Als alle bewoners niet opletten en samen op het plein staan.”
Zijn lange oren stonden stijf omhoog toen hij naar Paunet keerde. “Hoe lang totdat het schip klaar is?”
“Een maand of twee.”
“Ik voldoe aan je verzoek. Je krijgt dat extra goud. Werk door.”
De haas liep snel naar het groepje dieren rondom het bord. Terwijl Paunet wegliep, hoorde hij verbaasde kreten over waarom het feest “twee maanden moest worden uitgesteld”.
Glimlachend maakte hij een rondje langs alle winkels om extra spullen te bestellen. De president had niet eens gezien dat hij véél meer vroeg dan op de originele plannen stond.
Zo winkelde hij door totdat de nacht viel. Strepen maanlicht reisden precies door het glas-in-lood van de kerk en maakte kleurrijke figuren op het plein. Een paar stelletjes dansten eroverheen, begeleid door een aap die een instrument bespeelde. Hij moest lachen.
Barbala was een prachtig eiland, dus waarom wilde hij weg?
Zijn glimlach stopte bij het zien van zijn gebouw.
De deuren waren geopend.
De inbreker had ze wel netjes dichtgedaan, daar niet van, maar het slot verraadde hen: deze lag in twee stukken in het gras.
“Hallo?” zei Paunet met piepende stem. Dom, zo dom. Je had juist niks moeten zeggen!
Er kwam geen reactie. Zijn linkervleugel duwde voorzichtig de linkerdeur open. Zo voorzichtig, dat alleen zijn snavel door de opening paste. Hij nam een teug adem en duwde de deur verder open.
De ruimte was donker en verlaten. Maanlicht kwam alleen door de kleine raampjes helemaal bovenin. Het enige geluid was de wind door de palmbomen en de kletsende golven van het strand iets verderop.
Maanlicht dat precies een brief verlichtte.
Het perkament zat geklemd tussen twee balken, zodat het overeind bleef staan. Was dat … een doodshoofd? Rode letters, alsof ze waren geschreven in bloed. Een icoon van een dolfijn met vlijmscherpe drietanden—die werd gebruikt om de Vloek van de Dolfijnenpas aan te geven. Hij las alleen de eerste zinnen, want meer durfde hij niet: Vernietig dit schip of wij vernietigen Barbala. De vloek komt voor zij die het verleden vergeten of de toekomst ophemelen.
“Ik zei het toch!” krijste Paunet, terwijl hij naar buiten vluchtte, half struikelend, half vliegend.
“Er is ingebroken! De vijand is hier! Hij heeft het op ons gemunt! De oorlog is helemaal niet voorbij! Aaaaaaaah.”