8. De Wisselvlag
De papagaai met de houten poot bleef niet lang op Barbala.
Widagai sprak als eerste Paunet aan. Hulp? Aan de oh zo geweldige kapitein Pi? Dat klonk als een avontuur. Alleen had Paunet, zoals altijd, andere plannen, die inhielden dat hij brave, saaie Pi nóóit wilde tegenkomen.
Dus hij vertelde niks over het schip dat hij bouwde. Hij vertelde alleen over het dreigement dat hij had gekregen, het valse bericht dat de oorlog voorbij was, en de rare dingen die hij sindsdien had gezien.
Toen vloog Widagai naar de president. Na een gesprek van misschien een uurtje, vertrok hij alweer. Paunet wist niet wat de president had gezegd, maar de papagaai leek ervan ondersteboven en was even vergeten hoe hij moest vliegen.
Gelukkig, dacht Paunet. Mijn schip is nog altijd van mij.
De president had hem inderdaad geen cent meer gegeven. Daardoor zou het schip een paar onderdelen missen, zoals een mast, of een vlag. Maar morgen … morgen zou het af zijn en dan was hij weg.
Inmiddels wist heel Barbala van het project. Ze kwamen vaak kijken of gaven suggesties voor het ontwerp. Paunet begreep best dat een extra mast handig was, maar hij besteedde het geld toch liever aan mooie kleurtjes en een fijne geur in de cabine. Hij zei dankjewel tegen iedereen, maar ging door met zijn eigen plan.
Slechts één suggestie had hij opgevolgd. In eerste instantie noemde hij het schip de Wrat, want “hij blijft aan de tegenstander plakken, hoe hard ze ook proberen hem weg te halen”. De reactie van het eiland was nogal negatief. Dus nu heette het schip de Draak.
Toen hij die avond naar huis liep, zwaaide hij naar Monogo. Nog altijd achter zijn vertrouwde kraampje. Hij verwachtte dat Monogo tweehonderd jaar zou kunnen worden en er nog steeds exact hetzelfde uitzag.
“Ah, Monogo. Nog wat laatste woorden? Een afscheid? Morgen vertrek ik.”
Hij haalde zijn schouders op. “Zelfde als altijd. Ik snap nog steeds niet waarom je gaat. Denk je nou niet: ik heb me huis, me vrouw, me geld?”
Paunet wilde het gaan uitleggen, maar mompelde alleen: “Dat dacht ik al.”
Hij liep door naar zijn landgoed.
Toen hij de slaapkamer binnenkwam, was Paula nog wakker. Ze zat rechtop in bed en aaide met haar veren de kant waar Paunet altijd sliep.
“Is er iets dat ik kan zeggen?” begon ze. “Iets dat je overtuigt om niet weg te gaan?”
“Schat, ik heb geen keuze meer. De president heeft alles op dit schip gezet. Er zit een fortuin in. De bemanning is al geregeld en—”
“Je hebt altijd een keuze!” Paula keek weg. “Lieg niet tegen mij. De president vertrouwt je allang niet meer. Je liegt, en je draait, en verduistert zakken met goud. Het eiland verwacht dat je morgen direct zinkt als je dat schip in het water laat!”
Paula sloeg op de dekens. “Ze hebben weddenschappen geplaatst over hoe lang je het overleeft op zee. Weet je wat het hoogste bod is? Hè? Drie dagen.”
Paunet schoof zijn vleugels verzoenend in die van Paula. “Iets meer vertrouwen mag wel.”
“Vertrouwen moet je verdienen. Jij hebt geen schip gebouwd, jij hebt een fantasie gebouwd.” Paunet sprong bij zijn vrouw op bed. Zij stond op en liep naar de andere kant van de kamer.
“Nee, Paunet, het leven is niet geweldig en spannend geweest met jou. Als vader me niet had gedwongen met jou te trouwen, had ik je links laten liggen. Maar we hebben een comfortabel en veilig leven.”
Paula deed een laatste poging, haar ogen tranend, bijna op haar knieën. “Blijf. Ik zie je liever levend dan dood.”
Misschien, op een andere avond, was dit de druppel geweest. Paunet had zijn wilde plan uit zijn hoofd gezet en had zijn vrouw geknuffeld. Ze waren verhuisd naar een plek waar meer gebeurde en hadden iets gemaakt van hun veilige leventje.
Maar deze avond rook Paunet alleen de winden van avontuur en de geur van buskruit. “En ik zie niet het punt van leven als je niet echt kunt leven. Als je nooit ten volste hebt geleefd.”
Paula liet hem los. Ze snoof haar neus en sprintte naar de andere kant van de kamer. “Dan wil ik dat je alles afstaat. Aan mij en je dochter. Wel het minste dat je kan doen.”
“Wat jij wil, schat.” Paula schoof een perkament onder zijn neus. Ze had dit voorbereid, al voelde Paunet aan alles dat ze toch had gehoopt dat hij zou blijven. Dit perkament zag er bekend uit. Hij voelde eraan—waar kende hij die textuur van?
Terwijl hij zijn handtekening zette onder een tekst die zei dat hij alles kwijtraakte aan Paula, wist hij het.
Zij had dat briefje geschreven.
Zij had ingebroken en het dreigement geschreven.
Ze had vast gehoopt dat het Paunet bang zou maken. Als hij geloofde dat er enge vijanden op de loer lagen, zou Paunet wel stoppen met een schip bouwen en weg willen.
Ze begreep niet dat het hem juist extra motivatie had gegeven om de zee op te gaan. Wat is er interessanter dan een mysterie om je heen, dat je probeert te ontrafelen?
“De oorlog is echt voorbij, of niet?” fluisterde Paunet.
Paula knikte.
“Maar dat betekent … dat die papagaai ook niet … en Pi dus ook niet …” mompelde Paunet, terwijl hij zijn gedachten probeerde te sorteren.
Paula bleef knikken. “Toen ik merkte dat al mijn dreigementen je niks deden, ben ik weer gestopt.”
Paunet grinnikte en gaf zijn vrouw een laatste zoen. Tot de verbazing van allebei, was dit de eerste gemeende zoen in tien jaar tijd. “Inbreken. Vervalsen. Zwaarden laten slingeren. Schat, dat is het meest spannende dat je ooit hebt gedaan.”
Zijn vrouw glimlachte flauwtjes. Haar hart was er nog niet klaar voor, maar misschien was dit het beste voor allebei.
Barbala had zich netjes gekleed en verzameld op het strand. Joelend en klappend begeleidden ze Paunets schip, terwijl die van de boomstammen rolde, een stukje vast bleef zitten in het zand, maar uiteindelijk vrij soepel de zee bereikte.
De eerste stap was succesvol: het gevaarte bleef drijven. Enkele weddenschappen over hoe lang het duurde voordat de Draak zou zinken, of uit elkaar vallen, konden nu al de prullenbak in.
Paunet zwaaide naar iedereen. Hij greep het touw om in het schip te klimmen, toen de president verscheen. Hij droeg een vlag: prachtig blauw, met het logo van de koning van Casbrita.
Niet iedereen was het daarmee eens. De Brita hadden Barbala een tijd geleden met geweld ingenomen en er een kolonie gesticht. De originele inwoners waren nog steeds het grootste deel van de bevolking. Hazen zoals de president kwamen van nature helemaal niet voor op Barbala.
Met glimmende ogen nam Paunet de vlag over.
“We hebben misschien niet altijd op dezelfde lijn gezeten,” zei de president voorzichtig. “En je hebt zoveel goud uit onze schatkist verkwanseld dat we het nog jaren gaan voelen.”
Het hele strand lachte. De president schudde zijn hoofd en keek met verwondering naar de Draak. Meer dan vijftig kanonnen. Prachtige gekleurde zeilen aan elke mast en vlammen langs de hele rand, gekerfd in donkerbruin hout.
“Maar je hebt het grootste schip gebouwd dat ik ooit heb gezien. Ik heb de koning laten weten dat je officieel onderdeel bent van onze vloot. Maak ons trots, rare pauw. Maak deze vlag trots. Maak je vaderland trots.”
Paunet rolde hem op en stak hem onder zijn vleugel, zodat hij de president een omhelzing kon geven. Achter hem klom de bemanning al naar het dek.
Hij had zo’n vermoeden dat zijn vrouw iets hiermee te maken had. De meeste bemanningsleden kwamen van andere eilanden en waren “toevallig” hier toen hij ze nodig had. Ze droegen zich netjes en waren zeer vaardig. Paula’s laatste poging om hem in leven te houden.
“Vaarwel!” riep Paunet plechtig, terwijl hij zijn zwarte hoed afdeed en ermee zwaaide. Hij zocht zijn vrouw in de menigte, maar ze was niet gekomen. Toen hij op het dek stond, keek hij verder het eiland in, naar hun landgoed in het oosten. Daar stond zijn familie voor de deur.
Zijn dochter zwaaide afwezig. Hij blies haar een kus.
Het schip kwam in beweging. Meter na meter kwamen ze los van het strand. De bemanning werkte uit zichzelf, zonder bevelen van Paunet. Maar goed ook, want hij wist niet welke bevelen hij zou moeten geven.
De vlag van de koning scheurde hij in twee stukken en smeet hij ergens in een ton.
Hij liep naar zijn eigen kamer, benedendeks, en pakte een andere vlag. Eentje die zeker niet trots glinsterde in allerlei kleuren. Eentje die zwart was, met een doodshoofd.
Onderaan de hoofdmast maakte hij de vlag vast aan een draad. Door te trekken aan het andere uiteinde, ging de vlag omhoog, naar het toppunt van het schip.
Het strand viel stil.
Zijn eigen bemanning had het verwacht. Paula kende hem beter dan hij dacht.
Met zijn snavel pikte hij de letter D van de zijkant van het schip. Even later had zijn gevaarte een nieuwe naam: de Wraak.
“Vuile oplichter!” schreeuwde de president. Maar Paunet kon het nauwelijks verstaan, want hij was allang op zee. Ook alle “ooh” en “aah” van het strand klonken hem eerder als een engelenkoor in de oren.
Hij glimlachte, vloog zelf naar de top, en spreidde zijn vleugels wijd.
Hij ging toch niet werken voor die saaie koning? Hij ging toch niet nog langer braaf doen wat hem werd opgedragen? Hij ging toch niet op zee voor vrede?
Een nieuwe zeerover had de oceaan gevonden. Eentje met een peperduur schip en een schreeuw, in zijn hart, naar gevaar en gevecht.
Nu moest Paunet alleen nog leren hoe je in hemelsnaam een schip bestuurde.