9. Raad van Kame
Pi zag langzaam de voordelen van een onschuldig vissersbootje. Ja, ze reisden ongelofelijk langzaam. Maar ze waren ook onmogelijk te vinden op de wijde oceaan. Ze hadden zijn gezicht vast verspreid over heel Origina. Iedereen was op zoek naar Pi—niemand vond hem.
Hij voer door de Midterrazee, waar het een stuk kouder was en minder fijn om op een nat schip te zitten. Ze hadden pech met de Oerschildpad van Alasti: die zwom net op hun pad en zorgde dat ze een omweg moesten nemen.
Na wekenlang varen naderden ze eindelijk het Apenrijk. Dat lag op de noordwestelijke punt van Origina, maar was vooral goed herkenbaar door de hoge bomen en nog hogere gebouwen.
De neiging om het op te geven en terug te gaan naar het Apenrijk was groot. Zijn familie zou hem binnenlaten, maar hij wist dat hij nooit met zichzelf kon leven. Je had één kans om een held te worden voor je vaderland, en die verspilde je? Pi kreeg kippenvel van de gedachte.
Dus ze voeren door naar de Dolfijnenpas. Ooit was het hier laaiend druk. Schepen gingen van Origina naar Apranië, of Origina naar Garda, en natuurlijk weer terug. Er werd gehandeld in alles dat je maar kon bedenken. Toen de Zeevaarders kwamen en vertelden over het bestaan van de verre eilanden, werd deze zeehandel het belangrijkste op de hele planeet.
Maar sinds die vuile zeerovers lag het bijna stil. Hoe mooier je schip, hoe meer goud je verdiende, hoe groter de kans dat je halverwege door rovers werd aangevallen. Het was het niet meer waard. En de vijand durfde hem zo’n zeerover te noemen!?
Alleen de allerrijkste landen, zoals Casbrita, hadden een sterke vloot die hun schepen beschermde. Pi had tientallen jaren zulke handelsschepen verdedigd met zijn Avonturengalei.
Ze voeren naar de Cariboon en terug, maar nooit meer via de Dolfijnenpas. Want daar lag de Raad van Kame, de plek met de meeste criminelen en bandieten van allemaal.
En nu telde zijn bemanning slechts drie: hij, Doorngoud en Karlos. Hoe langer hij uit het water bleef, hoe meer Karlos zichzelf leek te worden. Er was iets in het water—een vloek, een geschenk, hij wist het niet—misschien konden ze het gebruiken.
“Karlos,” zei Pi. “Wat kan je me vertellen over die vloek? Wat is er allemaal gebeurd nadat je hier in het water was gevallen?”
“Ik heb alles al verteld, kapitein.”
Pi zuchtte. “Wij moeten … op één of andere manier … met z’n drieën de Raad innemen tegen misschien wel twintig zeerovers. Heeft het water magie? Kunnen we dat gebruiken?”
“Oh, dat zeker.” Karlos pulkte iets tussen zijn tanden uit en bekeek zijn reflectie in het water. “U weet waarom het de Dolfijnenpas heet, toch?”
“Dit was de troon van Gulvi, god van water en oceaan, in de vorm van een dolfijn. Misschien is het nog steeds zijn troon.”
“De vloek is zeker iets van goddelijke magie. Een stroming die overal naartoe gaat.”
“Maar de goden zijn weg.”
“En wat lieten ze achter? De Hemelvoorwerpen. Elke god zijn eigen magische voorwerp, dat zo sterk was dat ze het niet altijd konden dragen. Velen denken dat deze voorwerpen nog steeds allemaal bestaan, verspreid over Somnia.”
Pi groef in zijn geheugen. Alle lessen van vroeger kwamen terug, toen hij als klein jochie droomde van de zee en het leven als “de beste kapitein ooit”. Hij vroeg zijn mentoren de oren van het hoofd over de wereld, magie, schepen, en meer.
Maar deze les had altijd in zijn hoofd gezeten, want het ging over zijn eigen voorvader.
Gulvi’s hemelvoorwerp was het Laterwater. En dat klopte precies bij Karlos’ beschrijving: het toonde je beelden van het verleden … of, heel soms, van de toekomst.
Pi trok zijn uniform uit. Zijn rode dikke sjaal ging af, zijn zwarte hoed, en het lange pak dat hij altijd droeg. Uiteindelijk stond de aap in zijn ondergoed op de vissersboot. Alleen zijn riem hield hij om, met daarin wapens en gereedschappen.
“Eh, kapitein,” zei Doorngoud met vertrokken gezicht. “Wat bent u in schedelsnaam aan het doen?”
“De beste manier om het gevecht te winnen, is als je precies weet wat de tegenstander dadelijk gaat doen.”
Pi miste zijn papagaai die het gebied kon verkennen. Waar was Widagai? Zou hij nog steeds naar hem zoeken? De Raad van Kame doemde op in de verte. Net zoals vele schepen, in een nette rij, die klaarstonden om het te verdedigen.
Karlos kromp ineen. “Ik ga niet het water in. Niet het water in.”
“Ik, eh, ben meer gemaakt om op een schip te staan,” zei Doorngoud. “Aye, met een kanon.”
Pi knikte. Toen sprong hij overboord, sierlijk als een dolfijn.
Hij had zijn ogen nog niet open, of hij werd gebombardeerd door beelden. Voorstellingen die zich leken af te spelen voor zijn neus. Water en luchtbellen die samenwerkten om de illusie te geven dat iets écht gebeurde. Links van hem zag hij iets uit het verleden: hoe zijn schip in tweeën werd gehakt tijdens de aanval bij Matenhaven.
Zijn ogen moesten even sluiten. Even pauzeren. Even op adem komen voordat hij nog meer beelden zag.
Rechts van hem speelde iets af dat net was gebeurd: een doodnormale dag in de vissersboot, toen ze langs het Apenrijk kwamen. Waarom zou de magie dat laten zien? Het is helemaal niet—
Hij kon sturen wat hij zag.
Toekomst, nabije toekomst, alsjeblieft.
Hij voelde zich verbonden met het Laterwater, alsof hij het altijd had gekend en begrepen. Voor hem was het geen vloek—voor hem was het thuiskomen.
Toekomst, nabije toekomst, Raad van Kame, hoe win ik het volgende gevecht—geef me iets.
Een nieuw beeld flitste door de zee, verder weg en lastiger te zien. Een monsterschip voegde zich bij de strijd, zo rond het moment dat de zon onderging. Zoals … zoals iedereen had gezegd, iedereen die sprak over de vloek.
Hij kon niet zien welke vlag het gebruikte. Maar een simpele zeerover die zo’n duur schip betaalde? Onwaarschijnlijk.
Als halfgod hoopte hij langer onder water te kunnen blijven, zonder adem te halen. Dat bleek een valse hoop. Hij kon de toekomstvisie slechts twee keer zien—toen raakte zijn adem op.
Zijn hoofd draaide overuren en zijn lichaam leek opgebrand. Toch bleef hij nog even hangen. Hij trok een potje van zijn riem en probeerde het Laterwater erin te vangen.
Even later brak zijn hoofd door het wateroppervlak en zoog hij alle lucht in de omgeving op. Eerst gooide hij het potje op het dek, daarna klom hij er zelf bij. Doorngoud keek hem aan met opgetrokken oren. “Hmm, ik zie geen glazige blik. Weet je nog hoe je heet? Wat is je geboortedatum? Hoeveel vingers steek ik—”
“Ik voel me prima.” Dat was een leugen. Hij voelde zich ziek op een manier die hij niet kon uitleggen. Pi wees naar een eilandje vlak buiten het territorium van de raad. “We wachten daar. Rond zonsondergang verschijnt een schip dat iedereen kan verslaan.”
Dus ze wachtten.
En ze wachtten nog langer.
De schepen vuurden al enkele kanonskogels, maar totaal niet in hun richting. Testschoten, dacht Pi. Of ze hadden geluk en deze zeerovers hadden géén idee hoe kanonnen werkten.
De zon ging onder. Het water kleurde oranje, geel, rood.
En toen zwart, want een monsterschip wierp een schaduw over alles.
Pi, Doorngoud en Karlos schoven hun bootje stiekem langszij. Toen ze dichtbij genoeg waren, sloegen ze hun nagels in het hout en klommen over de zijkant omhoog.
Dit schip heette de Wraak. De wraak van de koning? De wraak van een zeerover? Of de wraak van een god?
Daarop kreeg hij snel antwoord. Hangend van de rand konden ze net over het dek kijken.
“Nee, u bent kapitein. Wat moeten we doen? Welke kanonnen geladen? Waarheen moeten we varen?” Een aap riep het tegen een pauw, met handen in het haar.
“Ik weet het niet! Ik weet het niet! Doe wat jullie denken dat—”
“U bent de kapitein!”
“Nou, ja, ik zou voorstellen dat jullie eens een goed boek lezen. Iets over militaire strategie of—”
De aap kreunde. “Wij kunnen niet lezen!”
“Oh, nou, geen problem, heur. Roep iedereen bij elkaar, dan geef ik jullie een lesje in het alfabet en—”
“Geen tijd!” De aap scheurde uit frustratie een deel van zijn shirt.
“En jullie zijn van plan om te vechten in … deze kleding?”
“Commando’s, kapitein, commando’s.”
“Eh, eh, nou, hijs de zeilen! Stuurboord! Nee, bakboord! Laad alle kanonnen en—”
Pi klom verder het dek op en maakte zichzelf kenbaar. “Ik hoor dat jullie op zoek zijn naar een echte kapitein.”
Hij begon de bevelen uit te delen. De bemanning keek even naar Paunet, maar die leek opgelucht dat een ander het overnam en deed niks.
Dus ze luisterden naar Pi.
Doorngoud rende meteen naar een kanon dat vrij was. Karlos sleep zijn nagels aan de mast. Pi had het hele schip op volle vaart, in de juiste richting, voordat de zon onder was.
Ze naderden de lijn schepen, maar die vielen niet aan. Ze vochten met andere schepen dichterbij de Raad. Dat krijg je met al die zeerovers, dacht Pi glimlachend, die verraden elkaar.
Hij kon twee schepen doorzeven met kogels voordat de rest het doorhad en omdraaide. Daardoor merkte Pi dat zijn monsterschip er misschien goed uitzag … maar van binnen niet was afgewerkt. Meerdere kanonnen vielen uit elkaar van ellende. Enkele houten planken gleden zomaar de zee in.
Pi keek naar de pauw in de jurk. Die kruiste boos zijn vleugels.
“De president weigerde genoeg goud te geven voor een stevig schip! Niet mijn schuld heur!”
Hoe meer hij schoot, hoe sneller ze voeren, hoe meer onderdelen inzakten of ombogen.
Net was het slagveld nog overzichtelijk—nu werd het een chaos.
Alle schepen kozen andere richtingen. De dichtstbijzijnde vijand aanvallen was de enige strategie.
De Wraak moest enkele kogels accepteren, voordat Pi realiseerde dat zijn kanonnen verder schoten dan de andere. Hij draaide om en paste zijn strategie aan. Zijn schip bleef precies buiten bereik van de rest, terwijl ze vrolijk nog twee schepen naar de zeebodem verwees.
Pi schreeuwde. De bemanning schreeuwde. Doorngoed vuurde zijn kanon af, keer op keer, totdat zijn explosies het belangrijkste licht waren tijdens het gevecht.
Met gemak deelde Pi de bevelen uit. De lijn was opgebroken; ze konden nu naar het hart van de Raad. Zelfs als de andere schepen hen insloten, zou dit monsterschip zich nog eruit vechten. Ook al brak één van de masten doormidden en trok Pi enkele spaken van het stuur los.
Hij vocht voor de koning, vertelde hij zichzelf, met elk schip dat hij vernietigde. Zijn doel was niet dood en verderf—zijn doel was de Raad innemen en iedereen sparen die zich overgaf.
De Wraak sneed door de massa schepen, als een zwaard met als doelwit de Raad. Wrakhout dreef als tientallen verse eilanden op de golven. Vijandige schepen vermengden met de onderdelen van zijn eigen schip die uit zichzelf afbraken. Een deel van de vijandelijke bemanning was verdronken, een ander deel probeerde bij overlevende schepen aan boord te klimmen.
Twee schepen gingen in de achtervolging, maar waren te langzaam. Pi liep naar Doorngoud om hem te vertellen zijn kanon op de achtervolgers te houden. Voor de zekerheid.
Maar die pauw, de eigenlijke kapitein, pakte zijn pols stevig vast.
“Bedankt voor de hulp, heur. Maar, eh, twee dingetjes. Als dit gevecht voorbij is, ben ik weer de kapitein. En … wat denkt u dat u aan het doen bent?”
“Pardon?”
“Bent u niet Pi? Hoogste kapitein voor de koning van Casbrita?”
“Aye. We bevrijden de Raad van al dat gespuis dat—”
“Op welk schip denkt u dat u staat?”
Een papagaai landde op zijn schouder. Eentje met een houten poot.
“Pi!” schreeuwde Widagai buiten adem.
“De oorlog is voorbij!”
De oorlog is voorbij?
Hij keek omhoog. Het was lastig te zien, in het donker van de nacht, maar de Wraak had een roversvlag.
Hij keek opzij. Alle schepen die hij had gezonken droegen dezelfde glimmende blauwe vlag met het logo van de koning.
Alle zeerovers hadden hem juist met rust gelaten.
Maar dan … maar dan …
Casbrita was zelf naar de Raad gegaan om het in te nemen, met twintig sterke schepen. Ze hadden gewonnen … als Pi niet langs was gekomen en de hele vloot van Casbrita aan stukken had geschoten.
De oorlog is al maandenlang voorbij.
Door alle gebeurtenissen had het bericht hem nooit kunnen bereiken. Hij had doorgevochten, terwijl al die plekken—Kleintocht, Matenhaven, Liefdeslelie—al vrede hadden.
Al die tijd had hij onschuldige dieren in vredige dorpjes aangevallen. Omdat hij dacht dat ze ermee in oorlog waren, omdat hij het bevel had gekregen van zijn leider. Dáárom noemden ze hem een wrede zeerover.
Maar zelfs als we nog in oorlog waren, dacht hij. Maakt dat het ineens minder vernielzuchtig?
De laatste schepen van Casbrita vluchtten. De zeerovers juichten en lieten Pi aanmeren met wat nog over was van het gammele monsterschip. De Raad was definitief verdedigd in de grootste zeeslag die het ooit zag.
Ze gaven het zelfs ter plekke een nieuwe naam.
“Raad van Pi!”
“Raad van Pi!”
“Raad van Pi!”
Zijn droom was uitgekomen, hoewel veranderd in een nachtmerrie.
Hij was een held—alleen voor de verkeerde groep.