1. De omweg naar Nibuwe
Ze hadden het Nibuwe stelsel met gemak moeten bereiken. Maar een kapotte raketmotor en een fout van de piloot dwongen de vluchtraket tot een bijzondere route. Het vervelendste, in de ogen van Casjara, was dat ze op niemand kwaad kon worden: de piloot was geen mens, maar een algoritme van de computer.
Dus ze werd maar kwaad op de persoon die de computer had geprogrammeerd. Ook al was die waarschijnlijk al een eeuw geleden gestorven.
Hera keek op van de twee boeken die ze tegelijkertijd las. “Joh, zoals ze in Amor zeiden: hij zonder fout werpe de eerste steen.”
“En daar hebben we nu nog steeds last van.” Casjara sloeg de boksbal drie keer binnen een seconde. Of misschien wel vijf keer. Het ging te snel voor Hera, maar het zag er indrukwekkend uit.
“Van Amor?”
“Van mensen die stenen werpen.” Casjara sloeg de boksbal zo hard dat hij terugklapte in het plafond, waar ze hem opborg als ze niet sportte. Wat meestal betekende dat ze hem niet opborg. “Welke volslagen achterlijke idioot denkt: als ik niet meekan op de raket, dan saboteer ik de raket zodat niemand weg kan!”
Hera kromp ineen bij de volgende rits scheldwoorden die door de hele verdieping galmden.
“Tja, Vierkei zei dit het best. Er zijn twee dingen oneindig: het heelal en menselijke domheid. En ik ben niet zeker over het heelal.”
“Het heelal voelt in ieder geval oneindig.”
Twee deuren in de gang schoven open. Een vrouw stak haar hoofd door de ontstane kier en riep: “En wij voelen dat je wat minder herrie mag maken.”
“Weet je wel tegen wie je het hebt,” mompelde Casjara. Ze smeet haar bokshandschoenen tegen de muur. Zweet stoomde van haar huid. “Deze muffe witte ruimtes komen me de strot uit. We hadden er allang moeten zijn!”
De vrouw stak haar hoofd opnieuw uit haar deuropening, een blauw gloeiend apparaat in haar hand. “Schat, wil je dat ik de Ruimteregelaars inschakel om je mond te snoeren?”
Aan de andere kant slofte een jongen de gang in. Zijn lange zwarte haar hing voor de ogen, mede dankzij een gebogen rug waardoor hij twee koppen kleiner leek. Als een van de weinige droeg hij nog het verplichte uniform. Maar het was gerafeld, vol gaten, en hing los om zijn nauwe schouders.
Zijn mouwen schraapten de felwitte muren, de blauwe deuren met ingebouwde camera’s, en om de vijf meter een dikke grijze buis.
Hera kende hem als Simmo, maar wist verder niets. Hij leek slim en aardig, maar elke keer als ze wilde praten, rende hij weg.
“We zullen snel het antwoord krijgen,” zei Hera toen de jongen al halverwege de gang was.
“Of we al in Nibuwe zijn?”
“Of het heelal oneindig is.” Ze greep zonder te kijken een boek uit haar tas en hield het omhoog. “Trevran is jaren geleden op reis gegaan naar de rand van het heelal.”
“Misschien is hij al aangekomen. Dat zou je weten als je een keer je receptor zou bekijken.” Casjara stampte naar Hera en zwaaide met haar eigen blauw gloeiende apparaat, wat de hele gang een disco maakte. Ze opende iets op haar receptor en duwde het in Hera’s neus.
Er verscheen een nieuwe melding van een volgende planeet die was gekoloniseerd. Daaronder had ze twee artikelen over ruimtegevechten, de eerste tegen een kometenregen, de tweede tegen een ander menselijk ruimteschip.
“Receptor,” benadrukte Casjara. “Je weet wel, dat ding met nieuws van de hele wereld. Iedereen gebruikt het. We kunnen niet zonder. Gaat er een belletje rinkelen?”
Er rinkelde een belletje. Het was Simmo die geschrokken opkeek en zijn trillende receptor uit de broekzak haalde.
“Kijk! Hij daar! Hij heeft ook een receptor.” Hera zag Casjara’s woeste blik over Simmo glijden en ze wist al wat eraan zat te komen. “Ja, jij, bewijs aan mijn vriendin hoe belangrijk zo’n receptor is.”
Maar hij draaide om en snelwandelde de gang uit.
Toen zijn voetstappen waren verdwenen, ontvingen Hera en Casjara ook een belletje. Casjara keek meteen op haar scherm. Hera fronste en dook in haar tas om het verdraaide apparaat te vinden.
Zover kwam ze niet. Casjara’s grote sterke handen trokken haar omhoog aan de schouders en sleurden haar uit de comfortabele leesstoel.
“Eindelijk! Eindelijk! Mijn dromen komen uit! We moeten hier snel bij zijn, Hera.”
“Bij jouw dromen?”
“Bij die nieuwe planeet.” Hera worstelde zich los uit de ijzeren greep. Nu is mijn nette shirt uitgelubberd, dacht ze. En dit is dus waarom je mijn boeken niet mag aanraken, Casjara.
Samen renden ze door de gangen. Een alarm ging af: rennen door de gangen was verboden. Maar iedereen deed het. Zelfs de Ruimteregelaars zelf. Na een doolhof van nauwe gangetjes kwamen ze bij de algemene ruimte. Casjara duwde mensen aan de kant, Hera zei herhaaldelijk sorry, totdat ze vooraan stonden.
De kapitein—meer een titel voor de vorm, aangezien hij alleen hoefde te sturen bij het versnellen en vertragen—glimlachte warm.
“Eindelijk hebben we het Nibuwe stelsel bereikt. Na jaren van pech, tegenslag, creatieve routes, en zware periodes zonder elektriciteit.”
“Dat probleem heb je met boeken nou nooit,” fluisterde Hera in Casjara’s oor.
“Van tegenslag?” Casjara fronste.
“Van dat je elektriciteit nodig hebt om te lezen.”
De kapitein klapte in zijn handen en voegde nog wat volume toe. “Het is wel iets anders dan we dachten.”
De menigte sloeg gezamenlijk een hand voor de mond. De kapitein stak zijn handen op. “Nee, nee, niks ernstigs. De planeten staan iets anders—en dat is juist goed nieuws! We verwachten binnen een dag op de eerste planeet te kunnen stappen. Maak je gereed. Het kan nog wel eens een harde landing worden.”
Het werd inderdaad een harde landing. Hera en Casjara waren nog spullen aan het inpakken toen hun vloer schuin draaide. Hera zwaaide hulpeloos om haar heen, totdat Casjara haar vastpakte en moeiteloos uit de kamer klom. De raket corrigeerde zichzelf snel, maar twee buizen op de gang waren gesprongen en spoten nu gassen naar buiten.
Na het incident met de giftige verwarmingen op de tweede verdieping, en de twee jaar durende “ijstijd” die daarop volgde, vertrouwde niemand deze gassen meer. Casjara stak haar receptor omhoog, als een felle vlag in de mist.
“Volg ons!” riep Hera naar achteren. En volgen deden ze.
Ze struikelden over een groot stuk dat van het plafond was gevallen. Twee automatische schuifdeuren waren door de klap losgekoppeld van het systeem en gingen nu eindeloos open, dicht, open, dicht, open, dicht, open—
Casjara had haar boksbal tussen de deuren gesmeten. Niet veel later kwamen ze uit de mist en stonden bij de uitgang van de raket. Ze kenden het protocol. Een groep Ruimteregelaars ging naar buiten, controleerde op gevaar, zette een leefbare lucht op, en dán mochten ze los.
“Oh, Hera, dit gaat zo leuk worden. We kunnen ons eigen huisje opzetten. En dan bouw ik een sportruimte erin. En dan kan jij een bibliotheek hebben. Maar we moeten wel een grote tuin nemen, hoor. Dadelijk moeten we meteen hekken maken en neerzetten. Hoe noemde jij dat nou?”
“Territorium afbakenen. Terra is oudduifs voor aarde, orium zoiets als thuis, of plek waar het gebeurt. Maar ik weet niet—”
De Ruimteregelaars kwamen snel terug. Té snel.
Ze glimlachten nog breder dan de kapitein, echter, en de deuren vlogen open.
De planeet had een paarse grond. Donkerpaars betekende dat het hard en stenig was, lichtpaars was zacht en modderig. De lucht boven hen kleurde daardoor meer roze dan lichtblauw. Voor zover Hera kon zien, was de planeet grotendeels plat. Geen bergen, geen bomen, lage planten. Maar ze kon niet al te ver zien door de mensenmassa die als een snelstromende rivier over de planeet kronkelde.
Samen met Casjara vond ze een inham. Vier hoge stenen hadden alvast de helft van hun huis gebouwd. De plek leek perfect. Dáár besloten ze hun toekomst te bouwen.
Deze planeet draaide een stuk langzamer, wat de dagen en nachten langer maakte. De computer had hen gelukkig gestuurd naar de kant waarop de zon scheen.
Dus toen op deze planeet de dag eindigde, en de zon langzaam doofde, waren eigenlijk al drie dagen voorbij.
Casjara was al een tijdje weg. Op zoek naar eten, maar vooral op zoek naar een hogere positie in de kolonie. Hera had een plant gevonden die leek op gras en bovenop een steen geplaatst.
Ze zat in haar nieuwe stoel een boek te lezen, toen Simmo geschrokken langs rende.
“Hé! Wat is er? Is er iets aan de hand?”
“We moeten hier weg!” riep hij, misschien wel de eerste woorden die ze ooit van hem hoorde.
“Waarom?” Maar hij was zelf al weg. Voordat Hera haar boek had dichtgeklapt en op haar eigen benen stond, was ze alweer alleen.
Totdat Casjara kwam aanlopen. Haar gezicht zat onder het bloed. Als Hera dacht dat ze normaal gesproken boos keek, had ze onderschat hoeveel erger het kon. Oh fud, dit is niet goed.
“Hé. Lieverd. Wat is er gebeurd?”
Casjara zei niets. Ze pakte een fles water en waste het bloed van haar handen. Hera keek over haar schouder. Vier mannen hielden samen een brancard vast met twee overleden mensen. Eén van de slachtoffers was de vrouw die haar vriendin eerder de mond had gesnoerd.
Hera voelde dat ze moest wegkijken. Maar haar ogen zagen symbolen van bloed, gekrast in hun armen. We waren zo druk bezig met ons huis inrichten, dacht ze, dat we vergaten dat het huis misschien niet van ons was.
De symbolen leken op het oudduifs voor “blijf weg”. Onbewust stapte ze ernaartoe. Casjara greep haar pols.
“Ik ga een leger opbouwen. Jij blijft dichtbij mij.”