2. De ruimtegeesten

Toen de avond eindelijk viel, had Casjara al tien soldaten voor haar leger. Het waren er eerst twaalf. En dat was blijkbaar de limiet voor de rest.

De kolonie werd bijeengeroepen rond de landingsplek van de raket. Die plek groeide altijd tot het centrale plein van elke kolonie, want een gigantisch ruimteschip was goed te zien vanaf overal.

De kapitein had geen uniform meer aan. “Ik heb droevig nieuws. Iemand breekt in bij de raket, steelt onze spullen, en … vermoordt onze medemens.”

“Vermoord? Dus het is zeker? Geen ongeluk?” zei Hera. De hele groep keek haar aan. Ze verborg haar gezicht achter een boek. Ik flap ook alles er zomaar uit, dacht ze. De kapitein haat mij nu al.

“Het was geen ongeluk. Deze mensen zijn gestorven door wapens, door een moordenaar. De wonden zijn té ernstig en een boodschap is achtergelaten in hun lichaam.”

De kapitein liep rustig naar voren, maar tilde duidelijk zijn shirt op om een pistool te laten zien. Casjara had gelijk: er moest een wapenopslag aan boord van de raket zijn.

“Sommige slachtoffers hadden zelf wapens. Sommige waren rijk en hadden waardevolle spullen. Ik geloof niet in de roddels dat hier buitenaardse wezens leven.”

Hij stopte met lopen toen hij voor Casjara stond, omringd door haar bende zwartgeklede soldaten. Hera wist dat ze geen wapens hadden—maar dat wist de rest niet. “Ik geloof dat de dader in ons midden is.”

Casjara ontplofte. “Weet je wel tegen wie je het hebt? Mijn vader was de laatste militaire adviseur van Apranië! De twee na machtigste man van het land!”

“Jouw vader was gevlucht op het moment dat hij het eerste dode lichaam zag, een wijze beslissing. Iets zegt mij dat jij anders erover denkt.”

“Mijn vader was een lafaard!” Casjara wees naar de uitgeputte en vooral doodsbange mensen in de kring. “Als hij niet als een bange haas was gevlucht, hadden wij nu in een bloeiend Apranië geleefd, zonder tegenstanders.”

“Dat kon hij niet weten. Hij maakte de beste keuze voor het moment, een keuze waardoor wij nu nog leven.” De kapitein verloor Casjara niet uit het oog. De ruimteregelaars vormden hun eigen legertje achter zijn rug. “Geef mij een betere verklaring, of je laat mij geen keus.”

Hera kon het niet langer aanzien en sprong tussenbeide. Ze duwde Casjara verder weg, maar die liet zich niet verzetten. “Mag ik de slachtoffers zien? Ik ben taalkundige. Ik kan de symbolen beter vertalen. Misschien is het wél een buitenaards wezen dat door miscommunicatie—”

“Miscommunicatie?” Casjara spuugde het woord uit. “Binnen een dag zijn tien mensen wreed vermoord.”

Ze stapte vooruit en duwde haar voorhoofd tegen die van de kapitein, in een gevecht wie de sterkste nek had. “Er zijn hier andere wezens en mijn leger gaat ons allemaal redden van die duivels.”

“Wapenbezit voor burgers is verboden.” De kapitein pakte zijn handboeien.

Casjara tilde schaamteloos haar kleding omhoog. “Ik heb geen wapens, kijk maar.”

Nu wist hij ook niet wat hij moest doen. Hera zocht een uitweg. Maar de holle ogen van de menigte vertelden vooral dat ze geen zin hadden in nog meer gedoe. Ze wilden allemaal in veiligheid leven.

Behalve Simmo. Die zat als enige op een steen, ver van dit gesprek.

“Simmo!” schreeuwde ze. “Kom hier!”

Glazige ogen keken haar aan. Zijn lichaam versteende in zijn voorovergebogen houding. Hoe meer de mensen hem aankeken, hoe minder hij nog in staat was te bewegen. Nadeken voordat je iets roept, dacht Hera, hij gaat nu sowieso weer wegrennen.

“Hij wil vluchten,” zei Hera snel. “Ik denk dat veel mensen liever zouden vluchten. Waarom laten we de kolonie niet stemmen?”

“We kunnen niet vluchten,” bromde de kapitein. “Onze brandstof is op en de raket is beschadigd.”

Casjara kon zonder handboeien teruglopen naar haar leger. Maar dat deed ze niet, ze liep naar Simmo. Hardhandig trok ze hem van de steen, schudde hem totdat zijn ledematen weer konden bewegen, en bracht hem voor de kapitein.

“Zeg het maar, jongen. Wil je vluchten? Ben je een lafaard? Laat je die wezens—die moordenaars—vrijuit gaan? Of ben je bereid om samen met ons te vechten?”

“Ja.” Alleen dat ene woord, zacht uitgesproken. Iedereen leunde naar voren om te verstaan wat hij hierna zou zeggen, maar er kwam niks.

“Ja tegen het vechten?”

“Ja, ik ben een lafaard. We moeten vluchten.”

Casjara gromde en duwde hem in Hera’s armen. Hij stonk naar zweet en zijn haar was vorige eeuw voor het laatst gewassen. Gelukkig hoefde ze niet lang zijn onhandige omhelzing te accepteren. Een groepje liep op hem af.

“Wij denken ook dat we beter weg kunnen gaan. We moeten samen op zoek naar brandstof.”

Hera voelde Simmo omdraaien en zijn spieren straktrekken, dus ze begeleidde hem in de armen van de groep. “Pas op daarbuiten,” fluisterde ze. Het knikkende hoofd van Simmo was niet bepaald overtuigend.


Hera had spijt dat ze met Casjara was meegegaan, ook al had ze eigenlijk geen keuze gekregen.

Het was donker. Casjara weigerde haar zaklamp aan te doen. Het zou die andere wezens wakker maken; het zou hun locatie weggeven. Dus ze navigeerden bij het flauwe licht van haar receptor.

En via geluid. Elke knispering die eerst klonk als iemand die omdraait in zijn slaapzak, of het vallen van bladeren, klonk nu alsof een hijgend monster achter je stond. We maken ze groter dan ze zijn, vertelde ze haarzelf. Omringd door dit legertje ben ik veiliger dan waar dan ook.

Maar dan zag ze weer de dode mensen en kon ze van angst niet meer ademen.

Ze wandelden al zeker een uur door het duister, zonder teken van leven. Hun enige vondst was een stapel kapotgetrapte waterflessen en een stel dekens die in de boom hingen. Dus ze fluisterde: “En waarom moest dit nu?”

“Wij zijn niet gewend aan deze lange dagen. Deze wezens wel.”

“Als ze bestaan.”

Casjara stopte abrupt en zuchtte. “En hoe denk jij dan dat die mensen zijn gestorven? Ze zijn allemaal toevallig bovenop hun eigen wapen gevallen?”

“Ik denk alles tegelijkertijd. Pas als ik bewijs zie, weet ik wat waar is.”

Casjara schudde haar hoofd. Ze had zelf speren gemaakt, van glasscherven bovenop houten stokken, en tikte Hera ermee tegen haar schouder. “Maar goed dat je geen soldaat bent. Je denkt precies verkeerd. Deze wezens zullen gewend zijn aan de lange nachten, dus ze zullen waarschijnlijk de hele tijd slapen.”

“Als deze wezens ook moeten slapen.”

“Weet je? Misschien moet je weer even een boek gaan lezen.”

“Als ik licht had gehad.” Hera grijnste en gaf Casjara een kusje op de wang. “Doe gewoon niks doms. Loop niet zomaar het gevaar—”

Toen Hera de stap zette, voelde ze al dat er iets niet klopte. De grond was een zachte bobbel. Het voelt als … thuis, dacht ze. Niet deze harde paarse planeet.

Een zoemend geluid vulde haar linkeroor.

“Duiken!”

Hera volgde het commando. Een pijl trilde in de steen naast haar. Casjara sloeg naar geesten en wist ze nog te raken ook. Een pijnkreet galmde over de plek. Iets glibberde langs Hera’s schoenen. Ze begreep ineens waarom Simmo toch zo snel wegrende van alles.

De soldaten staken hun zelfgemaakte speren het duister in. Allemaal kwamen ze afgebroken terug. Casjara wikkelde haarzelf als een schild om Hera heen en begon achteruit te lopen.

“We hebben echte wapens nodig,” krijste ze. “Terugtrekken! Terugtrekken!”

Kies het lettertype dat je leuk vindt.

Boek

Modern

Speels

2. De ruimtegeesten

Toen de avond eindelijk viel, had Casjara al tien soldaten voor haar leger. Het waren er eerst twaalf. En dat was blijkbaar de limiet voor de rest. De kolonie werd bijeengeroepen rond de landingsplek…