3. De eenzame boom

Jaren in een raket zorgden dat Simmo de eerste boom die hij tegenkwam niet eens herkende. Het was meer een hoge paal in zijn ooghoeken, terwijl zijn pupillen zochten naar een plek waar brandstof zou kunnen zijn.

Simmo had als kind eindeloos de raketplannen bestudeerd. Hij had jarenlang geroepen dat hij astronaut wilde worden. Totdat bijna alle beroepen werden overgenomen door computers en nu wist hij niet meer wat hij wilde worden. Moeder zegt dat “iets worden” het verkeerde idee is, dacht hij. Je bent al iets, je moet het alleen zelf nog ontdekken.

Maar hij wist op dit moment alleen dat hij weg wilde van enge planeten en buitenaardse wezens. De raket kon op allerlei brandstoffen vliegen. Ze konden wachten tot ze genoeg zonne-energie hadden, maar dat kon nog maanden duren. Ze konden zoeken naar plantenresten, maar de boom naast hem was de eerste die ze zagen.

Dus hij zocht naar Bombrokken. Steensoorten die onder de juiste druk exploderen en een motor kunnen aandrijven.

Pas toen Simmo vermoeid tegen de boom leunde, voelde hij die fijne aanraking van hout.

“Een boom!”

Een vrouw met rood haar leunde naast hem. “Eén boom? Dat moet toch over tijd een bos worden?”

Vaia had deze groep verzameld, maar ze keken naar hem alsof hij alle antwoorden had. Ik heb geen antwoorden. Waarom doen ze dit? Is het een grap?

Hoe langer ze hem volgden, hoe meer hij besefte dat het geen grap was. Zij waren de groep die probeerde te vluchten. En hij was blijkbaar de leider daarvan.

Hij wist niet hoe je leider moest zijn. Maar hij deed een poging, want hoe sneller ze weg waren, hoe beter.

“Wij denken dat het een boom is. Maar misschien werkt het leven hier wel héél anders. Misschien ademen dieren niet, maar leven ze van zonlicht. Misschien lopen ze op drie poten.”

“Wonderbaarlijk.” Vaia haalde haar vingers door de groeven in de boom. Of wat voor plant het dan ook was. “Leven ontstond hier op haar eigen manier. Je hebt gelijk. Wij denken dat leven op een bepaalde manier werkt … maar misschien is dat heel anders hier.”

“Misschien is al het leven onzichtbaar.”

“Misschien hebben ze geen poten, maar stuiteren ze over de grond!” Vaia’s kleine dochter rende in haar armen.

“Misschien hoeven ze nooit te eten of te drinken. Blijven ze eeuwig leven!”

Simmo’s hoofd vulde zich met mogelijkheden, alsof een muur was opengebroken. De mensen hadden duizenden aannames over hoe leven moest werken. Het bestond uit cellen, het ging een keer dood, je kon het aanraken, en nog veel meer.

Maar wat als dat allemaal niet waar blijkt? dacht hij. Wat als dit maar één soort leven is, terwijl er veel meer zijn? Misschien leren we hier alle geheimen van het universum.

Maar zodra hij dat dacht, metselde de muur zichzelf dicht. Nee, ze zouden worden vermoord door deze bloeddorstige wezens als ze niet snel weggingen.

En alsof iemand meeluisterde in zijn hoofd, hoorde hij gekrijs vanuit het kamp. De hele groep keek naar elkaar. Maar Simmo’s reactie was te voorspellen.

Hij rende de andere kant op.


Hera probeerde achterom te kijken, maar durfde het niet, bang om mis te stappen en te vallen. Casjara deed het voor haar.

“Zie je iets? Wat volgt ons? Zijn ze dichtbij?”

“Ik zie niks!”

“Oh fud, je bent blind geworden!? Zitten de wezens in je ogen?”

“Ik ben niet blind. Ik zie niet wie ons achtervolgt.” Een dreigend orkest van stampende poten en getetter van krijsende snavels duwde in hun rug. Soms schoot een stuk steen door de lucht, of dacht Hera een warme adem te voelen, maar ze zagen niks.

Ze wist ook niet wat ze moest verwachten. Haar ogen zochten naar de vormen van een tijger, een leeuw, een aap, een wolf. Naar het gezicht, de snuit, de staart, de kleuren van de dieren die ze kende.

Casjara sloeg ineens linksaf, achter een grote steen die de hele groep verborg.

“Eh, schat, onze kolonie is die andere kant—”

“Ik weet waar onze kolonie is. We leiden de wezens juist weg, zodat ze de rest niet vinden.”

“Maar … maar … dan zijn wij een soort lokaas. Fud fud fud, we gaan allemaal dood!”

“Stel je niet zo aan!”

“Ik mag me aanstellen! We worden opgejaagd door kwade geesten!”

Een gedachte drong zich op. Geesten. Ze had ooit gelezen dat de mensen waarschijnlijk kwamen van de Gosti, ook wel spookdiertjes. Ze heetten zo omdat ze piepklein waren en hoog in bomen klommen, dus je zag ze nooit, al zaten ze er met duizenden.

Maar hier waren nauwelijks bomen. Hoe zou een spookdiertje eruitzien op deze planeet? Stel hier ontstaat leven, hoe werkt het dan?

Tegen de tijd dat ze klaar was met denken, besefte ze dat de groep helemaal stilstond. De omgeving was kalm. Haar voeten deden zeer. Heb ik het dan allemaal verbeeld? dacht ze. Misschien waren al die geluiden mijn eigen angst.

De hele groep werd fel verlicht, alsof iemand de zon ineens had aangezet. Mensen renden in paniek op hen af met zaklampen in de hand. Rondom de landingsplek werden links en rechts huizen afgebroken.

“Ze zijn alsnog naar het kamp gegaan,” zei Casjara ademloos.

“Het zijn in ieder geval intelligente wezens.” En toen wist Hera het. Op hun planeet was de natuur bruin en groen, dus dieren hadden vaak die kleur. Maar deze planeet was paars. Ook waren er nauwelijks planten of heuvels, geen reden om te vliegen of klimmen.

“Zoek iets paars dat vlakbij de grond glibbert, maar met hele grote tanden om andere wezens op te vreten. Of steen. Weet ik veel waarvan ze leven.”

Casjara pakte haar tweede speer, de enige die nog heel was. Ze sloop gebukt richting het kamp, waar het geluid en de lichten steeds meer doofden. Hera durfde niet te volgen. Ze keek van een afstand, omringd door gevluchte mensen, en tot haar verbazing zelfs de kapitein.

Het hoofd van haar vriendin draaide razendsnel naar links. In dezelfde beweging wierp ze de speer precies in de ruimte tussen een steen en de grond.

Luid gejammer klonk, als het sissen van een lekke gasbuis, dat langzaam harder wordt totdat het piept en abrupt stopt.

“Ha!” schreewde Casjara. Ze keerde om. “Het zijn een stel paarse slangachtige wezens. We winnen makkelijk van ze. De planeet is van ons.”

Een ander slangwezen sprong Casjara in de rug en beet in haar arm. Haar gezicht vertrok. Ze trok het slijmerige lichaam van haar bloedende arm en probeerde het woedend uit elkaar te trekken.

“Stop! Stop!” Hera strompelde naar voren.

Casjara stopte. De slangen ook.

Ze stak haar armen vooruit en hurkte steeds verder. “Stop. Vrede. Praat.”

“Doe niet zo achterlijk.”

Casjara sprak moeizaam door de pijn. Maar de slangen hielden in en Hera kon opgelucht haar vriendin weer in de armen sluiten. Met haar tanden trok ze zelf het verband uit haar zakken en verbond zo haar eigen arm.

“Dat stond in het onderzoek van de astronaut Mindy,” zei Hera met trillende stem. “Over communiceren met dieren. Een paar woorden en gebaren lijken ze te begrijpen. Konijnen en hazen extra goed. Wij zijn best wel lang, dat is super intimiderend, dus je moet jezelf verlagen naar het niveau van het dier.”

“Wie is Mindy?”

“Oh fud toch weg. Mijn rolmodel. Mijn heldin. Luister je dan nooit?”

“Je zegt iets te veel om altijd te luisteren.”

De mensen verzamelden zich weer aan hun kant van het kamp. Moeders trokken kinderen dicht tegen zich aan, terwijl vaders scherpe stenen in de hand hielden.

Achter de slangachtige wezens kwam hun eigen leger tot leven. Waar Hera dacht naar stenen te kijken, stonden paarse wezens die leken op zachte olifanten. Stukjes gras bleken konijnenoren te zijn en een bobbel op de grond bleek een paarse schildpad. Allemaal leken ze, soms vaag, op een diersoort dat ze kende van Somnia.

Hun tanden en klauwen waren vaak wel groter en scherper, in staat de stenen grond zonder moeite af te breken. Hun huid was niet alleen paars; sommige hadden zelfs de scheuren in de grond nagebootst.

“Ze zijn dus met veel,” zei Casjara. “We hebben wapens nodig en een groter leger.”

“Niet aanvallen, alsjeblieft,” zei Hera, die haarzelf weer tussen twee groepen plaatste.

Maar deze keer was het onnodig, want een paarse panda vooraan de groep sprak.

“Val os aa e je zal ere at wij oo wapes ebbe.”

Kies het lettertype dat je leuk vindt.

Boek

Modern

Speels

3. De eenzame boom

Jaren in een raket zorgden dat Simmo de eerste boom die hij tegenkwam niet eens herkende. Het was meer een hoge paal in zijn ooghoeken, terwijl zijn pupillen zochten naar een plek waar brandstof zou…