5. De diefstal
Casjara had zich voorbeeldig gedragen totdat de avond viel. En ze moest lachen toen ze merkte dat de kapitein erin trapte.
Haar arm deed meer pijn dan ze ooit had gevoeld. Maar ze weigerde langer te wachten en had expres een paar uur gebokst met haar pijnlijke arm. “Om hem wakker te houden,” had ze gezegd.
Hera bleef lang weg. Misschien was dat beter. Ze begreep Casjara nooit. Ze begreep niet dat ze gemaakt was om een leger te leiden. Dat dit een grote kans was—misschien wel de enige kans—om een planeet in te nemen voor de mensheid.
Dus ze wachtte met haar leger in de schaduw van de raket. Ze had inmiddels bijna dertig mensen geronseld. Als ze eenmaal de meerderheid had, hoefde ze zich niet meer goed te gedragen. Dan moest de kapitein naar haar luisteren. Dan moest iedereen naar haar luisteren. Maar eerst moest een ander probleem opgelost: het feit dat hun enige wapens een paar stenen en afgebroken speren waren.
Ruimteregelaars bewaakten de ingang van de raket. Zij hoorden ook een uniform, schild en elektronisch wapen te hebben. Maar tijdens de paniekerige vlucht waren ze veel kwijtgeraakt. En toen elektriciteit schaars werd, mochten ze het wapen ook niet meer gebruiken, dus nu stonden er slechts een paar mannen in losse kleding met stokken.
Dat was het probleem niet. Binnen vijf seconden kon ze hen in elkaar slaan en verder lopen. Maar ze moest ongezien naar binnen. Zonder dat iemand—
Ze hoorde voetstappen achter haar. Haar speer wees al achteruit, maar het geluid kwam van ver. Simmo en zijn groep liepen aan de horizon, hun hoofden omlaag, enthousiast pratend. Blijf weg, dacht ze. Als hij een stap in het kamp zet, sla ik hem bewusteloos. Dit moet vanavond gebeuren.
Gelukkig leek Simmo iets anders te volgen en verdween al snel. Ze leunde haar arm tegen een steen waarvan ze had vastgesteld dat het écht een steen was. Haar arm hield het gewicht niet en ze beet op haar tanden om geen pijnkreet te maken.
“Casjara? Weet je zeker dat je hiermee door wilt gaan?” vroeg een mannenstem achter haar. “Die wapens gaan nergens heen.”
“Mijn leven gaat nergens heen,” snauwde ze. “Ik had nu op Somnia moeten zijn. Ik had de tweede hoogste rang moeten hebben in het leger van Apranië, en zodra mijn vader afstapte, was ik de militaire adviseur geworden.” Casjara stond op en liep geruisloos maar zelfverzekerd naar de raket, haar leger op de hielen. “Ik heb lang genoeg gewacht. Vanavond pak ik wat mijn recht is.”
Simmo is toch goed voor één ding, dacht ze, terwijl ze een verfrommeld papier uit haar zak haalde. Hij bezit tekeningen van hoe de raket van binnen werkt.
Dus de groep liep niet naar de voorkant, maar naar de achterkant. Daar vonden ze, precies zoals de tekening aangaf, een aantal vierkanten geschilderd op het metaal. Het leek decoratie. Het was het luik om van buitenaf de raket te repareren.
Maar wat je kan repareren, kan je nog makkelijker vernielen.
Alle scherpe speerpunten sneden door de randen van de vierkanten. Het maakte meer lawaai dan Casjara had gehoopt. Maar binnen een paar tellen kwam de buitenkant los. Stoom ontsnapte uit de opening. Ze stak haar hoofd erin en rook een nare benzinegeur die haar bijna liet flauwvallen. Ze keek niet wat ze deed en greep om haar heen. Kabels werden losgetrokken. Grote metalen blokken werden naar buiten geduwd zodat de rest van haar groep ze kon platstampen of weggooien.
Totdat het geluid klonk van helikopterwieken die langzaam stoppen met spinnen. De lampen aan de buitenkant flakkerden, dimden, en gingen toen helemaal uit. Stampende laarzen kwamen op hen af. De Ruimteregelaars schreeuwden door elkaar heen. Maar ze kwamen allemaal vanaf links, waardoor Casjara en haar groep simpel rechtsom rond de raket konden rennen.
Domme idioten, dacht ze. Daarom hebben ze een goede generaal nodig, want zonder mij gaan ze er niks van bakken. Bij de ingang stonden nog maar twee bewakers, maar die zagen niks in het donker en waren te druk met mensen geruststellen. Ze slopen naar binnen door de deuren die nu permanent open stonden.
Casjara had de plattegrond uit haar hoofd geleerd, al lang geleden. Want dat is wat je deed. Scan je omgeving, onthoud elk hoekje, je weet nooit wanneer het heel belangrijk wordt. Weer iets dat Hera maar niet begreep. Ze las eindeloos veel boeken, maar nooit de militaire instructieboeken die Casjara in haar tas had gedaan.
Dus Casjara leidde haar groep zonder problemen door de kronkelende gangen, ook al zagen ze niks. De eerste verdieping werd bereikt. De tweede verdieping. Ze hoefde alleen nog naar de verboden kwartieren en alle wapens daar moesten van hen zijn.
Maar de deuren waren gesloten. En het elektrische systeem om ze te openen werkt nu natuurlijk niet, dacht ze. Leermoment voor de volgende keer.
Ze controleerde haar ademhaling om kalm te blijven. Haar pijnlijke arm schoof langs de deuren alsof ze iets zocht. Vooral om de rest gerust te stellen, want ze had geen idee wat ze moest zoeken, en de Ruimteregelaars liepen inmiddels ook door de raket.
Een herinnering kwam in haar op. Elektriciteit en computers hebben de mensen overmoedig gemaakt, zei haar vader vaak. Als het wegvalt, kom je erachter dat de meeste deuren geen fysiek slot meer hebben.
Ze stapte achteruit. Ze legde haar handen op de hendels. Ze schoof de deuren zonder weerstand open.
Alle dieren waren alweer hun eigen ding gaan doen, maar de reusachtige panda keek Hera ernstig aan. “We ebbe éé simpele vraag: wat oe jullie ier doe?”
Hera had moeite met een antwoord formuleren. De woorden—die ze normaal zo makkelijk vond—bleven weg. Ja, wat komen we hier doen? vroeg ze haarzelf.
De panda zag het als aanmoediging om door te drukken. “Als je os aavalt, oete wij jullie verietige. Als je isbrui wilt ae va os est, jullie oge er iet i. We ebbe al te veel vijae oete verdedige. Wat oe jullie ier doe?”
Hera gooide haar armen in de lucht. “We … we willen gewoon leven. We hebben onze eigen planeet verpest, en nu hopen we ergens anders terecht te kunnen.”
De panda schudde zijn hoofd. “Er is ier gee ruite voor jullie. Jullie zij te gevaarlij.”
Té gevaarlijk? Dat zat Hera niet lekker. Ze keek om haar heen. Dit kleine bos, zonder daadwerkelijke bomen, bevatte zowel kleine diertjes als grote beesten die hen opvraten. Zij hadden tien mensen vermoord voordat ze wilden praten. Ze voelde de woede opkomen en krijste: “Sorry hoor, maar jullie vielen ons als eerste aan!”
“Aavalle? We ebbe jullie iet aagevalle.”
“Jawel—”
“Als jij et uis va ee tijger bezoet, zoder uitodigig, moet je ope dat ij gee oger eeft.”
Oh, dacht ze. Dus ze begrijpen wel dat tijgers hen opvreten als ze honger hebben. Dat zat Hera al helemaal niet lekker. “Waarom zijn jullie dan samen gaan leven? De helft van de dieren eet de andere helft op!”
De panda fronste en bleef lang stil, alsof het even duurde voordat hij begreep wat ze echt zei. Hera was doodsbang voor een slag met zijn klauw. Dat hij zou weglopen en haar overlaten aan de tijgers en de olifanten.
Maar de panda sprak rustig. “Gevaar aat je ster. Wie ard zij best doet, zal et eeste te ete hebbe. Oe de je dat wij zo sel zij aagepast aa deze arde plaeet?”
Zijn bolle fluffige oren stonden overeind. Hij keek opzij en zag, door de poort, Casjara en haar leger aanstormen. “Aar jullie … ieder va jullie is duized tijgers tegelij.”
Alle dieren kropen weer uit hun schuilplek. De panda kon in z’n eentje de hele poort blokkeren. Hij stak een poot naar voren, als gebaar dat ze op afstand moest blijven, en staarde boos naar Casjara. Die had alleen oog voor Hera.
“Hera, schat, lieverd. Wij willen ook met de dieren praten. Kan je een goed woordje doen voor ons?”
“Ik …” Ze was begonnen met praten zonder te weten wat haar antwoord eigenlijk was. Waarom zou ze ineens van gedachten veranderen? dacht ze. Ik zie dat ze hun speren niet hebben meegenomen.
“Onze relatie is slecht begonnen, door het vermoorden van elkaars wezens. Ik voel me schuldig,” zei Casjara nederig.
“Over het vermoorden van hun wezens?”
“Over het slechte begin van onze relatie.”
Hera zag Casjara’s arm slap hangen. “Hoe gaat het met je? Ik heb gehoord dat de slangen giftig kunnen zijn.”
“Oh, goed, goed. Lieverd, ons kamp is nogal kapot dankzij die wezens daar. We willen graag een veilige plek, met eten, en lekker kletsen met onze buitenaardse vrienden. Kan je hem overtuigen dat we erin mogen?”
“I versta wat jullie zegge,” zei de panda chagrijnig. “Bewijs dat je i vrede kot.”
Casjara stak weer haar armen omhoog en haar kleding. “Geen wapens.”
Hera keek om en om naar de panda en haar vriendin. Ze tuurde lang naar haar kleding, totdat ze vond wat ze zocht.
Terug op Somnia had ze Casjara jarenlang zien terugkomen van wapentraining. De dieren zagen het misschien niet, maar zij herkende de bobbels rond haar enkels als kleine handpistolen. Ook herkende ze het harnas, dat leek op een shirt, waardoor je op je rug een geweer kon dragen.
De dieren hadden nog geen stap gezet. Ze blokkeerden de poort en groepen slangen hingen uit de boom om elk moment te kunnen aanvallen.
Casjara schuifelde dichterbij, en tot Hera’s schrik lieten de dieren hun verdediging zakken.
“Nee!” riep ze. Iedereen bevroor. “Het is gevaarlijk hier. Je wilt hier niet naartoe, schat.”
Ze rende zelf door de poort, schreeuwend als een gestoorde om het overtuigend te maken.
“Dit zijn wrede monsters en ze zullen ons allemaal vermoorden! Ga snel weg! Red mij! Ze hebben veel meer wapens dan je denkt!”
Hera viel in Casjara’s armen. Ze had de warmte gemist, maar voelde meteen dat de pijnlijke arm haar gewicht niet kon houden.
Inderdaad, ze voelde het koude metaal van een wapen op haar rug. Ze trok haar armen weg alsof het wapen juist kokend heet was.
Hand in hand keken ze terug naar de panda onder de poort.
Hij ging zitten en kruiste zijn armen.
“Da zal Idi jullie lot bepale.”