1. Een nieuw gezicht
Als godenkind dacht Ardex een veilig en comfortabel leven te hebben. Hier en daar met je magische krachten de wereld een beetje bijsturen. Het universum langzaam laten bloeien tot iets moois. Zyme noemde Vader het.
Dezelfde Vader die hem woedend wegstuurde.
Net stond hij nog voor Hem, middenin het hemelpaleis. Toen werd de kamer een draaikolk en meteen daarna de wereld zwart en leeg. Zijn maag keerde ondersteboven, zijn zicht werd wazig, lichtflitsen volgden—tot hij op deze grond klapte.
Grond was een groot woord. De planeet was een vloeibare vuurbal en de vloer was lava. Voor elke metershoge vlam die uitsloeg, stortte een grote steen neer vanuit de ruimte, die meteen werd opgeslokt door het magma.
Ardex was blij dat hij een god was. Anders was hij al na één seconde verbrand in de enorme hitte. Er was hier verder niks. Geen geluid, geen geur, geen gras, zeker geen eten. Heel grappig Vader, dacht hij. Nu mag ik mijn broers en zussen zoeken en de lange weg terug naar het hemelpaleis afleggen. Je hebt me gestraft, hoor.
Maar dat maakte een god niet uit. Hij had geen lichaam zoals levende wezens, hij kon zorgeloos zweven over—
“Aaaaah!” Een gil ontsnapte zijn grote bek. Zijn lichaam tolde door de lucht, maar precies zodat hij op zijn poten landde. Hij zag niet meer wazig; hij was er niet blij mee.
Want hij zweefde niet meer.
In plaats van zijn eigen rug, zag hij een oranje vacht met zwarte strepen. Zijn buik werd vervangen door witte vacht.
Hij voelde aan zijn hoofd. Zachte gebogen oren stonden opzij en uit zijn mond braken twee gigantische slagtanden. Hij keek naar zijn handen. Vier zwarte stippen liepen over de onderkant, één voor elke teen. Dankzij deze zolen kon hij heen en weer springen tussen de paar vaste brokken grond.
Een tweede brul ontsnapte. Hij kreeg er controle over. Net zoals hij nog steeds zijn krachten kon controleren. Zijn voorpoot stampte en uit de gaten sprong een dampende lavabubbel. Hij liet de rode spetters in de lucht zweven zonder ze aan te raken.
Hij begreep het niet. Had Vader alleen hem verbannen? Nee, hij was kwaad op iedereen, ze gingen mee in de draaikolk. Was hij als enige veranderd in een dier? Was dit wel een grap van vader?
De lavabubbel spatte uiteen. Kiezelstenen dansten als zandkorrels over de grond, terwijl de lava terugvloeide.
De planeet rommelde, alsof ze honger had. Alle kiezelstenen rolden weg en de zon stond plotsklaps een stuk lager aan de horizon.
Ardex verloor alle kracht in zijn nieuwe lichaam. Hij voelde zich naar. Zwak, misselijk, kwetsbaar. Zo moesten levende wezens zich voelen als ze ziek waren—en hij snapte niet meer waarom zijn ouders ziektes hadden uitgevonden.
Dit ziet eruit als die hel waar Moeder het vaak over had, dacht hij. Vader heeft ons verbannen naar de hel! Maar waarom heb ik mijn krachten dan nog?
Nee, niet al zijn krachten. Hoe hard hij ook probeerde, geen vlammen kwamen uit zijn mond. De planeet was een bom die steeds opnieuw afging, maar hij hoorde niks.
Ze moesten meteen terug. Hij zou wraak nemen op Vader. Maar daarvoor had hij zijn familieleden nodig. Daarvoor moest de planeet—
Zijn wereld rommelde en beefde opnieuw, waardoor stromen lava langs zijn poten schuurden, afgewisseld met stromen kiezelsteentjes.
“Darus!” riep hij.
Je denkt nu misschien, beste lezer, dat dit niet kan. In een wereld zonder geluid, hoe schreeuwt hij de naam van zijn broertje?
Maar je moet begrijpen dat ik alles vertaal naar woorden die jij kan begrijpen. Uiteindelijk is dat hetzelfde. Jij kent iets als een gesproken woord, een ander wezen als een gebaar, een geur, een signaal, of een elektrische schok. Maar ik vertaal het allemaal voor jou. Mijn grootste liefde, mijn grootste fout.
Geen reactie. Of toch …
Een poot stak omhoog achter een hoge zwarte steen, gevolgd door een lichte plagerige stem. “Zeg, maak eens wat minder herrie, sommige wezens proberen hier te slapen.”
“Je bent toch zo verdraaid lui altijd,” zei Ardex met een glimlach.
“Ik hou ook van jou.”
Ardex rende behoedzaam naar de steen, benieuwd welke gedaante Darus had. Heel even dacht hij dat Darus de steen zélf was, totdat een staart en snuit verschenen. “Geen tijd voor geintjes. Wat is deze plek? Waarom verplaatst de zon steeds?”
“De planeet is instabiel. Al dit steen is pas net bij elkaar gekomen.”
“Hoe? Heeft Vader dit gemaakt? Is dit mijn straf?”
“Nee dombo, door zwaartekracht. Zware deeltjes trekken elkaar naar zich toe. Dus sterrenstof vormt steeds grotere klompen, tot het planeten en manen worden. Maar we hebben een goede kern nodig als we langzaam willen draaien.”
Hun snuiten botsten tegen elkaar. “Als ik het zo voel, worden we dadelijk in de zon gezogen.”
Hij keek Ardex voor het eerst aan. Zijn stem klonk als een klein kind in een speelgoedwinkel: “Super gaaf!”
“Dat is helemaal niet gaaf! Ik voel me nu al verschrikkelijk. Warm. Klef. Dat is nog véél erger in de zon.”
“Nee, kijk dan, jij bent … jij bent een sabeltandtijger! En ik … wat ben ik?”
Darus keek naar zichzelf alsof een angstaanjagende spin op zijn buik liep. Ardex overtrof dat door hem aan te staren alsof hij voor het eerst een spin zag. Een grijswitte vacht bedekte Darus’ gespierde lichaam. Twee spitse oren stonden recht omhoog. Zijn neus stond ver naar voren en hij sleurde een brede staart ver naar achteren.
“Een labrador wolf. Zijn Vaders lessen toch ergens goed voor. Maar dat weet jij natuurlijk niet, want jij kwam nooit opdagen.”
“Zeg, niet meteen die toon. Leuk toch? Ik ben zo zacht. Kom kijken wat de rest voor dier is geworden!”
Ardex haakte zijn slagtand om Darus’ poot. Een steen uit de ruimte sloeg in op zijn rug. Hij voelde de slag, maar had geen pijn. Maar dat hij het voelde vond hij al eng genoeg. “Niet belangrijk. De planeet moet nu kalmeren! Ik probeerde net kiezelstenen uit de grond—”
“Ja, stop daar dan mee! Die moeten juist in de grond.”
“Hé! Toon respect voor de oudste godenzoon.” Ardex liet zien wie het grootst was. Zijn slagtanden drukten lichtjes op het hoofd van zijn broertje, maar die keek hem niet eens aan. Hij bestudeerde de grond, bekeek alle stenen aandachtig, kneep ze samen, en gooide ze door het gat terug.
“Vooral ijzer en nikkel, zo te voelen. Als we even wachten trekt zwaartekracht ze naar beneden. Met zo’n grote magneet in de kern moet de planeet stabiel zijn.”
“Hoe lang gaat dat duren?”
“Mwah … enkele miljoenen jaren.”
“Die tijd hebben we niet.”
“Hoezo niet? We zijn goden, broederlief. Goden! Volgens Vader hebben we eeuwig leven.”
“In het paleis wel. Niet op deze dode planeet, ben ik bang.”
“Zeg nee hè, geloof je dat vage verhaal van Bella over levenskracht?”
“En hoe zijn onze krachten anders gegroeid? Vader gaf ons slechts een kiezelsteentje van zijn volledige macht. Nu ben jij hele planeten aan het veranderen. Heb jij een betere theorie? Kom op, je weet wat je moet doen.”
De zon veranderde weer plotseling van kant en ging nu definitief onder.
De gaten in de grond waren nauwelijks te onderscheiden van het steen. Darus zuchtte. Zijn voorpoot maakte een sierlijke boog en trok daarmee stenen omhoog—zodat hij er comfortabel tegenaan kon liggen. Hij wankelde op zijn poten en keek vermoeid uit de ogen.
“Zou je wat licht bij willen schijnen?”
“Kan ik niet meer.”
“Dat valt een beetje tegen, oudste godenzoon.”
Darus tikte alsof hij op de deur klopte bij de planeet. Steeds opnieuw verschoof hij zijn poot naar een ander stukje en legde zijn oor tegen de stenen.
Het rommelen werd luider. Binnenin de planeet veranderde alles. De stenen schudden alsmaar heftiger, alsof ze het koud hadden—totdat de zon uit het niets weer op kwam.
“De planeet draait niet meer willekeurig. Dat van die lava en explosies enzo moet jij maar oplossen. Jammer dat de nacht zo kort duurt. Welterusten, Ardex.”
Hij had zijn ogen nog niet gesloten of Ardex trok hem omhoog.
“Waarom denk je dat Vader ons hierheen heeft gestuurd? Hij had onze krachten kunnen afpakken. Ons kunnen veranderen in een stuk steen. Ons misschien wel vermoorden! Maar in plaats daarvan verbant hij ons naar god weet waar.”
“Geen idee. Misschien was hij chagrijnig. Misschien was hij teleurgesteld in ons. Misschien is dit zijn idee van een grap uithalen. We weten allemaal dat hij het woord humor niet kent.”
“Ah, dus jij hebt je humor van hem.”
“Ik hou ook van jou.” Darus draaide zich om en viel meteen in slaap.
Stofjes dwarrelden door Ardex’ zicht. Hij keek omlaag. Zijn voorpoten veranderden langzaam in kleine rode snippers die als sterren om hem heen draaiden. Dit hoort niet, dacht hij rustig, tot hij zich niet meer kon inhouden. Ik ga dood. Ik ga dood. Ik moet de rest vinden, snel, snel, snel.
Met elke voetstap schoot lava als een fontein omhoog. Urenlang rende hij onvermoeibaar door en al die tijd zag hij niks. Helemaal niks. Geen heuvel, geen rivier, geen plant, geen insecten. Het schemerde alweer toen hij iets in de verte zag: een ronde bolling in het steen.
Hij was bang dat hij per ongeluk in een cirkel had gelopen en terug was bij zijn broer—totdat de bolling groeide tot iets op twee poten.