6. De energie om door te gaan
Op zoek naar Feria struikelde Bella over een bobbel die wel erg rond en zacht was. Ze voelde meteen dat het een vacht had. Ze zag meteen dat het een konijntje was. Ze merkte meteen dat het niet leefde.
“Oh. Oh nee. Feria, ben jij dat? Feria? Feria?” Ze tilde het konijn op. Het was koud en kon net zomin bewegen als een steen. De ogen waren niet gesloten, maar zagen ook niks. Bella drukte het zachte schattige wezen tegen haar aan. Ze huilde.
“Help!” Ze had nog nooit zo hard geschreeuwd. Haar wanhoopskreet galmde over de planeet en joeg als echo zelfs haarzelf de stuipen op het lijf. Ardex en Cosmo schoten te hulp. Ze bleven de naam van hun zusje roepen, maar het was alsof het konijn …
“Nog niet geboren.” Een schaduw viel over iedereen. Een vos klom uit de duisternis op een hoge steen. De witrozige vacht scheen prachtig in de avondzon, zelfs half versnipperd.
De vos rende gedreven naar Bella toe. Haar broers vlogen ook op haar af, maar kwamen te laat voor bescherming. “Heb jij dit gedaan? Heb jij mijn zusje vermoord?”
Bella maakte haarzelf zo groot mogelijk en stak een hand uit, net zoals ze bij Ardex had gedaan. Ze wilde haar andere voorpoot toevoegen, maar die was al weg.
“Stop! Geen stap dichterbij, of, of, ik doe je iets aan!”
De vos remde af en liet een spoor van stofwolken achter. “Jeetje Bella, waarover heb jij het in vredesnaam?”
“Je ziet dat konijn toch. Jij hebt het gedood. Jij—wacht—hoe weet je mijn naam?”
“Ik ben het! Je zusje!”
Bella trok haar neus op. Haar linkervoet klapperde zenuwachtig op de grond. “Oh ja? Kun je dat bewijzen? Wat is mijn bijnaam?”
“Poeh, welke wil je horen? Je hebt er vele. Ook vele die je niet wilt horen, denk ik.”
“Zie je wel! Je weet het gewoon niet.”
Darus leunde voorwaarts en fluisterde in Bella’s oor. “Is dit echt nodig? Wie kan het anders zijn? Er is geen enkel leven op deze planeet behalve ons. Dat is het hele probleem. Of geef je toe dat jouw theorie van levenskracht niet klopt?”
Bella schudde haar hoofd. “En wie is dat konijn dan?”
De vos was dichterbij geslopen en had hen gehoord. “Dat konijn heb ik gemaakt. Ik kon het maar niet levend krijgen, hoe hard ik ook probeerde. Ze is niet dood. Ze is nog niet geboren, zeg maar.”
“Waarom zouden we dat geloven?”
Darus zuchtte zo hard dat een tornado van kiezelstenen om hem heen waaide. “Bella, schei toch eens uit. Weet je, ik neem hier even de leiding. Welkom terug, Feria!”
Hij liep naar de vos en bonkte zijn neus tegen de hare. Feria deed hetzelfde terug. Hij kwam naast haar staan.
Ardex gromde. “Kom terug! Niemand heeft jou de leiding gegeven. Ik heb de leiding.”
“Een goede leider hoeft ook niemand om leiding te vragen.”
“Nee, een goede leider doet geen domme dingen! Je doet alleen maar waar je zelf zin in hebt. Je hebt nul verantwoordelijkheid voor je familie.”
Darus lachte. “Zegt de god die Vader zó kwaad wist te krijgen dat hij ons allemaal verbande naar deze planeet. Of was hij bang? Was Vader bang voor jou?”
Ardex sloeg zijn slagtanden in de grond en een vurige muur rees tussen de broers. Darus viel plat op zijn buik op de stenen. Een diepe scheur ontstond en zoog het vuur veilig de grond in.
Feria’s ogen sprongen wijd open. “Laat mij bewijzen dat ik het ben! Alsjeblieft, voordat er iets ernstigs gebeurt. Ik ben mijn broertje en zusje ook al kwijtgeraakt.”
Alle monden vielen open. “Dat konijn is Hanah?”
“Nee, ik weet gewoon niet waar ze zijn. Eerst was Gulvi nog bij me. Hij is een dolfijn, maar makkelijk over het hoofd te zien.”
“Hoe kan je in Vadersnaam een dolfijn over het hoofd zien?”
“Hij is een hele kleine dolfijn.” Feria moest opnieuw glimlachen, het was zo’n schattig gezicht. “Volgens mij hangt de grootte van je dier af van hoe oud je bent.”
“Oh! Straks is Hanah een mier geworden! Staan we per ongeluk bovenop haar.”
“Nee, nee, zij is geen mier. Hadden jullie die gigantische knal trouwens ook gehoord? Ik was rustig aan het zonnen, toen ineens hoorde ik een knal en was het avond. En er hing een grijs, lichtgevend ding in de lucht. Het had een beetje de vorm van een banaan.”
“Oké, ik geloof dat je mijn zusje bent.”
“Maar ik heb nog niet—”
“Geloof me, alleen jij kunt rustig blijven zonnen als er zoveel gevaar dreigt.”
Bella sprong over de scheur in de grond. Ze probeerde de groet van Darus na te doen, maar rechtop staand was ze te groot, en op vier poten te klein. Uiteindelijk gaf ze Feria een zoen op het voorhoofd.
“Ik heb meerdere konijntjes gemaakt. Allemaal lijken ze op het echte dier. Maar ze leven niet.”
“Dat probleem had ik ook,” zei Eeris. Haar glimlach verdween. “We hoopten dat jij een antwoord had.”
Inmiddels waren alle goden zo vervaagd dat ze nauwelijks konden lopen of hun hoofd bewegen. Darus deed zijn best om de scheuren in de grond open te houden. Cosmo probeerde de lucht te veranderen. Maar de planeet koelde af en werd steeds meer één dood brok steen—met geen enkele kans op leven.
We moeten het gewoon niet opgeven, dacht Feria. Het ziet er slecht uit. Ik weet de oplossing nu ook niet. Maar we moeten blijven nadenken, blijven proberen. Dat is wat je altijd doet.
“Misschien heb ik een antwoord,” zei ze plotseling. De goden die nog oren hadden, spitsten die. “Alle dieren werken op energie. Misschien als we genoeg opwekken, gaat er iets bewegen, gebeurt er iets.”
Het was genoeg om haar familie nog één keer van de grond te laten komen. Uit sommige gaten spoot eens in de zoveel tijd iets omhoog, als een vulkaan, maar dan gevuld met gas. Het was heet. Het ging snel. Dat betekende dat er veel energie in moest zitten.
Ardex bracht Feria’s konijn ernaartoe en probeerde de luchtspuiten zo hard mogelijk erlangs te laten gaan.
Cosmo en Darus richtten zich naar de zon. Het was een bal van energie, maar het was ook ver weg. Ze voelden diep in zichzelf, waar nog een beetje goddelijke kracht over was, en probeerden de kracht van de zon naar de konijnen te sturen.
Feria en Eeris voelden hun eigen kracht. Verschillend, maar ook altijd met elkaar verbonden, planten en dieren. Soms dacht Feria de aanwezigheid van de konijnen te voelen. Een klein lichtpuntje in een verder zwarte wereld zonder levenskracht.
Maar toen de ene na de andere god uitgeput op de grond viel, brak ook haar eigen energie.
“Niet opgeven!” Ardex schreeuwde iedereen steeds opnieuw wakker. “Darus, je zit weer uit je neus te vreten. Werk harder! We kunnen dit!”
“Nee,” schreeuwde Darus, “we kunnen dit niet.”
Zijn stem was wild, overslaand, ongecontroleerd. “Je hebt alles verpest! Jij moest zo nodig woedend worden op Vader. Jij vond je eigen kracht beter dan onze krachten. Jij wilde Gulvi niet zoeken. En nu sterven we hier op deze hel van een planeet.”
Darus stampte op de aarde met de enige hele poot die hij over had. Een scheur volgde. Niet zomaar een scheur, een diepe, brede, donkerzwarte streep die door de planeet kronkelde. Eén scheur werden meerdere scheuren.
Ardex gromde en schoot als een vuurbal op Darus af. Voordat ze op elkaar insloegen, had Darus de scheur al uitgebreid tot een diep spinnenweb over de aarde. De broers schreeuwden tegelijkertijd, alsof ze alles uit hun laatste adem wilden halen, alsof daarmee het uiterste van hun kracht werd opgeroepen.
De planeet brak in stukken.
Precies waar de scheuren zaten, brak de korst in honderden eilanden. De hete magma eronder was eindelijk vrij en spoot omhoog als miljoenen vulkanen die tegelijkertijd uitbarstten.