7. De deeltjessoep
De stromende lava tilde alle losgebroken stukken op. Als platen van steen dreven ze heen en weer. Sommige botsten tegen elkaar op hoge snelheid. De randen konden geen andere kant op dan omhoog, waardoor nog meer bergen ontstonden.
Andere dreven uit elkaar, zoals Darus en de goden aan de ene kant, en Ardex op een andere plaat aan de overkant. De kloof tussen de broers werd groter, ook al probeerden ze het allebei te stoppen. De snelheid van de platen verminderde, maar tot stilstand kwamen ze nooit.
Ardex was slechts een silhouet in de verte. Bella zag hem omdraaien en weglopen. De afstand was niet te overbruggen: elke sprong zou betekenen dat ze in de lava belandde. En ze vertrouwde niet meer erop dat haar godenlichaam haar zou beschermen tegen dat spul.
Bella verwachtte Darus net zo boos te zien weglopen. Maar hij tikte Feria aan en lachte vrolijk. “Ik heb tektonische platen gemaakt! Wie had dat nou gedacht? Hè, wie maakt er nu nog grapjes over mijn—”
Een dikke wasbeerpoot sloeg in zijn gezicht. “Dit is geen spelletje, domme Darus.”
“Nee, dit is ons antwoord!” Eeris en Feria schoven hun lichaam zonder poten naar de rand van hun plaat. Die verschoof nu tergend langzaam, als een vlot in de oceaan. “Kijk wat er gebeurt.”
De twee platen waren perfect van elkaar afgebroken. Je zou ze terug kunnen schuiven en ze zouden als twee puzzelstukjes in elkaar passen. Hun rand was een spiegelbeeld van elkaar.
En in de ruimte daartussen borrelde van alles omhoog. De ruimte werd opgevuld met nieuwe deeltjes die eindelijk naar boven konden. Daar werden ze hard en vulden de ruwe rand weer aan.
“Zo kan je verdubbelen en jezelf blijven,” mompelde Eeris. “Door het leven te maken uit twee dingen die precies op elkaar passen. Trek ze uit elkaar en laat deeltjes—voedsel—de openingen weer opvullen.”
De Groene Zusjes begonnen meteen te toveren met deeltjes, met de hulp van een vermoeide Darus.
Hete luchtstromen, nog sneller en harder dan die hiervoor, konden ook eindelijk ontsnappen door de grote opening. De korst was weer open. Ze hadden zichzelf meer tijd gegeven.
De brokken uit de ruimte vielen in de lava. Ze smolten meteen tot kleine deeltjes, zoals de waterstof die ze meenamen. Darus had de kracht niet meer. Maar gelukkig smolt het waterstof uit zichzelf met de zuurstof onder de grond, en steeg op.
De atmosfeer werd steeds minder een dikke drukkende deken die Bella het idee gaf dat ze stikte. Het vulde zich met andere dingen. Het werd lichter en leefbaarder. Maar er is nog steeds geen vloeibaar water op de grond, dacht Bella. Gulvi, alsjeblieft, ik hoop dat je nog leeft. Jij moet de laatste step zetten.
“We hebben alle ingrediënten,” zei Eeris. “Dit moet werken.”
Bella zag alleen maar stofjes richting de luchtstroom schieten. Ze had vaak het idee dat ze er niet bijhoorde. De rest had deze enorm nuttige krachten, waarvan je meteen zag wanneer het nodig was, en wist wat ze deden. Zij had vage dingen als wijsheid en schoonheid. Als de planeet instortte, kon ze in ieder geval uitleggen waarom het gebeurde.
Maar het zorgde vooral dat ze meer respect en liefde had voor haar lieve gezinsleden. Want ze hadden precies de juiste stofjes gestuurd.
Het begon als een haast onzichtbaar hoopje stof, zelfs voor de geweldige zintuigen van goden. Alles dat leefde was groter en kleurrijker in hun ogen—voor goden kon een mier groter lijken dan bomen—en verbonden als één gloeiend spinnenweg. Toch kon Bella nauwelijks zien wat hier gebeurde.
De luchtstroom bevatte precies de stofjes die aan de andere kant hoorden. Ze bonden aan elkaar als puzzelstukjes, als handen die schudden, alsof ze pas compleet waren als ze samen waren. Toen het veel te lang bleek te duren, stopten de goden al hun krachten in de stofjes om het te versnellen.
Maar door hetzelfde geweld splitsten ze weer uit elkaar. Het werden twee deeltjes. En de stroom voegde weer de deeltjes toe aan die aan de andere kant hoorden. Dit herhaalde en herhaalde, totdat het eerste deeltje wel vier deeltjes was geworden, allemaal precies hetzelfde als de eerste.
Voor het eerst voelde Bella zich beter. De goden stopten met vervagen tot zandkorrels; de snippers vlogen zelfs terug naar hun lichaam en bouwden hen weer op. De hoofdpijn was weg. Het was alsof ze eindelijk weer kon nadenken, alsof ze sterker was en de wereld aankon.
En toen stopte de stroom.
Het kwam maar eens in de zoveel tijd. Er was geen patroon. Cosmo kon de luchtstromen aanvoelen, maar het kwam zo plotseling dat zelfs hij het niet kon voorspellen.
Nu de goden wisten hoe het voelde om niet dood te gaan, kwam de klap nog harder aan. Eén stap vooruit, twee stappen achteruit.
“Doe het opnieuw! Doe het opnieuw!” Darus rende naar de plek waar net nog een luchtstroom was. Ze zagen genoeg luchtstromen in de verte, ook op Ardex’ plaat. Maar tegen de tijd dat ze die bereikten, waren ze vast alweer opgehouden.
Deze deeltjes moeten zelf hun andere kant vinden, dacht Bella. Ze moeten zelf kunnen bewegen, op een plek waar alles kan zijn. De lava was vloeibaar, maar ook dodelijk voor alles. De grond koelde af en werd onbreekbaar hard, zoals Darus had voorspeld. Dus er was maar één plek over.
Deze deeltjes moesten in een deeltjessoep terechtkomen. Een grote oceaan van water, vol met alles wat deze planeet te bieden heeft.
“Gulvi,” zei Bella. “We hebben Gulvi nu nodig, dat is onze enige kans.”
Darus sloeg tegen de plaat met zijn staart die weer was teruggekomen. Een kleiner vlot brak af en iedereen sprong erop. De groene zusjes pakten alle stofjes die ze hadden en namen ze mee in hun mond. Eeris noemde het DNA: Dier en Natuur Aanmakers. Ze probeerden de losse delen aan elkaar te plakken tot het de vorm van een dier aannam, maar het werkte niet.
Cosmo hoefde niet mee. Hij kon eindelijk stukjes vliegen, hoewel zijn andere vleugel nog niet was teruggegroeid. Zijn windvlagen gaven het vlot meteen snelheid.
Gulvi was klein en licht. Hij moest ver van de landingsplek zijn geslingerd.
Maar welke kant? dacht Bella. Cosmo deelde die gedachte. Nadat hij het vlot had versneld, vloog hij zelf precies de andere kant op, zo snel als ging met zijn halve vleugels in de dikke lucht.
Ze raceten over de lava, roepend om Gulvi. Ze botsten alweer bijna op een andere plaat, dus Darus gromde en toverde een schuine steen. Ze gleden eroverheen als een helling, vlogen tien seconden door de lucht, en landden in een ander stuk lava.
“Hij zal niet mogen uitdrogen,” mompelde Bella, die uit alle macht Darus’ nek moest vasthouden tijdens de wilde bochten. “Het moet koud blijven. Gulvi zal naar het noorden zijn gegaan, daar is het kouder.”
Darus kon als enige aanvoelen waar dat noorden was; hij had immers de magneet in de kern geplaatst. Nog meer stenen doken op die het vlot bijstuurden. De groene zusjes bleven proberen hun stofjes weer te laten verdubbelen, zeker nu de goden opnieuw versnipperden.
Ze bereikten het iets koudere noorden net zo zwak en uitgeput als voordat ze het DNA uitvonden. En daar spartelde iets aan de horizon: een dolfijn. Hij lag op zijn rug, maar probeerde op de buik te draaien. Zijn vin was platgedrukt en beide ogen vielen bijna dicht. Hij piepte onafgebroken, hoewel steeds zachter.
“Gulvi! We komen je redden! Hou vol!” Bella stond klaar om van het vlot te springen. Darus trok aan de noodrem: een massief blok steen rees uit de grond, brak het vlot af, en wierp alle goden metershoog de lucht in.
Bella rolde door en bereikte Gulvi als eerst. Ze wilde hem optillen, maar zijn huid was gloeiend heet. Al deze gevoelens maakten haar in de war. Eerst konden ze zweven, kenden geen pijn, konden niks aanraken. En nu kon ze haar eigen broertje eindelijk voelen, maar moest ze loslaten omdat hij teveel pijn deed.
“… jullie moeten …” Gulvi hoestte. Hij kreeg geen woord meer langs zijn schorre keel.
“Ja? Wat is het? Wat moeten we doen?” Bella probeerde hem in de schaduw te houden. Ze likte zijn droge huid, maar wist niet of het hielp. Darus stapte eropaf en nam hem over. Ook hij begon te likken, al snapte hij niet waarom.
“Gulvi. Praat tegen me, alsjeblieft.” Nu hij was omgedraaid zag Bella dikke gaten in zijn lichaam. Stenen waren ingeslagen, maar hij kon niet weg, want hij kon zonder water niet bewegen. “Oh, lieve Gulvi. Er is water in de lucht. Hoe krijgen we het op de grond voor jou?”
Bella keek omhoog. Waar ze eerst alle sterren kon zien, was de lucht nu wazig. Het vulde zich met water in gasvorm. Eén grote grijze wolk hing als schild om hen heen.
Het lava kroop hun kant op, als een vurig monster dat niets liever deed dan dolfijnen vreten. Water en vuur, dacht ze, dat kan nooit een goede combinatie zijn.
“… omhoog …” Het was Gulvi’s laatste woord. Zijn ogen vielen dicht en hij stopte met bewegen.