10. Epiloog
Paraat kwam, en het kwam te laat. De goden botsten ongeveer halverwege hun tocht naar huis op de groep Honingdassen. Tikidas verontschuldigde zich zo vaak dat het stiekem tegen de strenge wetten van Paraat inging. Bella zou iets wijs hebben gezegd. Iets als “we danken jullie alsnog voor de hulp” of “even goede vrienden, we zullen jullie leger in de toekomst nodig hebben”.
Maar Bella sliep en de rest was pissig, dus Paraat werd opzij geschoven en afgesnauwd. Terug bij de Troon stormde Ardex op hen af.
“Het spijt me, het spijt me, het spijt me.” Hij bekeek Bella, onderzocht al haar verwondingen, en gaf haar honderden kussen op het hoofd. “Ik had bij jullie moeten zijn. Ik had die ontvoerders allemaal verbrand.”
“Ja. Je had bij ons moeten zijn,” kauwde Darus hem uit. “Maar je was weer in je eigen wereldje hè? Welke woedebui heeft die nieuwe vulkaan van jou veroorzaakt?”
“Broeders,” riep Feria, “laat het gaan.”
“Nee,” zei Ardex zacht, “hij heeft gelijk. Ik zat vast. Ik was zeker dat de Oerschildpadden het hadden gedaan en liet me leiden door woede. Ik probeer beter te zijn.”
Ardex en Darus bleven achter terwijl de rest doorliep. Ze spraken met elkaar, op een toon die steeds zachter en vriendelijker werd. De anderen legden Bella voorzichtig in haar bed en weigerden de kamer te verlaten tot ze weer ontwaakte.
Maar nog geen dag later stond Tikidas voor hun dichtgemetselde poort. Nu Bella haar taak als hoofdgodin niet kon uitvoeren, viel het op Ardex. Eigenlijk was Cosmo aangewezen als de “tweede meest wijze god”, maar hij was meteen naar Garda gevlogen om te kijken wat daar nou allemaal aan de hand was.
“We excuseren ons nogmaals,” zei Tikidas. “Het is onze schuld. We hadden op tijd kunnen komen.”
“Het is gebeurd.” Ardex merkte dat hij vooral was uitgeput. Hij kon accepteren dat Paraat andere regels had waaraan ze wilden voldoen, hij kon niet accepteren hoe wreed ze met hun kinderen omgingen.
“We hebben een voorstel. We verzamelen een leger, om jullie te helpen, om Preza te laten antwoorden voor hun daden. We hebben al vijf groepsgevesten geregeld, inclusief de Dwalers van de Bergen. Een naam die we moeten afkorten, denk ik.” Hij glimlachte, iets dat een honingdas alleen maar enger maakte. “We noemen onszelf de Delja: de wrekers.”
Ardex vond ergens kracht om Tikidas met zijn slagtand op het hoofd te tikken. “Misschien later. Voor nu willen we even niet vechten en voor Bella zorgen.”
En die barbaren van jullie willen wij niet onder onze leiding, dacht hij erbij. Tikidas knikte. “Wij gaan door met het verbond bouwen. Laat maar weten als er iets verandert.”
De Vreesvulkaan achter de Troon pruttelde nu de hele dag door. Toen hij hoorde dat de Prijskatten over Oerschildpadden verplaatsten, kostte het alle moeite om Ardex te kalmeren. Hij vertelde over het rare automatische woud in Elwoda, dat verdacht veel leek op de gevangenis waarin de goden ineens stonden. De dieren in de omgeving noemden het elektro: godenlicht. Maar de goden wisten dat zij er niks mee te maken hadden. En het leek ook geen andere magie.
Ardex grapte dat hij de vulkaan op de verkeerde plek had gezet, maar niemand lachte erom. Ze bleven bij Bella’s bed om haar te verzorgen.
Leion kwam later langs. Hij liep nog wat moeizaam, maar had geweigerd dat Tikidas hem bracht. Zelfs al was hij het niet eens met de wetten van Paraat, er zijn grenzen.
“Ze moeten trots op je zijn, toch?” begon Eeris hoopvol.
“Ja, zó trots—op de Paraatse manier. Ze hebben een nieuwe uitdaging bedacht gebaseerd op mijn loop: de Marathon. Jonge honingdassen moeten nu diezelfde afstand zo snel mogelijk rennen. Daar worden ze sterker van, zegt Tikidas. Waanzin!”
“Wacht maar,” zei Eeris lachend. “Voor je het weet doet het Juradom alsof het een heilig pad is en gaan ze het elk jaar lopen als spirituele uitdaging.”
Leion tilde zijn hoofd schuin en keek de lachende Eeris moeilijk aan. “Levende wezens zijn raar, of niet?”
“Oneindig raar. Het is fascinerend.”
“Het is frustrerend en onnodig,” bromde Ardex, ongemakkelijk verzittend in Bella’s troongebied.
En dat was het moment dat Leion het besloot. Hij nam afscheid van de goden en vertrok naar het zuiden. Hij was er nog nooit geweest, maar wilde graag de wezens daar ontmoeten. Met zijn snelheid kon hij over de hele wereld reizen; met zijn training hoefde hij nooit bang te zijn voor gevaar.
De dieren hadden de Dwalers van de Berg inmiddels afgekort naar Dwergen en zagen hen steeds vaker naar buiten komen, uit alle gaten van de Onmogelijke Muur. Darus beweerde dat hij hen écht wel had gehoord, maar dat hij dacht dat Ardex hem weer aan het irriteren was met lavastromen in de berg.
En precies op de dag dat Bella ontwaakte, verscheen toevallig hun verloren zusje. Of misschien was het andersom.
Toen Hanah de troonzaal inliep wist niemand wat ze moesten doen. Ze hadden haar zó lang niet gezien. Ze wisten zeker dat ze haar familie expres ontweek. Maar ze zag er hetzelfde uit als altijd: een kleine, schattige, levendige rode panda.
Haar familie bekeek haar als een vreemdeling, maar in de ogen van de panda waren haar broers en zussen nog altijd de liefde van haar leven.
“Wat doen jullie raar? Kom hier, kom hier, geef me een knuffel.”
Bella vond haar kracht en rende als eerste op Hanah af. Daarna bedolf iedereen ze haar onder knuffels en zoenen, die pas ophielden tegen de avond.
Samen keken ze uit over “hun” wereld vanaf de hoge daken van “hun” Troon van de Toekomst.
“Waarom ben je teruggekomen?” vroeg Bella, starend naar de sterren, ondersteund door Eeris en Feria.
“Omdat jullie het geheim hebben verklapt.”
“Hoe weet jij dat soort dingen altijd?”
Hanah keek haar familie één voor één streng aan. Nee, niet streng, een blik die Ardex niet kende. “Ik ben … bang. Ik ben nog nooit bang geweest. Maar nu zijn we kwetsbaar.”
Bella sprak, haar stem rauw, maar nog altijd even warm. “Hetzelfde als altijd, terug naar hoe het was. Zo goed mogelijk voor ons leven zorgen.”
Maar Ardex voelde het aan alles, zag het in Bella’s ogen, in haar vacht met kale plekken. De beer die ze was, kwam nooit meer terug.
En zo ging het leven door …