4. De hoge eisen
Het duurde vijf minuten voordat de goden doorhadden dat ze niet alleen waren. Leion had zijn uiterste best gedaan om het advies van Tikidas op te volgen. Hij had zich ondergesmeerd met modder en bladeren daartegenaan geplakt. Hij rende niet op volle snelheid, maar op een slakkentempo dat geen geluid maakte.
Vijf minuten was al beter dan niets, toch? dacht hij. Cosmo keek chagrijnig, maar Eeris verlaagde haar nek opnieuw. “Of loop je nog steeds zelf?”
Hij wilde afwijzen. Maar hij was nu niet meer in Paraat. Dat had hij achter zich gelaten. Waarom meer energie verspillen dan nodig? Hij was moe, hij wilde slapen, dus het duurde niet lang voordat hij snurkte op Eeris’ rug.
Totdat haar hele lichaam onverwacht schudde en stuiterde. Zijn reflexen waren meer dan snel genoeg om niet te vallen. Voor hem stond een prachtige roodroze vos met meerdere kettingen om haar nek.
“Feria! Jou zochten we net!”
“Dat komt goed uit, want ik zocht jullie ook.”
“Waar heb je gezeten?”
“Garda. Er is een hele wereld daarbuiten, lieverds. We kunnen niet alleen op Origina blijven. Maar dat is voor later. Is het correct als ik gok dat Bella is ontvoerd?”
“Hoe weet je dat?”
Feria schudde de kettingen tot ze op de grond vielen. De bovenste kende ze uit haar hoofd. “Jullie krijgen je zus terug, als jullie beloven te verdwijnen van deze wereld.”
“Maar we kunnen niet verdwijnen. Als we wisten hoe, dan waren we allang teruggegaan naar het hemelpaleis.”
Leion speurde de hele omgeving af op gevaar. Hij werd er zelf moe van, maar hij kon er niet mee ophouden. Hij zag Tikidas er wel voor aan om hem te volgen, zodat hij nog steeds zijn nachtelijke verrassingsaanvallen kon testen op Leion.
Zijn ogen merkten de afgebroken takjes aan sommige bomen, de vijf strepen in een boomstam van een grote klauw, de regendruppels die langzaam op lagere bladeren vielen.
Cosmo vloog ongeduldig heen en weer boven zijn hoofd. “Waarom gaven die ontvoerders dit aan jou?”
“Hebben ze niks achtergelaten in de troonzaal?”
“Alleen een chaos en wat getallen op een deur.”
Feria dacht even. “Omdat ik het dichtste bij was. Mijn nieuwe troon zit in Preza, die hebben zeker de helft van Garda in hun bezit. Ik denk dat het iemand van daar was.”
“Onwaarschijnlijk,” zei Cosmo. “Ik wist niet eens dat Preza bestond. Een god ontvoeren doe je niet voor de lol.”
“Wij zijn geen vijanden van hen. We weten niet eens wie ze zijn.”
“Ik wil niet onderbreken,” zei Leion. “Maar is dat misschien een wasbeerklauw?”
Eeris drukte haar snuit tegen de stam. “Ja! Bella is de enige met zulke grote klauwen en vijf tenen. Ze is hierlangs geweest.”
De goden begonnen direct te rennen. Leion begreep het niet. “Waar gaan we heen?” Zijn stem schudde bij elke sprong van Eeris.
“De ontvoerders zijn niet langs mijn troon gekomen. Gulvi zal ze hebben gezien als ze langs de Wijze Zee gingen. Dus we weten dat ze schuin naar het westen moeten zijn gegaan, richting de Onmogelijke Muur van Darus.”
Omringd door deze goddelijke wezens, die direct dit soort dingen konden bedenken, voelde hij zich nog kleiner. Hij herinnerde zichzelf dat hij tenminste nog sneller kon rennen dan zij. Dat was zijn enige voordeel. Maar als de goden Paraat zouden aanvallen, zouden ze niet overleven, ondanks al hun geweldige soldaten. Hij moest Tikidas waarschuwen, maar die zou hem uitlachen en gewoon nóg harder alle jongens trainen.
Toen de avond viel hielden ze halt tussen de Hoge Heuvels. Ze namen expres niet het makkelijke Groene Pad. Leion durfde niet te vragen waarom, dus hij had er urenlang over nagedacht, totdat het antwoord overduidelijk was. Het is een breed pad, altijd vol met wezens. Dus daar kan je niet zo hard rennen. En de ontvoerders hebben het nooit genomen.
Wie weet word ik ooit nog slimmer dan goden, dacht hij. Want zo sterk als hen word ik nooit.
“We kunnen niet weg van deze planeet,” zei Eeris. “Dus wat doen we?”
“We vinden Bella zonder hulp van de ontvoerders,” zei Cosmo.
Feria lag op haar buik en keek verdrietig vooruit. “Ik kan niet geloven dat iemand haar heeft overmeesterd. Ik hoop dat ze haar goed behandelen. Dat ze geen pijn heeft.”
“Vast wel,” zei Eeris, maar haar lach was nep, zoals Tikidas lachte als hij Leion aanmoedigde en zei dat hij goed bezig was. “Ze is vast aan het kletsen met hen, allemaal wijze vragen stellen, totdat ze haar uit zichzelf vrijlaten.”
“Dus dat is het?” zei Leion, terwijl hij probeerde een vuur aan de gang te krijgen, zoals Paraat dat had geleerd van de Apra: met stenen en houten stokken, en veel geduld. “Jullie hebben één plan met risico?”
“Hij heeft gelijk,” zei Cosmo.
“Als we Bella niet vinden,” zei Feria, “dan moeten we de ontvoerders laten denken dat we weggaan.”
“Dat werkt nooit,” zei Leion. “Je krijgt Bella terug, maar over een paar maanden staan ze op je stoep om oorlog te voeren vanwege je gebroken belofte.”
“Maar we krijgen Bella terug,” zei Eeris zacht.
“Wat als we de ontvoerders overmeesteren? Een soort omgekeerde ontvoering?” zei Cosmo. “We roepen alle Groepsgevesten op samen te vechten. We vragen Paraat om toch te komen.”
“Nee,” zei Eeris direct en kortaf. “Het zijn wilden. Kijk wat ze hun kinderen aandoen!”
Feria liep rondjes om het vuur dat eindelijk was ontstaan. “Preza is groot, broer, ik heb het gezien. De dader heeft misschien meer macht heeft dan je denkt.”
“Hoe is iedereen aan die andere kant gekomen?!” riep Eeris verbaasd uit. “De bergen houden hen tegen! En anders de Dolfijnenpas wel!”
“Tenzij … dat niet zo is.” Ze keken elkaar aan. Leion moest het warme vuur alweer verlaten, tot groot chagrijn, omdat de goden een nieuwe plek hadden die ze wilden bezoeken.