6. De Bergdwalers

De goden hadden inmiddels wel genoeg van Darus’ spelletjes. Als enige god had hij meerdere tronen gemaakt, maar liefst vier door het hele gebergte heen, en iedereen moest maar gokken in welke hij vandaag zou zijn. Maar vanuit zijn Onmogelijke Muur had hij ook goed zicht over alles.

“Hoezee!” riep Eeris toen Darus hen ontmoette in de opening van de eerste poort, de meest noordelijke. “We hebben goed gegokt.”

“Sorry zus, ik zag jullie al van ver aankomen. Ik was eigenlijk bij de tweede poort. Volgende keer beter!”

Hij botste zijn snuit tegen die van Feria, een ontmoeting waarvoor Eeris te ongeduldig was en Cosmo een snuit miste.

“Bella is ontvoerd,” zei Feria. Darus’ stoute glimlach verdween. “Is het mogelijk dat niet-vliegende wezens toch over jouw gebergte zijn gekomen.”

“Nee, nee, nee.”

Darus waggelde terug de grot in. Eeris moest haar nek flink kreukelen om te passen. Leion was bang dat ze urenlang in complete duister zouden lopen, maar na enkele stappen verschenen lichten in de muur. Diamanten in allerlei kleuren en vormen, diep in het steen geslagen, verlicht van zichzelf of door de schattige gloeiwormen die over de muren schoven.

Zijn mond viel open, zijn klauwen slap. Het was een prachtige tunnel die naar het hart van de berg slingerde. Darus heeft de mooiste troon van allemaal, besloot hij.

“Zelfs Cosmo heeft nog steeds moeite om eroverheen te vliegen. Lopende wezens zouden die hele afstand moeten klimmen, op scheve hellingen, met scherpe punten en afbrokkelend steen. Omhoog is lastig, omlaag is alsof je op een taxeies zit die niet kan afremmen.”

Het duurde even voordat Leion besefte dat Darus naar de taxis verwees. De Equids die berichten door het land brachten, boden soms ook hun diensten aan als vervoersmiddel. Dan mocht je op hun rug en brachtten ze jou waar je dan ook heen wilde. Nou, ja, als het niet te ver was, ze niet over water hoefden, je niet al te zwaar was, en je flink betaalde. Dat “geld” is me wel een uitvinding zeg.

“Dus nee, geen dier is over deze berg gekomen. Maar ik snap jullie vraag.”

“Hoezo?”

“Omdat er toch vreemde dieren op ons land zijn aangekomen. Ik zag ze laatst vanuit de noordelijke bergtoppen. Een soort katten die een plaag zijn voor de dorpjes aan de kust. En nog veel meer, maar die waren te klein om te herkennen.”

“En je dacht niet dat het een goed idee was om even te kijken?”

Hoe verder ze kwamen, hoe breder de hal, totdat ze werden overspoeld door felle lichten van diamanten en in de troonzaal belandden. Een lege zaal, met uitzondering van meerdere stenen tronen, die dankzij zachte bladeren zo comfortabel mogelijk waren.

Darus liet zich vallen op de eerste troon die hij aanraakte. “Het zijn dorpjes aan het water, een heel eind van mijn bergen. Ik vond het Gulvi’s verantwoordelijkheid.”

Leion herinnerde weer de laatste uitdaging die hij deed bij de Paraat. Toen moest hij ook langs een stenen muur komen om binnenin het huis iets te pakken. Maar zijn oplossing—hard rennen—kon natuurlijk niet in een berg. Maar de andere oplossing …

“Ze zijn niet over de berg gegaan,” riep Leion dwars door het gesprek van de goden. “Ze zijn erdoorheen gegaan, of onderdoor.”

Darus zuchtte. “Wie is dit? Weer een van jouw vriendjes, Eeris?”

“Hij is de laatste die Bella bezocht. En hij heeft een punt.”

“Wijs mij een diersoort aan die door vele kilometers steen kan graven.”

Leion sprong voor Darus. “Dat kan ik niet, want die diersoort laat zich natuurlijk nooit zien buiten de bergen. Net zoals een mol bijna nooit boven de grond komt.”

“Dus jij wilt dat we op zoek gaan naar een diersoort die we niet kennen op een plek die niet kunnen vinden?”

“Ja!”

Darus keek naar zijn godenfamilie. De troonzaal ging verder in vier gangen: naar de volgende troon, terug naar buiten, naar de overkant, en eentje voor de grap die in een willekeurige richting ging. De goden en Leion hadden allemaal al hun eigen gang uitgekozen.

“Prima,” zei Darus. “Laat me weten als jullie spoken werkelijkheid zijn. Ik ga alvast naar Gulvi om vragen te stellen.”

Leion stoof de gang in. Het werd snel donkerder. Deze plek had duidelijk minder aandacht gekregen dan de hoofdingang, met een nauwe gang vol scherpe punten als gevolg. Maar Leion lag daar niet van wakker, want hij had in Paraat al jarenlang verplicht wakker gelegen op scherpe stenen.

De gang kronkelde wild, waardoor Leion geen idee had of hij in cirkels liep of juist heel diep in de bergen was. We zoeken een gat, een plek met onverklaarbaar veel gruis, een plek met–

Lawaai. Boven zijn hoofd schuurde iets. Gloeiwormen waren overal, maar die waren te licht en te zacht om herrie te maken. Het geluid verdween. Een paar voorzichtige stappen later was het terug, nu in de muur links van hem. Het werd luider en verplaatste verder langs de randen van de gang.

Leion volgde, zelfs toen zijn gang zo donker werd dat hij zijn poot soms vooruit moest steken om te voelen of er een muur was, zelfs toen het zo smal werd dat hij zijn buik moest intrekken.

Kiezelstenen vielen van het plafond op zijn hoofd. Een plof. Twee zware voetstappen. Nee, het leken wel honderden kleine voetstappen na elkaar.

“Is daar iemand?” zei Leion, voordat hij boos werd op zichzelf omdat hij wéér niet stiekem kon zijn. “Ik ben een vriend, ik wil praten.”

Hij ademde diep in en sprong zelfverzekerd vooruit—maar de gang ging niet langer door. En dan, een lichtje in het duister, groeiend vlak voor zijn ogen.

“Aaaaaah!” Eeris’ gegil bereikte Leions gespitste oren. Hij keek achterom. Ze moest vlak naast hem zijn in de berg, maar alsnog onbereikbaar door de lagen steen. Hij voelde zich opgesloten, meer dan ooit. “Mijn ogen werken niet meer!”

Hij keek weer vooruit. Het lichtje stootte tegen zijn snuit en verblindde hem. Hij sloeg zijn klauwen vooruit om zijn aanvaller te wurgen, een oefening die hij jarenlang had moeten doen en nooit meer uit zijn lichaam ging, maar ving slechts lucht.

Uit de stenen muur was ineens toch een dier gekomen. Het lijkt wel een olifant, maar …

Het dier paste in zijn poot. Hij was er bijna op gaan staan en wist zeker dat het dodelijk zou zijn geweest. Maar het zag eruit als een olifant, met oren, slurf en slagtanden erbij.

“We hadden het fijn gevonden als je ons niet had verraden aan Darus,” zei het geïrriteerd. “Nu moeten we wat dingen rechtzetten.”

Verbaasd keek Leion toe hoe na de minuscule olifant een hele kudde dieren verscheen, allemaal bestaande soorten maar veel kleiner. Hoewel alle dieren iets van slagtanden hadden gekregen en hun voorste poten dikke scherpe nagels.

Ze kropen over de grond, de muren, het plafond zonder te kijken en ogenschijnlijk zonder moeite. Leion volgde hen sprakeloos totdat ze in beter verlichtte tunnels kwamen, waar deze kudde andere kuddes met dezelfde samenstelling ontmoette.

In de troonzaal ontmoette Leion de rest. Ze durfden geen stap te zetten, omringd door een zee van kleine dieren die hen bijna opslokte.

“Oh,” zei Eeris. “Er is niks mis met mijn ogen. Ze zijn écht klein.”

De olifant sprong op de troon middenin de zaal, waar hij bijna verdronk in de stapel bladeren. “Luister. Wij hebben jullie Bella niet ontvoerd. Laat ons lekker leven in deze bergen, je hebt geen last van ons.”

“Dat moeten wij dan maar geloven?” sneerde Cosmo.

De olifant maakte een gezichtsuitdrukking, maar het was te klein om goed te zien. “Zien wij eruit alsof we een grote machtige wasbeer ongezien kunnen meetrekken?”

“Jullie zien er vooral uit … als schatjes!” Eeris dook omlaag en schuurde haar gezicht langs de vacht van piepkleine konijnen, Equids, Gosti, en zelfs een paar honden.

“Wij zijn de Bergdwalers. We vluchten juist voor Preza in het westen, al jarenlang, maar de enige manier was door de berg. Dus we tunnelden erdoorheen.”

Feria was lichtvoetig genoeg om op de troon te springen zonder dwalers van de Berg te pletten. Ze bestudeerde de olifant alsof het een kunstwerk was. “En over tijd werden jullie steeds kleiner en kregen jullie klauwen om beter te graven. Geweldig! De wereld moet weten van jullie bestaan!”

“Liever niet. De Prijskatten hebben veel van onze familie ontvoerd. We kregen hen alleen terug in ruil voor diamanten en goudstukken. We hebben bijna de hele berg leeggeplunderd om hen te betalen. Vergeet ons, we hebben niks te maken met deze oorlog.”

Cosmo klapte zijn snavel, keek dreigend en steeg zo snel op dat hij tegen het plafond stootte. “Nee. Jullie hebben alles te maken met deze oorlog.”

Kies het lettertype dat je leuk vindt.

Boek

Modern

Speels

6. De Bergdwalers

De goden hadden inmiddels wel genoeg van Darus’ spelletjes. Als enige god had hij meerdere tronen gemaakt, maar liefst vier door het hele gebergte heen, en iedereen moest maar gokken in welke…